Eigengereide dienst der kerk

Eigengereide dienst der kerk… op dit grote gevaar voor de kerk van Christus is ingegaan door A. Janse n.a.v. Leviticus 10.[1]

 


 

Eigengereide dienst der kerk

De priesterlijke dienst van Aäron in de tabernakel nam een aanvang. Aäron offerde voor zichzelf en daarna voor het volk. De Heere had een welgevallen in deze dienst – en Hij toonde dit ook. Toen Aäron het volk zegende verscheen de heerlijkheid des HEEREN voor de ogen van het ganse volk. Want een vuur ging uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde het brandoffer, dat op het altaar lag en het vet.

Als het ganse volk dit zag, juichten zij, en zij vielen neer op hun aangezicht in aanbidding. Wat was dat alles heerlijk. God, de Almachtige, zegenend, wonende onder Zijn volk! En dat tonende op zó kennelijke wijze in dit teken.

’t Was zo heerlijk: een verzoend volk, staande voor de Almachtige God. ’t Was om er mee vertrouwd te geraken. Hoe zullen ook de priesters in hun dienst genoten hebben. Nauwkeurig had de HEERE al hun handelingen voorgeschreven. En het bleek, dat het Hem behaagde, wat zij in hun dienst verrichtten.

Hoe licht komt dan in zulke ogenblikken een zondig mensenhart “op zijn gemak” voor de HEERE. Hoe is de verleiding dan groot om het niet zo heel nauw en precies te nemen met de gehoorzaamheid des geloofs. Vleselijke gerustheid in de ambtelijke dienst van de Verbonds-God kan een vleselijke vertrouwelijkheid met het heilige brengen, zodat de HEERE niet meer geheiligd wordt en Zijn dienst niet meer als heel bijzonder gezien en apart gehouden wordt, als iets waar de gehoorzaamheid heel nauw gevraagd wordt.

Nadab en Abihu werden vertrouwd met het heilige. Zij moesten vuur nemen, heilig, afgezonderd vuur van het altaar. Maar misschien was er op een moment niet genoeg vuur op dat altaar, misschien ook namen zij in eigengereide overdreven ijver maar het naastbijzijnde vuur… in elk geval zij namen vreemd vuur, niet dat van het altaar, zoals de Heere dat bevolen had.

En toen zijn Nadab en Abihu verteerd door het vuur des HEEREN, dat uitging van het aangezicht des HEEREN (Lev. 10:1-6). En Mozes zeide tot Aäron: Dat is het wat de HEERE gesproken heeft, zeggende: In degenen die tot Mij naderen, zal Ik geheiligd worden en voor het aangezicht van al het volk zal Ik verheerlijkt worden.

Ook onder de bediening des Geestes, in de Nieuw-Testamentische kerk, eist de Heere van het priesterambt der gelovigen en in het bijzonder van hen, die dat priesterambt uitoefenen “voor het aangezicht van al het volk”, dat zij die dienst niet “eigengereid” doen. Zelfs de vergadering van apostelen en ouderlingen (het Apostelconvent te Jeruzalem) van Handelingen 15 handelde niet eigengereid als gezagvoerende “meerdere vergadering” – maar zij beleed dat haar gezag berustte op het getuigenis des Heiligen Geestes. Zij gaven geen oekase: het heeft ons als “meerdere vergadering” goed gedacht. Dat ware eigengereid geweest en zo heeft inderdaad menige “kerkvergadering” in de kerkgeschiedenis gesproken. Maar zij schreven: het heeft de H. Geest en ons (Apostelen, ouderlingen, met de gehele gemeente) goed gedacht. Alleen zo, als werk des Heiligen Geestes, dat in levend verband staat met het gehele werk des Geestes in de ganse kerk, – alleen zo is het naar de ordinantie des Heeren. Dat is heel nauw te nemen, voor degenen, die in deze dienst staan “voor het aangezicht van het volk”.

 

[1]A. Janse, De kerk (Schiedam: Drukkerij Hasekamp, 1953), pp. 84-86.

image_pdfimage_print