Door: M.R. Vermeer
In de voorgaande artikelen in deze serie is een inleiding gegeven op de Westminster Standards (eerste artikel) en is de omgang met deze belijdenisgeschriften in de 19e eeuw (tweede artikel) en rond de Vrijmaking van 1944 (derde en vierde artikel) besproken. We stonden er bij stil dat de Westminster Standards in de verbondsleer en kerkregering trekken vertonen van de ‘synodale’ leer rond 1944, wat door de Gereformeerde Kerken na de Vrijmaking is ingezien. Het is daarom des te meer opmerkelijk dat in de jaren ’60 toch contactoefening is ontstaan met een presbyteriaanse kerk en de Westminster Confessie zelfs ‘voluit gereformeerd’ is genoemd. Hoe is dat zo gekomen? In dit slotartikel staan we hierbij stil.
Geen binding?
Op deze vraag is soms wel als antwoord gegeven dat een zusterkerkrelatie nu eenmaal niet betekent dat men zich bindt aan de belijdenis van een buitenlandse zusterkerk.[1] Dat is op zich genomen waar: een buitenlandse kerk zal een andere ontstaansgeschiedenis hebben, met wellicht kerkhistorische ‘strijdpunten’ die vroegen om een anders naspreken (belijden) van Gods Woord. Het probleem met de Westminster Standards is echter niet dat zij andere onderwerpen betreft dan de Drie Formulieren van Eenheid, of dat zij een wat andere spreekwijze heeft. De moeite met de Westminster Standards is dat er (volgens de GS Amersfoort 1948) inhoudelijke tegenstrijdigheid zou zijn met de gereformeerde belijdenis.[2]
In het verleden is in ‘onze’ kerken ingezien dat de leer van de Gereformeerde Kerken niet in tegenspraak mag zijn met de belijdenis van een buitenlandse zusterkerk. Toen aan het begin van deze eeuw in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) de zondagsrust niet langer als gebod van de Here werd gezien, is door een bezwaarde emeritus predikant, verbonden aan het blad Reformanda, er op gewezen dat hiermee strijdigheid ontstond met de Westminster Confessie:
“Hoe rijmt de opstelling van de synode, als zou [de zondag als rustdag] niet méér zijn dan een opvatting die niet uit het Woord van God te bewijzen is, met de uitspraak van de Gereformeerde Kerken (…) dat de Westminster Confession een ‘voluit gereformeerde confessie’ is?
Hoe wil men dan de geloofseenheid met deze kerken bewaren, wanneer er toegestaan wordt dat er in de Gereformeerde Kerken als het Woord van God een leer verkondigd wordt die radicaal in strijd is met die belijdenis van Gods Woord aangaande het vierde gebod van de presbyteriaanse kerken?”[3]
Vrijheid van profetie
Een ander antwoord wat soms wordt gegeven op de vraag waarom de Westminster Standards als ‘voluit gereformeerd’ zijn aanvaard, is dat er in de kerken ‘vrijheid van profetie’ is. Er wordt dan verwezen naar de Vereniging van 1892, waarbij ‘dolerende’ (kuyperiaanse) én ‘afgescheiden’ opvattingen inzake het verbond náást elkaar werden getolereerd. Heeft ook K. Schilder niet (zo wordt dan geredeneerd) de Vrijmaking van 1944 gezien als een vrijmaking van een bovenschriftuurlijke binding en niet van een tegenschriftuurlijke binding? Zou dan ook de verbondsleer van de Westminster Standards niet onder de vrijheid van profetie vallen?
Hierbij moet echter worden gelet op de context van de Vrijmaking van 1944. De binding aan de leeruitspraken werd door de synode opgelegd; de bezwaarden wilden geen ‘leervrijheid’, maar echte vrijheid van profetie, namelijk de vrijheid om de kuyperiaanse leer te bestrijden en te werken aan kerkherstel.[4] Door sommige voorgangers is hierbij ingezien dat uiteindelijk de kuyperiaanse leer inzake het verbond niet toelaatbaar is in de kerken, bijvoorbeeld door prof. J. Kamphuis:
“Het geeft ook een beetje dat typisch diffuse van na de Vrijmaking van 1944 aan. Enerzijds dat sterk accentueren van de Gods verbondsbelofte, dat waarachtig in Christus geheiligd zijn, en anderzijds zeggen: wij hebben ons aan niets anders gebonden dan aan de Drie Formulieren. ‘Laten we elkaar vrijlaten’, is heel duidelijk een slagzin van de Vrijmaking geweest. Daartegen had iets meer – dacht ik – een dogmatisch normatief element ingebracht kunnen worden.”[5][6]
In een presbyteriaanse kerk die trouw wil zijn aan haar belijdenis is binding aan de Westminster Standards. De belijdenis dat het genadeverbond is opgericht ‘met Christus, en in Hem met al de uitverkorenen als Zijn zaad’ (zie voorgaande artikel) behoort tot de grondslag van zo’n kerk, en er is geen vrijheid van profetie met betrekking tot dit punt. Bij contact met een presbyteriaanse kerk moet dan ook allereerst de vraag worden gesteld: is haar grondslag in overeenstemming met de Schrift? Laten we eens nagaan of deze vraag ook is gesteld in de jaren ’60, bij het eerste contact met een presbyteriaanse kerk na de Vrijmaking van 1944.
