Een terechte vermaning

Vandaag aflevering 39 in de rubriek ‘Genade geneest’.

 


 

Als wij oud geworden zijn, of als ziekte ons lichaam sloopt, als wij daardoor merken, dat wij op de dood afgaan en, misschien, binnen zeer korte tijd worden geconfronteerd met onze laatste vijand, dan worden wij wel genoodzaakt om ons af te vragen, hoe en of wij gereed en bereid zijn om onze God te ontmoeten.

Maar het is goed, ja noodzakelijk, om die vraag niet uit te stellen, tot wij ziek of oud zijn. Wie weet, of hij vóór zijn dood een ziekbed krijgt, en wie weet, of hij oud zal worden? Het mag niet zo zijn en het is uiterst gevaarlijk, om te denken, zoals niet lang geleden een jong meisje mij schreef: ‘ik ben nu nog jong, ik wil eerst nog genieten’. Alsof het dienen van de Heere geen genieten zou zijn. Alsof wij, wanneer wij de Heere vrezen en op Zijn wegen gaan, maar een duf en muf leven hebben. Er zijn er dan ook duizenden, die vroeger wel de Heilige Doop hebben ontvangen, en die toch de vreugde zoeken buiten de Heere om. Jonge mensen, die het niet met kinderen van Korach eens zijn, als deze zeggen: ‘één dag in Uw voorhoven is beter dan duizend elders. Ik wens liever te staan aan de drempel van het huis van mijn God, dan te verblijven in de tenten van de goddeloosheid’.

In de Schrift wordt ook het jonge, nog sterke, gezonde en levensblije kerklid vermaand om toch aan zijn Schepper te denken, juist ook in de jonge leeftijd.

Denk toch aan uw Schepper, zegt de Prediker. Niet: aan de Schepper, maar aan uw Schepper.

Ik denk, dat de Prediker het toch wel met opzet, geleid door de Heilige Geest, zo heeft gezegd. Juist zo.

Oppervlakkig gelezen, zou men kunnen denken, dat het hier gaat over God, Die alle mensen, ook ons, ook het jonge kerklid in aanzijn heeft geroepen. Maar daarover heeft de Prediker het nu en hier niet. Hij spreekt tot Gods Verbondsvolk, ook tot Gods Verbondsjeugd. Uw Schepper, dat is de Schepper van het kerkvolk, ook van de jonge kerkleden. Hij heeft ze gemaakt tot Zijn volk, tot Zijn jongens en meisjes.

Hebt u, die nu oud en ziek bent, er wel van uw jeugd af aan aan gedacht, wat de Heere voor u is en voor u gedaan heeft? Ik denk dat wel heel wat oud geworden kerkleden met schaamte en schuldgevoel aan hun jonge jaren terugdenken. Als ze dan maar met David zeggen: Heere, denk toch niet aan de zonden van mijn jonge jaren. En als wij er zo aan denken, ja, dan wil Hij ze vergeten.

Wat heeft de Heere het van onze vroegste dagen, toch goed met ons gemaakt. Wat een rijkdom, wat een glorie, was het voor allen, die nu oud geworden zijn en voor hen die jong zijn, dat ze door Gods liefdevolle beschikking bij Zijn kerk mogen behoren, dat ze deelgenoot zijn van de beloften Gods, dat ze kinderen van het Verbond zijn, niet minder dan vader en moeder, die zo met vreugde hun kinderen ontvangen, behandelen, vermanen en bemoedigen mogen.

Wat is rijker en begerenswaardiger, wat kan meer stof tot blijdschap zijn, dan een kind van God te zijn, gekocht door het bloed van Christus, geheiligd door de Heilige Geest, apart gezet te zijn voor Gods mooie dienst, te behoren tot het huisgezin van de Vader?

Al is het dan geen terechte vermaning, als Hij u oproept om aan Hem te denken?

Helaas, heel wat van hen die ooit als Zijn kinderen zijn aangemerkt, schijnen nooit aan Hem te denken. Hoeveel van hen die oud geworden zijn, hebben in hun jeugd nooit aan Hem gedacht en gaan ook nu nog achteloos of doelbewust aan Hem voorbij.

Nee, het dienen van onze Schepper is niet een noodzakelijk kwaad, dat we wel moeten doen. Het is, of worde, de lust van ons hart.

Hij is toch uw Schepper, uw Formeerder, uw Verbondsgod, de Vervuller van uw noden, de Bron van uw blijdschap, de Oorsprong van uw goed, van al wat werkelijk nuttig is.

Hij is het toch zeker waard dat u aan Hem denkt. In uw jeugd ook. Om Hem te wijden al uw kracht, uw liefde, uw tijd, uw goed.

Beslist: een terechte vermaning!

image_pdfimage_print