Recent is er enig nieuws geweest met betrekking tot de Canadian Reformed Churches, de Canadese kerken die de zusterkerkrelatie met de GKv waarschijnlijk in 2019 zullen afbreken (m.n. vanwege de ‘vrouw in het ambt’). Toch geldt dat de ontwikkelingen in deze Canadese kerken óók doorgaan. We denken hierbij aan een ‘missionaire gemeente’ in dit kerkverband – al een aantal jaren timmert Blessings Christian Church te Hamilton flink aan de weg. Een gemeente die vanuit een ‘open sfeer’ buitenstaanders wil trekken (muziekteams, praise&worship, openluchtdiensten….) en waar ook hoogleraren van de theologische hogeschool te Hamilton voorgaan. Een ‘beweging’ die in deze kerken aantrekkingskracht uitoefent.
In het onderstaande artikel, geschreven door J. Numan (www.defenceofthetruth.com, 2 oktober 2018) wordt ingegaan op het gegeven dat deze kerk (Blessings) een baptistendominee uitnodigde op zijn kansel. Een lezenswaardig artikel, ook tot waarschuwing voor ons. – MV
Blessings Christian Church (hierna Blessings), een kerk van onze Canadian Reformed zusterkerken (CanRC) heeft onlangs enige verontrusting teweeggebracht over haar besluit om een baptistendominee een aantal keren op zijn kansel te laten preken. De predikant van Blessings, ds. Bill de Jong, en de emeritus predikant van Langley, ds. James Visscher, hebben deze actie verdedigd in de laatste Clarion (een CanRC magazine wat ook veel gelezen wordt hier in de FRCA (in Australië, MV)). Is het juist dat zij dit verdedigen?
Ds. De Jong beweert dat de Kerkorde toestaat om een baptistendominee op Blessings kansel te hebben, en dat de situatie er zich voor leende. Blessings was op zoek naar een groter kerkgebouw en kreeg het aanbod om gebruik te maken van een baptistenkerk. De baptistendominee ging met emeritaat, de kleine baptistengemeente was bereid om de erediensten te blijven bijwonen in de Blessings kerk, en de baptistendominee wilde één of twee afscheidspreken houden. De opvatting van ds. De Jong, dat dit niet tegen de Kerkorde (KO) van de CanRC inging, lijkt te worden gedeeld door ds. Visscher. Hij vertrouwt ons toe, zich bezighoudend met het artikel van De Jong, dat hij er geen bezwaar in zag. Volgens deze beide predikanten laat de KO dus iets dergelijks toe.
Maar is dat zo? Artikel 26 van hun Kerkorde zegt dat alle dienaars van het Woord de belijdenissen van de CanRC moeten onderschrijven, en degene die dat weigert zal onmiddellijk worden geschorst uit het ambt. Waarom zou dat zo zijn? Is dat niet om de kudde van Christus te beschermen voor valse leer? Inderdaad, het volgende artikel (art. 27 KO) spreekt van de noodzaak “te weren valse leer en dwaling die de gemeente zou kunnen binnendringen”. Indien die strikte bescherming van toepassing is op onze eigen predikanten, hoeveel te meer is dit niet van toepassing op predikanten ‘van buiten’?
Nu wordt wel beweerd dat deze baptistendominee geen valse leer verkondigde. Ds. Visscher zegt, dat als de baptistendominee “de mogelijkheid had gebruikt om leringen te verkondigen die haaks stonden op wat Blessings voorstaat (en niemand beweert dat dát het geval is geweest) het een andere situatie zou zijn geweest”. Dat zou het inderdaad zijn geweest, maar dat is niet het punt. Met dat argument zouden we predikanten van meerdere religieuze gemeenschappen kunnen toestaan op de kansel, met een paar woorden van waarschuwing dat ze gevoelig moeten zijn voor de geloofsopvattingen van de gemeente.
Het punt is dat ambtsdragers de taak hebben voor Christus’ kudde te zorgen, en dat deze taak in opspraak is gebracht door een predikant toe te staan die, zelfs al preekte hij niet openlijk die dwalingen op dat moment, toch die dwalingen vasthoudt. Hoe kunnen deze ambtsdragers antwoord geven op de vragen tijdens de kerkvisitatie die hierop betrekking hebben? Indien, zoals ik verwacht, de vragen van de kerkvisitatie in de CanRC gelijk zijn aan onze FRCA vragen, hoe kan Blessings antwoorden op de vraag: Houden de dienaren van het Woord vast aan de Drie Formulieren van Eenheid en de Kerkorde? Die vraag is niet alleen van toepassing op de eigen predikant, maar op allen die de toegang hebben tot de kansel. Dit kan toch moeilijk met een ‘ja’ worden beantwoord met betrekking tot een baptistendominee die een verbondsvisie heeft die in tegenspraak is met de KO (CanRC, art. 57) en onze belijdenissen (H.C. zondag 27; NGB art. 34, waarin wij “verwerpen … de dwaling van de wederdopers … die … de doop van de kleine kinderen der gelovigen veroordelen”).
En wat moeten we dan met de kerkvisitatie vraag: “Worden alleen bevoegde personen toegestaan te preken?” Zulke “bevoegde personen” zijn zij die zich wettig hebben voorbereid en zijn geroepen door de gemeente van Christus; dat is, door Zijn ware kerk (NGB art. 29). Of denk aan de vraag: “Worden er bij het preeklezen alleen preken gelezen die zijn geschreven door predikanten van de Canadian Reformed Churches of haar zusterkerken?”. Indien deze voorzorgsmaatregel van toepassing is op leesdiensten, is het evenzeer van toepassing op gastpredikanten. En dan is er de vraag: “Weert de kerkenraad valse leer en dwaling in prediking, catechetisch onderwijs en huisbezoek” (art. 26 KO)? Kan Blessings oprecht een ‘ja’ antwoorden wanneer het een predikant op zijn kansel uitnodigt die valse leer aanhangt? En we denken hierbij niet slechts aan datgene wat is gezegd, maar ook aan datgene wat bewust wordt weggelaten (uit zorg van de gastpredikant om de mensen in de kerkbanken niet in verwarring te brengen). Al deze kerkvisitatie vragen zijn opgesteld om ervoor te zorgen dat de kudde van de Here Jezus Christus wordt gevoed door het ware evangelie en wordt beschermd voor een leer die Christus’ schapen verstrooit.