Contactoefening met Korea
Begin jaren ’60 kwam een eerste contact met The Presbyterian Church of Korea tot stand, in de vorm van financiële steun vanuit Nederland voor de kerken in Korea. Deze financiële steun kwam vooral uit de kerk te Uithuizermeeden, van waaruit contact was met een hoogleraar aan het Koreaans Theologisch Seminarie. Vanuit dit plaatselijke contact is er via classis, particuliere synode en generale synode nader contact met deze Koreaanse kerk ontstaan. We zullen het verloop van dit contact eens nagaan.
De classis Warffum richtte zich tot de Particuliere Synode Groningen met een verzoek om financiële steun voor deze Koreaanse kerk én een verzoek om aan de volgende generale synode de mogelijkheid van kerkelijke correspondentie met deze kerk te onderzoeken. De classis schreef aan de PS Groningen onder meer:
“Ongetwijfeld is het de classis bekend, dat de zaak van de correspondentie met een buitenlandse kerk ook een confessioneel aspect heeft. Hier is grote voorzichtigheid geboden. Reeds de buitenlandse correspondentie met de buitenlandse kerken, die dezelfde belijdenis hebben als de onze, is een aangelegenheid, die goede voorzichtigheid eist. (…) Des te behoedzamer dienen wij te zijn t.a.v. zulke buitenlandse kerken, die een andere belijdenis hebben dan de onze. Dat is hier het geval. (…) [W]ij mogen toch het oog niet sluiten voor het feit, dat er tussen de nederlandse en de presbyteriaanse formulieren niet onbetekenende verschillen zijn. Al was het alleen maar op het punt van de kerk. Dat behoeft wellicht geen verhindering te wezen met een kerk van de Westminsterse formulieren correspondentie aan te gaan, máár: de konsekwenties daarvan dienen toch nauwkeurig te worden overwogen. Daarbij dient ook rekening gehouden te worden met het oordeel van buitenlandse zusterkerken zoals in Canada.” (cursivering MV)[7]
De classis had dus terecht een duidelijk uitgangspunt: toetsing van de Westminster Standards en rekening houden met het oordeel van buitenlandse zusterkerken.
De particuliere synode (PS Groningen 1965) besloot hierop deputaten te benoemen voor wederzijdse kennismaking met deze Koreaanse kerk “vooral in zaken van confessie en kerkorde”. Een tweetal deputaten, ds. P. van Gurp en ds. C. Stam, hebben hierop een kort oriënterend onderzoek van de Westminster Confessie uitgevoerd. Deze predikanten gaven als rapportage: “Na onderzoek meenden wij te mogen vaststellen dat de Westminster Confessie een voluit gereformeerd belijdenisgeschrift is. (…) Daar komt bij dat voor de Vrijmaking onze kerken ook kerkelijke correspondentie voerden met kerken die de Westminster Confession als belijdenisgeschrift hadden (b.v. de Free Church of Scotland)” (cursivering MV).[8]
Wat hierbij opvalt is dat de toetsing van de Westminster Confessie aan de Schrift primair werd geacht en daarnaast (‘daar komt bij’) werd verwezen naar de ‘geschiedenis van contactoefening’. Een terecht uitgangspunt. De vraag is echter of de deputaten de Westminster Confessie ook grondig hebben getoetst. Wat opvalt in het (oriënterend) onderzoek door deze deputaten is dat belangrijke leringen in de Westminster Standards (kerkleer, zekerheid van het geloof, verbondsleer etc.) niet of nauwelijks worden besproken en de Westminster Catechismi in het geheel niet zijn onderzocht.[9]
De generale synode (GS Amersfoort-West 1966/1967) besloot niet slechts een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van contactoefening (zoals de PS Groningen voorstelde), maar direct een zusterkerkrelatie aan te gaan. Hierbij is door de synode geconstateerd dat de deputaten van de particuliere synode de Westminster Confessie ‘voluit gereformeerd’ hebben genoemd, maar de synode heeft zelf geen nader onderzoek naar de Westminster Standards gedaan![10] Ook zijn buitenlandse zusterkerken niet om een oordeel gevraagd, terwijl die soms beter op de hoogte konden zijn van het ‘reilen en zeilen’ in presbyteriaanse kerken.[11] De kerken hebben zich ook niet geconfronteerd met de uitspraak door de GS Amersfoort 1948 dat er in de Drie Formulieren en de Westminster Standards ‘geen gemeenschappelijke grondslag’ (zie voorgaande artikel) is.
