Een hemels wraakgebed?

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van dr. M.B. van ‘t Veer (1904-1944).[1]


“En zij riepen met luide stem: Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen?” ~Openb. 6:10

 

Deze bede van de zielen onder het altaar levert toch wel grote moeilijkheden op voor hen, die de ‘vloekpsalmen’ van het Oude Testament als ‘mindere openbaring’ tegenstrijdig achten met de geest van het Nieuwe Testament. Want hier wordt de bede om oordeel en wraak zo maar ingedragen in de hemel. Voor wie hier het Woord van God leest, wordt de gedachte aan een zondig gebed in de hemel reeds bij voorbaat radicaal afgewezen.  Maar daarmee zijn nog niet alle vragen opgelost. Daarom moeten we dit ‘hemels vloekgebed’ wat nader bezien.

 

De bede van de zielen onder het altaar
Deze bede staat bekend als de bede van de ‘zielen onder het altaar’.

Dit laatste is natuurlijk beeldspraak, ingegeven door het feit, dat de hemel in Openbaring meermalen wordt beschreven naar het interieur van de tabernakel.

Zo wordt hier gedacht aan het offerbloed, dat van het altaar afdruipt en aan de voet vergaderd wordt. Want “met hun bloed was hun ziel uitgegoten aan de voet van het altaar, en deze zielen van ’s Heeren bloedgetuigen worden thans voorgesteld, gezamenlijk onder dat altaar aanwezig te zijn. De voorstelling doet uitkomen, dat deze bloedgetuigen om ’s Heeren wil, en in Zijnen dienst , gedood zijn” (Greijdanus).

We hebben dus te doen met een bede van martelaren. Er is geen reden om deze roepende martelaren in één bepaalde periode van de geschiedenis te plaatsen, we zullen veeleer te denken hebben aan de martelaren in het algemeen, aan allen wiens bloed in de dienst van de Heere is vergoten.

Zoveel is wel duidelijk, dat zij tot God roepen om recht. Zij verlangen zeer, dat er geoordeeld wordt, d.i. dat met de stem van het hoogste gezag zal uitgemaakt worden aan welke zijde het recht was. Maar ook bidden zij om de wraak van de Heere, waarin zijn hun wens kenbaar maken, dat er in overeenstemming met de rechtsuitspraak volledig en zuiver zal worden gestraft. Het is in één woord zo samen te vatten: zij roepen tot God om de jongste dag in sterk begeren, dat Christus’ rechterstoel hun volledig recht zal doen tegenover hun vijanden.

 

Conflict tussen recht en geweld
Deze bede is dus ontsprongen aan het schrijnend conflict tussen recht en geweld. Want zij zijn op aarde ten offer gevallen aan het rechteloos geweld. De vijanden van God zijn over hen gekomen, en hebben met beroving van alle rechten, hen vervolgd, gekerkerd, gemarteld en gedood (er staat eigenlijk: geslacht). Daarin heeft voor het oog van de hele wereld het geweld getriomfeerd boven het recht. Dat is het pijnlijk contrast. En hun op de aarde vergoten bloed paart zich met de bede van hun zielen in de hemel tot één machtige roep: ‘Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser.

Laat ons toch de scherpte van dit conflict zien. Zij zijn hier gevallen, ondanks dat zij stonden met al de beloften van God over hun uiteindelijke overwinning! Zij hebben toch vastgehouden aan de toezegging, dat de poorten van de hel Christus’ kerk niet zouden kunnen overweldigen. Ze hebben vertrouwd op de belofte, dat, als God voor ons is, niemand iets tegen ons vermag. Zij hebben gezongen hun zegelied, opklinkend in de oren van hun vijanden!

De HEER is met mij, ‘k zal niet vrezen.
Geen sterveling verschrikt mij meer.
De HEER wil mij tot helper wezen:
ik zie op al mijn haters neer (Ps. 118:2).

En ondanks deze sterke geloofsbetuigingen zijn ze toch gevallen en hebben zij stervend nog moeten opvangen het loflied op het rechteloos geweld, dat hen overmocht.

Dit spannend conflict perst deze bede met kracht naar boven.

 

Geen onheilige bede
De vraag blijft echter nog, of deze bede zich laat verstaan met ‘de geest’, die in de hemel heerst. Kan er zo gebeden worden in het klimaat van de hemel?

De bidders geven daarop zelf reeds het antwoord door de aanspraak van hun gebed. Zij roepen God aan als de Heerser, de Despoot, Wie alle macht in hemel en op aarde toekomt. Maar dan ook als de Heilige en Waarachtige! En daarmee verbinden zij hun strijd, hun zaak aan de heiligheid en de waarachtigheid van hun Almachtige Koning. ’t Is niet hun zaak maar Zijn zaak! Hij Zelf staat of valt er mee, omdat Zijn heiligheid en waarachtigheid er mee staat of valt.

