Eenvoudige probleemstelling

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van ds. E. Th. van den Born (1900-1982).[1]


Omdat wat van God gekend kan worden, hun bekend is. God Zelf heeft het hun immers geopenbaard. ~ Rom. 1: 19

Zolang men zal zeggen, dat religie gemeengoed van de mensheid is, dat reeds vele volken over God en over de Godsdienst mooie dingen gezegd hebben, dat religie ook een ontwikkelingsproces is, zolang zal aan Paulus geen recht worden gedaan. En zolang wij niet onvoorwaardelijk buigen voor de Schrift, als het Woord van God, zolang zal ook voor ons verbogen blijven de eenvoudige probleemstelling van de apostel Paulus in verband met het feit, dat deze wereld inderdaad gedachten heeft over God, over verlossing, over toekomst, etc.

De apostel gaat uit van het simpele feit, dat er is één God, één openbaring van God, en daarmee in verband één kennismogelijkheid voor de mens. God heeft zich geopenbaard, Hij heeft gesproken. En als Adam in het paradijs kennis heeft van God, van deze wereld, van de toekomst, van eeuwig leven, dan dankt hij dit alles aan deze openbaring van God. Zonder haar is ook voor Adam alles in die prachtige hof van Eden een raadsel, zonder haar weet hij ook niets. En na de val heeft God weer gesproken, en het reeds gesprokene gezet in het licht van Jezus Christus. Dankzij deze verdere openbaring kan Adam in het troosteloze land van de vloek zijn tent opslaan in het licht van de belofte.

Welnu, zegt de apostel: als er is één God, één openbaring van God, dus alleen openbaring de mens kennis geeft, dan kan er geen afgod in deze wereld staan, tenzij de mens eerst gehad heeft zuivere kennis van God. Er kan geen afgod zijn, als God er niet is. De mens kan geen gedachte hebben omtrent oorsprong van de schepping, omtrent verlossing, of God moet daarvan eerst gesproken hebben. De heidense filosofie kan niet spreken van een onsterfelijke ziel, of God moet eerst in deze wereld gesproken hebben van eeuwig leven. En zo kunnen we doorgaan. Deze wereld kan geen kennis hebben, tenzij God kennis heeft gegeven. Het is zo eenvoudig: er is openbaring in deze wereld, in het begin was het woord!

Niet de mens heeft God uitgedacht, niet de mens heeft vele mooie gedachten uitgesproken over godsdienst. De heidenwereld, zegt Paulus, zou geen afgodstempel hebben, en geen geloof in onsterfelijkheid, of geloof in een hiernamaals, als God er niet van gesproken had, en Zich niet had geopenbaard. Wij zullen daarom voorzichtig moeten worden met de uitdrukking: ingeschapen Godskennis. De mens kan wel openbaring verwerken, of in ongerechtigheid ten onder houden, maar hij kan uit zichzelf niets zeggen over God, over zichzelf, over deze wereld. En als hij iets zegt, dan moet God het hem eerst hebben voorgezegd.

En in plaats van nu met de ‘godsdienstfilosofen’ mee te gaan om hopeloos verstrikt te raken in een valse probleemstelling, kunnen we beter buigen voor de gedachtegang van Rom. 1 – Deze wereld heeft openbaring van God gehad. Reeds voordat de geschiedenis begon. God heeft alles gezegd, en heeft zodra de eerste tent zou opgeslagen worden buiten het paradijs, alles gezet in het licht van Jezus Christus. En dan krijgt Paulus gelijk om te zeggen: dan is alles, wat ik vandaag vind, de rest, het overblijfsel. En we komen nu tot een geheel andere conclusie. In plaats van mooie gedachten te vinden in China, in Indië, in Afrika, vinden wij nu daar schuld, grote schuld. Het zijn verminkte gedachten, verschrompelde resten. Het is verdonkerd licht, dat God aan de mensheid had meegegeven in het land van doornen en distels. Nu Paulus ons onderwijst, nu zeggen wij, in de tempels van Indië, en van China, en van Afrika, in die gehele heidenwereld klaagt Christus: zij hebben Mij verworpen. Dat blijkt uit de resten, uit de overblijfselen.

En zo krijgen we ook een enigszins diepere kijk op wat Jezus zegt van Kapernaüm en Bethsaïda, en van Tyrus en Sidon. In de tempels van Tyrus en Sidon klaagt Christus Zijn klaagzang: zij hebben Mij verworpen. Maar in Bethsaïda en Kapernaüm en Jeruzalem klaagt Hij Zijn tweede klaagzang: zij hebben Mij verworpen.

En zien wij de wereld niet bezig Hem voor de tweede keer te verwerpen? Is dat niet de ontzaglijke ernst van onze tijd? Van het oude heidendom zegt Paulus: zij hebben God in Christus verworpen – toch is het nog de eerste keer. En van het nieuwe heidendom moeten wij zeggen: zij hebben Christus verworpen, en het is de tweede keer.

Voor de eerste verwerping heeft God vele slagen – niemand is onschuldig – maar voor de tweede verwerping heeft God dubbele slagen – zo iemand zal God beslist niet onschuldig houden.

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: E.Th. van den Born, Van Souvereine Liefde (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.).