Deputatenbericht (5)

Door: J. Bos

 

In het ‘deputatenbericht’ wordt aangaande het proces van het plaatselijk verder uitspreken van de ‘scheuren en schorsingen met daarbij komende moeiten, pijn, verdriet en beschadigingen’ het volgende gemeld:

Ook al is dit proces nog niet afgerond, toch menen deputaten, dat dit de landelijke erkenning en vereniging niet in de weg hoeft te staan.  Wat dit betreft is allereerst nodig, dat we wederzijds en wederkerig onze gemeenschappelijke schuld en schaamte voor de HERE en naar elkaar toe uitspreken. De grond om uit elkaar te gaan en van elkaar weg te groeien lag niet in een verschillend omgaan met Schrift en belijdenis.

Het is eigenlijk wel merkwaardig dat de deputaatschappen dit schrijven. Men is niet van zins de ‘scheuringen en schorsingen’ op landelijk niveau te bespreken, en tijdens de GKN-synode Harderwijk werd door deputaten EGB gezegd: ‘Het is niet de bedoeling in het verleden te gaan graven. Erkennen dat zaken in het verleden anders en beter hadden gemoeten is mooi. Maar we moeten niet willen gaan uitzoeken wie gelijk had.’ (Acta, p.17) Maar hoe is het dan mogelijk dat men wél met zekerheid kan melden dat de ‘grond om uit elkaar te gaan en van elkaar weg te groeien’ niet in ‘een verschillend omgaan met Schrift en belijdenis’ lag?[1] En hoe is men dan te weten gekomen dat er ‘gemeenschappelijke schuld en schaamte’ bestaat, waarvan het ‘allereerst nodig’ is dat die ‘wederzijds en wederkerig’ wordt uitgesproken? Het lijkt de uitkomst te zijn van een onderzoek dat niet heeft plaatsgevonden.

Ernstiger nog is dat men niet onderscheidt dat ‘scheuringen en schorsingen’ fundamentele zaken zijn, die per definitie te maken hebben met verschillend omgaan met Schrift en belijdenis. Immers, als er ‘gescheurd’ en ‘geschorst’ wordt, gebeurt dat niet lichtvaardig, maar omdat het als de wil van de Here wordt verstaan, vanwege op grond van Schrift en belijdenis vastgestelde tuchtwaardige zonden, die niet ‘slechts’ persoonlijke verhoudingen betreffen, maar die rechtstreeks tegen de Here Zelf werden bedreven. Dat kan alleen rechtgezet worden door bekering van een van beide partijen. Maar nu worden deze zaken afgezwakt tot ‘broedertwist’, waarbij de waarheid in het midden wordt gelaten en waarbij ‘pastorale’ oplossingen kunnen worden gezocht voor ‘moeiten, pijn, verdriet en beschadigingen’.

Met het oog hierop citeren we een gedeelte uit een preek van prof. B. Holwerda,[2] waarin hij ingaat op de situatie kort na de Vrijmaking van 1944. (Er waren toen ‘vrijgemaakten’ die samenspraken met ‘synodalen’.) Het is een wat uitgebreider citaat, maar het is alleszins de moeite waard het te lezen en ter harte te nemen. In essentie gaat het namelijk bij de zaken die nú aan de orde zijn om dezelfde inhoud aangaande de ‘zaaksgerechtigheid’.

Daar zijn toch nu al de sporen hier en daar, dat de allerjongste reformatie weer dreigt te verzanden. Er zijn er voor wie de vrijmaking toch niet absolúút was. Ik zeg niet, dat de breúk definitief moet zijn. Maar wel, dat het gebód dat tot vrijmaking dreef eeuwig gelden blijft. Doch sommigen treúren om de gebrókenheid slechts, en ze willen de breuk helen. Maar dat de nórm onaantastbaar is en geen compromis toelaat, – dát zeggen ze niet.

Daar wordt vandaag van beide kanten al gesproken over een eventuele ‘noodweg’, die tot hereniging zou kunnen leiden. Een weg, die men wel niet ideaal, maar dan toch geoorloofd en begaanbaar acht. En die hierin bestaat, dat beide partijen belijden het zondige van de breuk, dat ze overigens van beide kanten hun zaaksgerechtigheid voor de Heere vasthouden en voor wat de toekomst betreft bereid zijn samen te gaan op een nog nader vast te stellen basis.

Alsof de HEERE naast de heirbaan van zijn verbond en wet ook nog noodweggetjes had uitgestippeld! Alsof Hij, behalve zijn wégen, die Hij in zijn verbond ons heeft gewezen en bevólen, ook nog andere paden kende, die wel niet ideaal zijn maar toch in geval van nood kunnen worden geprojecteerd en aangelegd en betreden in het verbóndsverkeer! Als Hij het niet verhoedt, vindt Hij straks zijn volk alom strompelend op eígen, geïmproviseerde weggetjes, waarvan ze zeggen: ‘niet ideaal, maar we lopen dan toch en we komen vooruit en daarom in zover toch ook weer in de huidige situatie als ideaal te prijzen en aan te prijzen!’ Maar wie verhoogt voor Hém de baan? Wie bereidt de weg des HEEREN, de réchten weg in de wildernis? Wie maakt récht, wat króm is? Wie slécht de heuvelen tot een vallei?

