Engelen (2)

Door: C.E. Vermeer-de Weerdt

 

Engelen… het zijn ‘dienende geesten’, zo zagen we reeds in het voorgaande artikel. Maar wat is dan hun ‘dienst’, hoe ziet deze eruit?[1]

 

Engel betekent bode
De dienst van de engelen wordt reeds duidelijk wanneer we letten op de betekenis van het woord ‘engel’.  Dit woord komt uit het Grieks (angelos) waar het een ‘bode’ of ‘gezant’ aanduidt. Ook in het Oude Testament heeft het woord ‘engel’ (Hebreeuws: malaak) de betekenis van een ‘bode’ of ‘boodschapper’.

Zowel in het Oude als het Nieuwe Testament kan dit woord dan ook mensen aanduiden die door anderen worden gezonden. Het nieuws van rampspoed werd aan Job gebracht door een ‘bode’ (Job 1:4) waarbij dan het woord voor ‘engel’ wordt gebruikt. Ook Johannes de Doper wordt als ‘bode’ aangeduid (Luk. 7:27) , zoals hij zelf ook ‘boden’ had (Luk. 7:24) – de Herziene Statenvertaling vertaalt in eerstgenoemde tekst met ‘engel’ (‘Zie, Ik zend mijn engel’) en in de andere tekst met ‘boden’ (‘Toen de boden van Johannes…’), maar het gaat beide keren om mensen.

Dit gebruik van het woord ‘engel’ voor mensen die worden gezonden, maakt ons duidelijk wat de Schrift wil zeggen wanneer Gods hemelgeesten ‘engelen’ worden genoemd. Engelen zijn boden van de Here. En een bode, of het nu om een aardse of een hemelse gaat, wordt gezónden. De opdracht van de Zender is beslissend.

 

Engelen verheerlijken God
Engel betekent ‘bode’. Toch mogen we daaruit niet afleiden dat hun enige of voornaamste doel zou zijn om als ‘boodschapper’ richting mensen te fungeren. Hun hoogste doel is steeds: de verheerlijking van God. De engelen waren dan ook niet ‘werkloos’ toen er nog geen mens was, maar loofden en prezen God in Zijn scheppingswerk (Job 38:7). Het was een zuiver jubelen en juichen om Zijn majesteit. De glorie van de engelen werd niet groter terwijl de aarde werd toebereid voor de mensen, hun woonplaats is immers de hemel. Toch juichten en zongen zij.

In de Schrift worden dan ook meer namen gebruikt voor de engelen, namen die steeds hun doel van verheerlijking van God aanduiden. In genoemde tekst uit Job worden ze aangeduid als ‘zonen van God’ – niet omdat ze dezelfde positie als de mens zouden hebben, maar omdat zij behoren tot Gods hofhouding en intens betrokken zijn bij Gods werken. De engelen worden ook ‘legerscharen’ genoemd: als lijfwachten omringen zij hun Vorst, terwijl zij Zijn majesteit opluisteren en zichtbaar maken, gereed staande om de strijd van de Here te strijden. Ook worden de engelen ‘overheden’, ‘machten’ en ‘heerschappijen’ (Kol. 1:16, Ef. 1:21) genoemd, omdat God Zijn gezag in de wereld door hen ten uitvoer brengt en door middel van hen regeert.[2]

 

Bewaking én verzoening
De engelen hebben als doel de verheerlijking van God. Ze zijn daarbij ook bewakers van Zijn heerlijkheid. In de tabernakel zijn er cherubs[3] die in het heilige der heiligen bij het verzoendeksel staan (Ex. 25:18-20). Ook de tentkleden van de tabernakel waren met cherubs doorweven (Ex. 21:1), zoals later bij de tempel van Salomo cherubs als versiering van wanden en deuren voorkwamen (1 Kon. 6:29 e.v.), evenals in de tempel die Ezechiël zag (Ez. 41:18 e.v.). Dit geeft de afstand aan tussen de heilige God en de gevallen mens. Het is een bewakingsdienst zoals na de zondeval, toen cherubs met een flikkerend zwaard de toegang tot het paradijs versperden (Gen. 3:24). De cherubijnen-wacht spreekt van de straf van God en van Zijn heiligheid.

Toch wordt met deze cherubijnen-wacht ook een weg geopend tot verzoening. Hun afsluiting van de weg naar het paradijs sprak reeds van een verzoening zoals deze met de ‘moederbelofte’ werd geopenbaard (Gen. 3:15). Nog meer nadrukkelijk komt dit naar voren in hun plaats bij het verzoendeksel in de tabernakel, een deksel wat spreekt van de ‘bedekking’ van de zonden: er is niet alleen ‘verboden toegang’ tot het paradijs, maar ook een ‘open weg’ naar de heilige God in de weg van de verzoening. De engelen stonden bij dit verzoendeksel en verwonderden zich over het wonder van de verzoening.[4] Dit doet denken aan wat in 1 Petrus staat over ‘dingen, waarin de engelen begerig zijn zich te verdiepen’ (1 Petr. 1:12).