Nu zegt ds. De Jong dat deze baptistenpredikant “een persoon is die we hebben leren kennen en respecteren”. Toch houdt hij als baptistenpredikant vast aan een valse leer die de kern van het evangelie betreft. Door wijlen prof. J. Kamphuis is opgemerkt dat het kan lijken dat een baptist trouw is aan de Schrift, wanneer hij zegt: er is in het Nieuwe Testament geen bewijs dat kinderen werden gedoopt. Toch geldt dat zij ‘biblicist’ zijn, in die zin dat zij uitgaan van specifieke teksten die geloofwaardigheid geven aan hun opvatting. Zoals zoveel sekten houden zij vast aan bepaalde teksten, zonder de verbondslijn van Gods Woord te begrijpen. De gerefomeerden daarentegen zien de verbondslijn van de Schrift, en vergelijken wat God heeft gezegd en gedaan onder het Oude Verbond (Testament) met dat van het Nieuwe Verbond en komen zo tot het inzicht dat de doop de besnijdenis vervangt, dat kinderen tot het verbond behoren, en tot Christus’ verbondsgemeenschap, de kerk van onze Here Jezus Christus, en dat kinderen daarom gedoopt moeten worden.
Dit was zo vanzelfsprekend in de vroege christelijke kerk dat weinig of niets erover gezegd hoefde te worden. Toch wordt de afwezigheid van materiaal uit de vroege kerk over de kinderdoop door baptisten gebruikt als argument tégen de kinderdoop. Daarom hebben onze Heidelbergse Catechismus (Zondag 27) en de Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 34) ook een uitleg ter verdediging van de kinderdoop, op grond van de Schrift.[1] De gehele Schrift is Gods verbondswoord, de schitterende leer dat gelovigen en hun kinderen zijn ingelijfd in Christus’ verbond door het ene offer van onze Here Jezus Christus. Zal een gereformeerde kerk dan een baptistendominee op zijn kansel uitnodigen, iemand die – zelfs al predikt hij niet openlijk zulke dwalingen in onze kerk – toch deze fundamentele waarheid ontkent?
Want het is een fundamentele waarheid dat alle kinderen van de gelovigen tot Gods verbond behoren en zijn ingelijfd in Christus’ kerk. Ze zijn in Christus geheiligd en behoren daarom gedoopt te worden. En wat een grote troost is dit voor gelovigen wiens kinderen in de kindertijd sterven! Want, zoals we belijden, Gods Woord “verzekert ons ervan, dat de kinderen van de gelovigen heilig zijn … uit kracht van het genadeverbond” en dat daarom “godvrezende ouders niet moeten twijfelen aan de uitverkiezing en het behoud van hun kinderen die God zeer jong uit dit leven wegneemt”.
Maar de baptisten zeggen: Dat is niet zo. En ze verklaren openlijk dat hun visie radicaal verschilt van die van de gereformeerden. Om de baptistentheoloog David Kingdon te citeren:
“We zien onze kinderen als niet-christenen; de gereformeerde visie is om hen als christenen te zien. Onze opvoeding en onderwijs moeten erop gericht zijn dat valse gevoel van zekerheid, en hypocrisie, weg te nemen. We zeggen niet tot onze kinderen: ‘Wees een goed kind’; maar we zeggen: ‘Heb berouw en geloof het evangelie’. We geven geen ruimte aan onechte sentimentaliteit, maar nemen het feit serieus dat het kind verloren is en vervreemd van de levende God, en daarom kunnen we doeltreffend het radicale medicijn van het evangelie op hen toepassen.”[2]
Volgens dergelijke baptistentheologen dienen de kinderen van gelovige ouders niet beschouwd te worden als leden van de zichtbare kerk uitsluitend omdat zij kinderen van de gelovigen zijn.[3]
Dus waarom zouden we het heerlijke evangelie in gevaar brengen – het evangelie dat onze kinderen geheiligd zijn in Christus en als erfgenamen van Gods verbond behoren gedoopt te worden – door iemand op onze kansel te brengen die dit ontkent? Bij de doop wordt aan ouders, voordat het kind wordt gedoopt, gevraagd of ze ermee instemmen dat de doop een instelling van God is… dat onze kinderen behoren gedoopt te worden. Maar baptistenpredikanten zeggen ‘Nee’. En dat heeft gevolgen voor ons gehele zicht op de Schrift als Gods verbondswoord.
Daarom was het niet juist van deze twee predikanten om te verdedigen dat een baptistendominee op een gereformeerde kansel staat. Het valt te hopen dat er in de CanRC zijn die gereformeerd leiderschap tonen, wat nodig is om een krachtig protest te laten horen tegen datgene wat Blessings doet. Laat het in de kiem gesmoord worden voordat anderen dit als een precedent gebruiken om de poort wijder open te zetten voor andere manieren om niet-gereformeerde predikanten ‘van buiten’ toe te laten in Christus’ kerken.
J. Numan
[1] Kamphuis, De Reformatie, Vol. 39, p. 15.
[2] L. Doekes, ‘Erfgenamen van het Verbond’, De Reformatie, Vol. 40, p. 1
[3] Ibid. p. 2.