Geliefden, ziet toch de strikken! Men wil van beide kanten het zondige van de breuk beleden zien. Doch als dat serieus is, zal men van beide kanten het gebeurde moeten veroordelen. De man, die de binding oplegde en daardoor brokken maakte, zal dan moeten zeggen: dit was zonde. En wie de binding weigerde en daardoor gescheiden kwam te staan, zal ook moeten zeggen: het was zonde. Wie schorste, zal daarvan moeten zeggen: het was zonde; want anders is de daaruit voortvloeiende breuk helemaal niet zondig, doch Gode welgevallig. En wie de schorsingen verwierp, en tot vrijmaking kwam, zal dáárvan moeten belijden, dat het zonde was; wat houdt anders zijn belijdenis omtrent het zondige van de breuk nog in? Doch als het daaraan toe is, zeggen beide partijen van hun handelingen: ze waren récht voor de HEERE! Want men houdt over en weer vast aan zijn zaaksgerechtigheid voor Hem. Maar dan is de hele belijdenis van schuld een fictie. Men belijdt gemeenschappelijk schuld, maar als men de breuk voor de HEERE neerlegt, zegt ieder op zijn beurt: niet ík heb gezondigd, maar híj!

Wie bónd, zegt: het was naar de wil des HEEREN. Ik bond op de aarde, maar dat was in de hémelen gebonden. Wie de binding verwiérp, zegt ook: dat was naar de wil van Hem. Ik ontbond op de aarde, en dat zal in de hémelen ontbonden heten. Maar wie komt uit de chaos uit? Binding is gehoorzaam, weigering daarvan evenzeer. Schorsing was geboden door God, verwerping daarvan echter niet minder.

En vooral: wie zijn zaaksgerechtigheid hándhaaft, zegt niet maar van zijn verléden dat het was conform de wet Gods, doch hij belijdt die wet als norm voor het héden. Hij verlóóchent zijn verleden niet, en begraaft het niet, doch hij trekt het rechtlijnig dóór, hij voleindigt vandaag wat hij gister begón!

Maar thans zegt men: houdt beiderzijds uw zaaksgerechtigheid van gisteren vast, zegt van beide kanten tot God en mensen, dat het zijn wét was, die u uiteendreef; maar komt dan morgen samen op een nieuwe basis. Dat betekent voor beide groepen het appèl: houdt uw zaaksgerechtigheid vast voor wat gister aangaat; doch betracht dié gerechtigheid heden niet; want vandaag is er de gerechtigheid op een nieuwe basis.

Zaaksgerechtigheid volhouden betekent: mijn heden ligt in het verléngde van het verleden. Een nieuwe basis echter houdt in: ik maak een breuk tussen gister en heden.

Zaaksgerechtigheid wil zeggen: ik mócht en mág niet anders. Nieuwe basis echter beduidt: ik kán heus wel anders, en ik mág dat en ik moét het ook.

Zaaksgerechtigheid vasthouden is dat men over en weer eigen handelingen belijdt als uit het geloof en naar de wet Gods en Hem ter ere; dat men eigen werken noemt als goed en roemt als werk van God. Maar de nieuwe basis brengt mee, dat men in feite het werk Gods van gisteren onder lofzangen begraaft en de wét Gods, die gister en heden dezelfde is en tot in der eeuwigheid, onder de betuiging: hoe liéf heb ik uw wet, opbergt in het museum van oudheden.[3][4]

 

[1] Bovendien is dit in elk geval wat DGK/GKN Zwolle aangaat aantoonbaar onjuist; zie de brochures ‘De reformatie van de kerk en het evangelie van vrije genade’ en ‘Weerlegging’, te downloaden via o.m.:
https://docplayer.nl/11586712-De-reformatie-van-de-kerk-het-evangelie-van-vrije-genade.html
http://www.gereformeerde-kerk-zwolle.nl/File/Weerlegging/WEERLEGGING.pdf
http://www.gereformeerdkerkbladdebazuin.nl/artikel/828  (met daarbij in de linkerkolom verwijzingen naar de pagina’s waarop de afzonderlijke hoofdstukken online zijn te lezen)
(links geraadpleegd op 3 augustus 2021)
[2] Preek over 1 Koningen 19:1-8; uit: Tot de dag aanlicht, Oosterbaan & Le Cointre N.V., Goes, 1950, pg. 268-270 (spelling licht gemoderniseerd)
[3] Als ‘nieuwe basis’ voor DGK/GKN kan de ‘geestelijke gezindheid’ worden aangemerkt die door de deputaatschappen werd geïntroduceerd, en waarover we in het vorige artikel hebben geschreven. Zie: https://semper-reformanda.nl/deputatenbericht-4/
[4] Voor de volledigheid wijzen we erop dat de strekking van het citaat eveneens van toepassing is op het negeren van de vraag naar ‘de rechtmatigheid van de Vrijmaking van 2003 als het werk van de Here’. Zie: https://semper-reformanda.nl/deputatenbericht-2/