Ook bij de geboorte van Christus zijn de engelen dragers van Gods heerlijkheid, maar dan is de afstand tussen God en Zijn volk overbrugd en wordt de heerlijkheid van de Here aan de mensen meegedeeld: “…de heerlijkheid van de Here omscheen hen…” (Luk. 2:9).

 

Engelen als evangelisten
In de kerstnacht waren de engelen niet alleen dragers van de heerlijkheid van de Here, maar ze hadden ook een boodschap: “Wees niet bevreesd, want zie ik verkondig u grote blijdschap, die voor heel het volk wezen zal” (Luk. 2:10). Engelen zijn dan ook boodschappers van het evangelie.

In het Oude Testament komen we de engelen reeds tegen als ‘tolk-engelen’. Bij de profeten (Ezechiël 40, Daniël 8, Zacharia 1) hebben engelen de taak om wat de Here in dag- of nachtgezicht openbaren wilde, te tonen en zo nodig nader toe te lichten. Bij deze visioenen gaat het om de kerk. De kerk moet worden onderwezen in wat er gebeuren zal, tot haar troost en bemoediging. In Daniël 8 en 9 treedt de engel Gabriël op als tolk-engel, als uitlegger. Deze engel deed Daniël ‘de betekenis begrijpen’ (Dan. 9:22) van het visioen wat hij had gezien. Tegelijk treedt hij hierbij op als evangelist, waarbij hij ook uitlegt hoe de Here het gebed van Daniël zal verhoren.

Het is treffend dat deze engel Gabriël ook naar Zacharias en Maria (Luk. 1:19;26) werd gezonden om hen, en met hen heel de kerk, te onderrichten. Na dit optreden van Gabriël als uitlegger treedt een menigte van engelen later, in de kerstnacht, op als evangelisten van de heilsboodschap. Zoals ook op de Paasmorgen en Hemelvaartsdag engelen het rijke heilsfeit verkondigen.


Engelen als uitvoerders van Gods wil
De engelen zijn bewakers van de heerlijkheid van de Here en boodschappers van Zijn heil. Toch houdt het ambt van de engelen meer in dan het doorgeven van Gods boodschap aan mensen. De engelen zijn ook actief betrokken bij de uitvoering van Gods wil op aarde. Een handelen waar steeds ook een boodschap van God in doorklinkt.

Zo staan de engelen in dienst om Gods oordeel te voltrekken. De stad Sodom werd door engelen vernietigd (Gen. 19:22). Tegelijk zijn de engelen sparend bezig: Lot en zijn gezin worden gespaard en uitgeleid uit Sodom. Zo zijn de engelen betrokken bij verderf én bewaring. Ook het oordeel over de grote stad Babylon zal eens door engelen worden uitgevoerd (Openb. 8 en verder), terwijl de gelovigen door engelen worden verzegeld en bewaard (Open. 7).

De engelen hebben ook Christus gediend, na de verzoeking in de woestijn: ‘En zie, engelen kwamen en dienden Hem’ (Matt. 4:11). Ook bij de verdere omwandeling van de Here Jezus op aarde waren er engelen die Hem dienden (Joh. 1:52). In de hof van Gethsemané was er een engel die Hem versterkte (Luk. 22:43). Een vertroosting van Christus, als antwoord van de Vader op Zijn hulpgeroep, maar tegelijk een zwaar lijden: Hij werd immers verstrekt voor het lijden en sterven op Golgotha.

Zo hebben de engelen Christus gediend, zodat de gelovigen in Hem zich ook van de dienst van engelen verzekerd mogen weten. De engelen zijn immers “dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen die de zaligheid beërven zullen” (Hebr. 1:14). De engelen geven hulpbetoon aan de mens, terwijl zij in dienst van de Here staan. Ze werken actief, om de gelovigen het heil te doen bereiken.

Hoe ze deze dienst uitvoeren? We moeten dat eenvoudig geloven uit de Schrift. Wel lezen we daarin soms voorbeelden van bijzondere bewaring door engelen, bijvoorbeeld Petrus die door een engel uit de gevangenis werd bevrijd (Hand. 12:7). Hierbij moeten we steeds weer bedenken dat deze gebeurtenissen een plaats hebben in de heilsgeschiedenis, bijv. (in Hand. 12) de verbreiding van het evangelie naar alle volkeren.

 

[1] Voor dit artikel hebben we onder meer gebruik gemaakt van J. Meijer, De engelen in de openbaringsgeschiedenis (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1959).
[2] Zie hiervoor Calvijn, Institutie I.14.5.
[3] De betekenis van de benaming cherubs is onzeker.
[4] Zie hierover ook J. Meijer, a.w., p. 47 e.v.

image_pdfimage_print