Ds. Joh. Francke over ‘de Kerk’ (3)

Vervolg van hoofdstuk 1 uit het boek ‘De Kerk en het sociale vraagstuk’ van ds. Joh. Francke.[1]


II. Welke functie heeft de kerk?

1. Gangbare onderscheidingen
Als door schrijvers van literatuur over de kerk gehandeld wordt over de functie van de kerk in het brede leven, gaan ze vrijwel algemeen uit van de onderscheiding tussen ‘de kerk als instituut’ en ‘de kerk als organisme’. Bij het instituut ziet men de kerk functioneren met en door de bijzondere ambten in prediking, catechisatie, huisbezoek, sacramentsbediening, tuchtoefening. Onder ‘de kerk als organisme’ wil men dan verstaan het optreden der gelovigen op de ‘levensterreinen’, in gezin, ‘staat’, ‘maatschappij’, school, wetenschap, kunst, enz. Politieke partij, maatschappelijke organisatie, school, gezin en meer ziet men dan aan voor de pluriforme (veelvormige) openbaringsvormen van ‘de kerk als organisme’. Politieke partij, maatschappelijke organisatie enz. is dan ook kerk, n.l. kerk als organisme. Dit is een bepaalde voorstelling van verkerkelijking van het hele leven.[2]

Wij kunnen deze onderscheidingen niet aanvaarden.

 

2. Schriftuurlijke onderscheidingen
Wij geloven, om tot een Schriftuurlijk antwoord in deze te komen, dat wij kunnen onderscheiden tussen kerk-werk en niet-kerk-werk der kerk-leden, zonder dat ‘niet-kerk-werk’ der leden het werk van ‘de kerk als organisme’ te noemen. Want de kerk is de vergadering, de samenkomst der gelovigen, en wat de leden der kerk als zodanig, dus als vergadering en samenkomst der kerk, doen is kerk-werk, maar het overige is geen kerk-werk. Dat wil niet zeggen, dat de leden van de kerk bij dat niet-kerkelijke werk, in de politiek, in het maatschappelijke en sociale, en in de school enz., niet aan het Woord. dat door de kerk wordt gepredikt, en aan de Belijdenis van de kerk, welke voor heel het leven bindt, en aan de tucht van de kerk, welke over het hele leven van de kerkleden opzicht houdt, zouden gebonden en onderworpen zijn. Daarop zal nader worden teruggekomen. Maar dat alles, nl. de arbeid in gezin en school enz., is geen arbeid van de kerk als samenkomst, vergadering en instelling der kerk. Het is en blijft arbeid van de kerk-leden, niet in functie als lid van de kerkelijke samenkomst, zoals het werk in de samenkomst van de gemeente zoals dáár bidden en zingen en preken en huisbezoek brengen en ontvangen, maar arbeid in de niet-kerkelijke uitoefening van het ambt der gelovigen. Is het hele leven en werken van de gelovigen te zien onder de kerk als instituut en de kerk als organisme vallende, zoals men algemeen leert, dan is alles kerkelijk, institutair-kerkelijk en organistisch-kerkelijk. Wij willen dan ook niet spreken van ‘de kerk als instituut’ (als eerste lid van de term, waarin de tweede is: ’de kerk als organisme’) maar van het instituut van de kerk.

De ironie wil, dat zij, die aldus leraren, ons vrijgemaakten verwijten, dat wij alles kerkelijk maken!

 

3. Confessionele omschrijving van de functie van de kerk
Als wij nu spreken over de functie en functionering van de kerk in het leven, dan hebben wij het over de taak en roeping van de kerk als vergadering en samenkomst van de gelovigen, dus over de taak van het instituut van de kerk. En welke taak die kerk dan heeft, wordt ons in de Confessie (Belijdenis) en de Kerkorde bericht. Wij krijgen dan de volgende omschrijving. De kerk heeft de taak:[3]

  • het Woord van God en de sacramenten te bedienen (art. 29, 30 NGB; Zondag 38 HC; art. 16, 56-58, 62-64, 68 (16, 56-59, 60-61, 66) KO);
  • de kerkelijke tucht te oefenen (art. 29, 30 NGB; Z. 30, 31 HC; art. 16, 23, 71-77 (16, 21, 72-82) KO);
  • de diaconale bediening aan de armen der kerk (art. 30 NGB; Z.38 HC; art. 25, 26, 83 (22, 64) KO);
  • de uitlegging van de Schriften en de verdediging van de zuivere leer tegen de ketterijen en dwalingen te bieden (art. 30 NGB; art. 18, 55 (18, 55) KO);
  • de christelijke onderwijzing (= catechisatie) aan de jeugd van de kerk (art. 55 (55) KO);
  • het huisbezoek uit te voeren (art. 23, 55 (21, 55) KO);
  • degenen, die buiten zijn, te vermanen tot de christelijke religie (art. 23 (24-26) KO);
  • door behoorlijk respect en correspondentie de gunst van de overheden tot de kerken zoeken te verwekken (art. 21 (27) KO);
  • bij de openlijke aanroeping van God de HEERE (Z. 38 HC) voor de overheden te bidden (art. 36 NGB);
  • toe te zien, dat de jeugd van de kerk door goede schoolmeesters onderwezen wordt (art. 21 (57) KO);
  • kerkelijke vergaderingen te houden (kerkenraad, classis, particuliere en generale of nationale synode), waar geen andere dan kerkelijke zaken op kerkelijke wijze verhandeld mogen worden (art. 29 (29) KO); en verder alles te doen, wat volgens Belijdenis en Kerkorde voor het kerkelijke leven nodig verricht moet worden.