Zij mogen, moeten, hun strijd en dood aan Hem verbinden, omdat Hij Zelf Zijn naam heeft verbonden aan hen. Daardoor is het in de volste zin geworden één belangengemeenschap tussen God en Zijn volk. Gods eer is in geding. Als de Heere dan ook niet zou komen en geen gericht oefenen, dan zou het recht eeuwig krom gebogen blijven; dan zou de smaad van de Heere nooit worden uitgewist; dan zou de Heere moeten terugdeinzen voor de geest uit de afgrond.

Dan – dan was de wereld verloren in eeuwige ontbinding. Want waar alle recht is verloochend en het geweld alleen zegeviert is de ontbinding reeds gekomen.

Zo is hier geen onheilige bede- maar de bede om het heiligst recht.

Zo is hun bede ook niet door zondige wraakzucht ingegeven – zij zoeken niet zichzelf, maar de eer van de Heere. Men moest dan ook niet spreken van een wraakpsalm of een vloekgebed, maar van een bede om volledig rechtsherstel en om de volle zege voor Christus’ Kerk.

 

De stem van Christus’ bloed
Is er echter geen tegenstrijdigheid tussen de bede van Christus aan het kruis en de roep van deze zielen onder het altaar? Zijn deze martelaren wel bezield met de Geest van Christus, van Wie het eerste woord aan het kruis een bede was om uitstel over het gericht van Zijn vijanden, omdat ze niet wisten wat ze deden?

We kunnen gerust zijn, want zij bidden ‘naar God’.

Hun bede ontvangt immers dit antwoord, dat zij nog een weinig moesten rusten, d.i. dat er nu nog een pauze is. Ze leven nu nog in de tijd van het moratorium, hetwelk Christus in Zijn eerste kruisbede heeft afgebeden. Nóg weten niet allen, die het weten moeten, wat zij gedaan hebben; nog is de gang van de Evangelieverkondiging niet ten einde.

Want hun medebroeders, die ook als zij gedood worden, zijn nog niet vervuld.

En daarin rust deze schare van bidders. Zij bedwingen met vreugde de roep van hun bloed om de stem van Christus’ bloed (dat betere dingen spreekt dan Abel en zijn mede-martelaren) volle geldigheid te doen krijgen. Zij dringen naar het einde, maar hun drang is niet onbeteugeld; de Heere Zelf brengt hun begeren in overeenstemming met Zijn begeerte, die Hij aan het kruis heeft kenbaar gemaakt. En als dan straks de pauze ten einde is en Christus geen uitstel van het gericht meer nodig heeft, zal tevens het ogenblik zijn aangebroken, waarop de Heere deze bede van de martelaren zal vervullen. Ook in hun gebed zijn zij medearbeiders met hun Koning, Jezus Christus.

 

Een machtige troost
Voor de Kerk hier op aarde is het een gedachte van machtige troost, dat de gelovigen in de hemel door de kracht van hun gebed heendringen naar het uiterste gericht, de publieke rechtvaardiging. De eenheid van de Kerk is niet gebroken door de dood: zij blijven in Christus met elkaar verbonden.

De Kerk boven strijdt met de Kerk beneden mee, door het krachtigste wapen, dat een mens gegeven kan worden. Dit wapen is voor ontwapening niet vatbaar. Stervend hebben zij geroepen en hun bloed blijft roepen en hemel en aarde vervullen. Zo ontketent de Kerk de machtigste energieën, die in de wereld werken.

Want dit gebed van Christus’ Kerk beheerst de wereld. Het werpt in de weegschaal van God Zijn macht en heiligheid en waarachtigheid. En wie dat tot inzet maakt, zal overwinnen.

Wij vragen ons vaak af, door welke factoren de geschiedenis van de mensen wordt beheerst. En we kunnen vele factoren noemen van stoffelijke en geestelijke aard.

Maar de Heere geeft ons nu deze troost, dat achter al het gebeuren werkt het gebed van Zijn Kerk; van de gelovigen zowel daarboven en hier beneden. En dat dit gelovig gebed beheersen zal niet alleen de gang, maar ook het einde van de historie. Dat zal ons in alle woeling doen leven in de rust, die er overblijft voor het volk van God.

Dat zal ons troosten in het geloof aan ‘het herstel van alle dingen’ (Hand. 3:21).

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: M.B. van ’t Veer, Het rijke woord (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.), pp. 168-171. Voor de leesbaarheid zijn ook tussenkopjes toegevoegd.