Wat opvalt is de snelheid waarmee het contact met deze Koreaanse kerk is aangegaan. Een amendement van 8 synodeleden om eerst deputaten te benoemen voor verder contact met deze kerk werd verworpen. Hoe komt het toch dat deze zusterkerkrelatie zo snel is aangegaan? Is door deze synode wel voldoende beseft dat van een dergelijk besluit precedentwerking uitgaat en in beginsel (wat de confessionele grondslag betreft) de deur wordt opengezet naar alle presbyteriaanse kerken?
De Open Brief
Het belang van deze vraag wordt duidelijk wanneer we letten op de bekende Open Brief van 31 oktober 1966, die aanleiding vormde voor de ‘buiten verband kwestie’. In deze Open Brief werden de volgende vragen gesteld:
“(….) of het historisch fundament van de Nederlandse Gereformeerde Kerken ook samenvalt met het fundament van de heilige, algemene, Christelijke Kerk.
Zo ja, hoe is dan de verhouding tot andere kerken in binnen- en buitenland, die kennelijk Gods kinderen vergaderen, maar die niet onze belijdenisgeschriften hebben, noch onze samenlevingsregels kennen?
Zo neen, hoe heeft dan dit historisch fundament in eigen gemeenschap en naar buiten te functioneren?
Wij zijn van oordeel, dat de kerkelijke werkelijkheid door deze probleemstellingen in de toekomst zal worden bepaald. We worden met ons vaak klein vaderlands gedoe als Gereformeerde Kerken in Nederland weggeroepen naar het niveau van de wereldkerk” (cursivering MV).
Nu is de Open Brief destijds terecht afgewezen, al was het alleen maar omdat zij de binding aan de belijdenis in eigen land ter discussie stelde en hereniging met de synodaal-gereformeerde kerken nastreefde.[12] Toch moeten we ons ook niet te snel afmaken van de vragen die hier worden gesteld. Het is niet geheel ten onrechte dat door ‘buitenverbanders’ soms vraagtekens zijn geplaatst bij de royale houding ten opzichte van sommige buitenlandse kerken, die in contrast stond met de omgang met ‘binnenlandse’ verschillen. In het blad Opbouw (een kerkelijk blad van de Nederlands Gereformeerde Kerken) werd in 1989 opgemerkt:
“Bij de presbyterianen vallen invloeden te bespeuren van wat we in ons land de Nadere Reformatie noemen en onze christelijk gereformeerde broeders zullen zich bij hen prima thuis voelen.
Waar het mij om gaat is te laten zien dat onze vrijgemaakte broeders in hun contacten met buitenlandse kerken zo ruimhartig zijn. We hopen dat die ruimhartigheid ook in ons land mag doorbreken. (…)
Onze kerken (de Nederlands Gereformeerde Kerken, MV) staan veel dichter bij de vrijgemaakten dan de presbyterianen in Ierland en Schotland.”[13]
Een opmerking die een echo is van hetgeen zo’n 20 jaar eerder de opsteller van de Open Brief, ds. B.F.J. Schoep, naar voren bracht:
“Ik dacht dat er tussen de Westminster confessie, die de Koreaanse kerken aanvaard hebben en de gereformeerde belijdenisgeschriften in Nederland toch wel enkele wezenlijke verschillen bestaan. Om verder een heel frappant voorbeeld te noemen – dat heb ik zelf nog meegemaakt in Amstelveen , ik heb het ook wel eens gezegd -, bij ons is een open Avondmaalsviering een kwalijke zaak, maar in Korea deed men dat rustig. Toen ik een in Amstelveen wonend lid van de Koreaanse kerk – hij studeerde aan de VU – vroeg: wil je bij ons het Avondmaal niet vieren en kan je dan niet een attestatie overleggen?, zei hij: dan moet ik naar Korea schrijven om een attestatie, die hebben we niet en daar kijken ze zo gek van op, de hele organisatie ligt door elkaar, als ik dat ga vragen. Ze weten gewoon niet hoe ze het vinden moeten. Ik vroeg: hoe vieren jullie het Avondmaal? Ach, dat is een open viering, antwoordde hij. Nu ja, dat zijn nu maar kleine dingen. Dat kan bij ons ineens een geweldig drama betekenen, maar in het buitenland zijn die dingen vaak zo. En dan wordt het wel geaccepteerd.”[14]