* * *

Wie dat alles nauwkeurig naleest en overweegt, die ziet, dat in de Belijdenis en in de Kerkorde een welomschreven en nauwkeurig afgegrensde taak aan de kerk in de menselijke samenleving is toebedeeld. Al zal in de levenspraktijk de begrenzing wel eens moeite geven, toch zijn er grenspalen uitgezet en markante punten geplaatst, opdat de kerk met haar ambten en bedieningen zich binnen de geduide ruimte zal bewegen. En dat is van evident gewicht, om de plaats en taak van de kerk in de samenleving te bepalen. Want er dreigen steeds grote gevaren in deze, nl. die van het kerkelijk imperialisme en die van het kerkelijk indifferentisme. Deze gevaren willen nader onder ogen zien.

 

4. Imperialisme
(Sterk verkort weergegeven.)

Kerkelijk imperialisme is er vandaag de dag aan onderscheiden kant openbaar. Zijn doel is heel de samenleving onder de voogdij en heerschappij der kerk, van haar ambten en bedieningen, te brengen. Consequent wil dat de Rooms-Katholieke Kerk. (…)

Een variatie op dit thema vinden wij vandaag in het (naar ons voorkomt) ook romaniserende streven, dat in de kring van het Hervormde Kerkgenootschap opgeld doet. Een voorbeeld daarvan is Prof. Dr A. A. van Ruler. (…)

Deze rooms-imperialistische tendenz is na de bevrijding van ons land in 1945 heel sterk openbaar geworden in het streven van het Nederlands Hervormde Kerkgenootschap. (…)

Dit streven is bovendien niet alleen nationaal te zien maar ook internationaal openbaar. Namelijk in de zogenaamde Wereldraad der kerken. (…)

Over de ‘Barthiaanse’ zijde: (…) de imperialiserende kerkorde van het Herv. Kerkgenootschap is opgesteld door mannen, die voor het merendeel vurige aanhangers van Barth zijn òf door hem beïnvloed.

Resumerende moeten wij zeggen, dat wij tegenover dat romaniserende imperialisme der kerk, in welke vorm en in welke variatie het zich ook aandient, afwijzend staan. (…)

Wij voor ons geloven, en wel naar uitwijzen van Schrift en Belijdenis en Kerkorde, dat het Roomse imperialisme, hoe variërend het ook optreden moge bij papisten en antipapisten, verre de oordeelsbevoegdheid en de taak der kerk als vergadering der gelovigen overschrijdt. (…)

Wij mogen dankbaar zijn, dat onze vaderen in Belijdenis en Kerkorde de omtrekken van de taak en bevoegdheid van de kerk vrij duidelijk geschetst hebben (zie onder 3). Daaraan willen wij ons voorlopig maar houden, totdat nl. mocht blijken, dat zij zich in de Schriftgegevens en de verwerking daarvan hebben vergist.

 

5. Indifferentisme
Onverschilligheid is weer een andere zonde dan imperialisme. Het kerkelijk indifferentisme wil, dat de kerk tegenover het buiten-institutair kerkelijke leven ‘onverschillig’ zal staan. (…)

De achtergrond van deze ‘onthoudings’-leer is de doperse misvatting van de Schrift en het werk van God, dus de scheiding van natuur en genade, van ziel en lichaam, van hemel en aarde enz., zodat in allerlei vorm wereldmijding optreedt.

(…)

Ook de ‘totalitaire staat’, welke op voetspoor van Aristoteles ‘de staat’ het hoogste en allesomvattende levensverband acht, zodat op deze aarde het hoogste levensdoel van de mens de volle toewijding van zijn leven aan ‘de staat’ is, zegt: ‘De kerk moet zich houden binnen de muren van het kerkgebouw en de binnenkamer, zich beperken tot de Zondag en de hemel, tot de verzorging van het persoonlijke geloofsleven der mensen; maar met het aardse leven, met staat en maatschappij, met de plaats en de roeping van de mens in déze wereld behoort de kerk zich niet te bemoeien; daar zorgt de staat voor in ijzeren dictatuur’. (…) Het Nationaal-Socialisme en het Fascisme hebben ons geleerd, dat dit uitloopt op de vervolging en de ruïnering der kerk.

Zo maken wij, wat de functie en functionering van de kerk in het leven betreft, met Schrift, Belijdenis en Kerkorde in de hand, naar twee kanten front: wij wijzen zowel het kerkelijk imperialisme als het kerkelijk indifferentisme af.

 

[1] Joh. Francke, De Kerk en het sociale vraagstuk, enkele beschouwingen; 2e druk, Firma Groenendijk, Rotterdam, 1954, pag. 19-30
[2] Ds. Francke: “Deze beschouwingen vinden wij bijv. bij A. Kuyper Sr.; H. Bavinck; J. C. de Moor (referaat: ‘De kerk en het sociale vraagstuk’); H. Dooyeweerd (‘Wijsbegeerte der Wetsidee’); J. M. Spier (in: ‘De waardering van het kerkelijk instituut’; ‘Inleiding in de Wijsbegeerte der Wetsidee’; ‘Wijsbegeerte en kerk’; in: ‘Wijsbegeerte en Levenspractijk’, 1948); S. G. de Graaf (‘Hoofdlijnen der dogmatiek’; ‘Kerk en kerken’, in: ‘Het Woord Gods en de Kerk’) en bij vele anderen.”
[3] De artikelen uit de Kerkorde die genoemd worden, zijn uit de editie van 1933. Zoveel mogelijk zijn de corresponderende artikelen uit de K.O. van 1978 cursief gezet tussen haakjes toegevoegd.

image_pdfimage_print