Oproep tot toetsing
De Gereformeerde Kerken zijn achteraf gezien tekort geschoten in een grondige toetsing van de Westminster Standards. Een enkele voorganger heeft er nog op gewezen dat de Koreaanse kerken reeds een wijziging hadden aangebracht in de Westminster Confessie en een verdere revisie van de belijdenis overwogen; in de praktijk is er echter weinig terecht gekomen van een verdere toetsing of bespreking van deze belijdenis en is de deur steeds meer opengezet naar andere presbyteriaanse kerken.[15]
Opmerkelijk genoeg is het gevaar van deze ontwikkeling eind jaren ’70 ingezien door de predikant die betrokken was bij het allereerste contact met de kerken in Korea, ds. D. van Houdt:
“…de vraag uit de ‘Open Brief’ waarvan we, onder reserve, het belang erkennen, betreft met name de kerken in het buitenland. We zouden dan de vraag willen stellen: Hoe is de verhouding tot andere kerken in het buitenland, die kennelijk Gods kinderen vergaderen en die niet of slechts ten dele onze belijdenisgeschriften hebben?”[16]
Ds. Van Houdt merkt op (met verwijzing naar K. Schilder) dat aan contact met een buitenlandse kerk heel wat moet voorafgaan, naast confrontatie met de Schrift eventueel emendatie (aanpassing) van onderdelen van de buitenlandse confessie die in het licht van de Schrift niet te handhaven zijn:
“Voorzichtigheid en waakzaamheid is geboden. (…)
Daarbij komt dan de vraag naar eventuele kanselruil, open Avondmaalstafel, ‘interkerkelijke’ contacten etc.
We zijn als kerken de weg opgegaan van veelvuldige contacten met buitenlandse kerken en dat is zonder meer te waarderen. Het is ook schriftuurlijke opdracht. Maar laten we nu niet te hard van stapel lopen. We staan in feite nog maar aan het begin. Voorzichtigheid is geboden.”[17]
Een waarschuwing die helaas aan dovemansoren was gericht. In de jaren ’70 en ’80 heeft een voorganger als prof. Douma de leer van de onzichtbare kerk en de pluriformiteit langzaam maar zeker weer de kerken ingebracht. Een ontwikkeling die er uiteindelijk toe heeft geleid dat de vragen in de Open Brief ook door hem als legitiem werden erkend:
“Beide vragen (de vragen van de Open Brief, MV), zó geformuleerd, brengen iemand nog niet in strijd met de drie formulieren van eenheid. Zelf heb ik reeds aangegeven dat ik bijvoorbeeld van een Reformed Baptist Church, zoals wij die in Engeland bezocht hebben, niet graag zou beweren dat het geen christelijke kerk is, ook al verwerpt men er de kinderdoop. Moest ik langdurig gaan wonen in een plaats met een dergelijke kerk, dan sloot ik mij daar als lid aan.”[18]
In dit citaat is niet alleen een wat vreemde wijze van redeneren (alsof ‘niet beweren dat het geen christelijke kerk is’ vanzelf leidt tot ‘erbij aansluiten als ik er langdurig woonde’), maar ook een weerspiegeling van de ontwikkeling die de GKv vanaf de jaren ’80 hebben doorgemaakt. Een ontwikkeling waaraan helaas ook internationale contactoefening heeft bijgedragen.
De Gereformeerde Kerken en de Westminster Standards
Hoe is nu de situatie in De Gereformeerde Kerken (hersteld)? Bij de GS Hasselt 2011/2012 is door de kerk te Emmen een verzoek ingediend om onderzoek te doen naar de Westminster Standards.[19] Een meerderheid van de deputaten Betrekkingen Buitenlandse Kerken rapporteerden aan de volgende synode (GS Groningen 2014/2015) dat deze belijdenissen “een niet te onderschatten gevaar voor de kerk” vormen.[20] Een minderheid (één) van de deputaten wilde nog geen uitspraak doen over de Schriftuurlijkheid van de Westminster Standards, maar beval nadere studie aan.[21]
De GS Groningen 2014/2015 heeft deze deputatenrapporten als ‘studierapport’ aanvaard en verder deze zaak afgedaan met de opmerking dat ‘de Westminster Standards nog nooit een verhindering zijn geweest voor contactoefening’.[22] De ‘geschiedenis van contactoefening’ was echter nu juist de reden waarom de kerk te Emmen verzocht om een onderzoek naar de Westminster Standards, omdat de vraag was opgekomen: ‘deze belijdenissen zijn tot nu toe aanvaard in een zusterkerkrelatie, maar zijn zij wel echt voluit gereformeerd?’.[23] De synode van Groningen heeft helaas bij de beantwoording van deze vraag niet de Schrift als enige maatstaf willen hanteren.[24]
De GS Lansingerland 2017/2018 heeft inmiddels een belangrijke stap verder gezet en “in grote eensgezindheid”[25] besloten om contact te zoeken met buitenlandse kerken op de grondslag van de Westminster Confessie.[26] Een opmerkelijke zaak: in de kerken liggen twee studierapporten, waarvan één rapport ernstig waarschuwt voor de Westminster Standards en een ander rapport oproept tot nader onderzoek. Op welke basis kon deze synode dan tot de conclusie komen dat op de grondslag van deze belijdenis een zusterkerkrelatie kan worden gezocht?
Het verdrietige hiervan is niet alleen dat de Westminster Standards als ‘voluit gereformeerd’ zijn aanvaard (dat uiteraard ook wel), maar vooral dat toetsing naar Schrift en belijdenis in de breedte van de kerken niet langer nodig wordt geacht. Dat er besluiten zijn genomen in eigenwilligheid, naar eigen inzicht en idee, in plaats van naar Gods Woord als “onfeilbare regel”, wat ver uitgaat boven “concilies, decreten en besluiten” (NGB art. 7).
[1] Zo bijvoorbeeld het Minderheidsrapport van deputaten Betrekkingen Buitenlandse Kerken voor de GS Groningen 2014/2015 (Acta GS Groningen 2014/2015, art. R.12b).
[2] In het artikel ‘Belijdenis en eenheid (7): Hoe verder te gaan met internationale interkerkelijke relaties’ door ds. P.K.A. de Boer worden overigens hierover waardevolle opmerkingen gemaakt.
[3] P. van Gurp, ‘Een eeuwenoud verschil van mening (2)’, Reformanda 28/12 (24 juli 2002), p. 350. De auteur van dit artikel, destijds emeritus predikant van de Gereformeerde Kerken, heeft hierover ook de GS Leusden 1999 aangeschreven (Acta GS Leusden 1999, art. 35, materiaal 2).
[4] Ook waren niet alle synodale voorgangers (laat staan kerkleden) in gelijke mate aanhangers van de synodale dwalingen in de leer. Door ds. P.K. Keizer is hierover terecht geschreven, na de opmerking dat de bezwaarden de valse profetie wilden blijven bestrijden (“zoals sinds 1905 gedurig is geschied”):
“Of dan allen, die deze leer aanhangen of op zijn minst onbestreden laten, valse profeten zijn, grijpende wolven? Nee, men moet goed onderscheiden. Niet allen zijn zich de consequenties bewust. Niet allen drijven deze leer even sterk. Niet allen zijn even sterk gevangen onder deze dwaling. Er zijn onder de ‘synodale’ predikanten ook, die een meer schriftuurlijke verbondsbeschouwing leren, gemengd met het onschriftuurlijke motief van het ‘houden voor wedergeboren’” (P.L. Keizer, Gevraagd en ongevraagd (Kampen: Uitgeverij Van den Berg, 1983), p. 9).
[5] Peter Bergwerf en Tjerk S. de Vries, Met open vizier (Barneveld: Uitgeverij De Vuurbaak, 1987), p. 42.
[6] Bij de herdenking van 50 jaar Vrijmaking in 1994 is door prof. Geertsema van de Canadian Reformed Churches terecht opgemerkt:
“We hebben de leer van de onmiddelijke wedergeboorte, dat wil zeggen een wedergeboorte zonder en buiten het horen van Gods Woord, verworpen. We doen dit omdat de Schrift de wedergeboorte verbindt aan de prediking van het Woord van God, zo in 1 Petr. 1:23-25, Jak. 1:18 (en 21), vergelijk 1 Thess. 1:5, 2:13 met Romeinen 10:14-17 en Luk. 8:11. We verwerpen bovendien zulk een onmiddelijke wedergeboorte buiten de prediking van Gods Woord als de aangenomen, veronderstelde grond voor de doop van de kinderen van de gelovigen. Wederom doen we dat, omdat de Schrift en de belijdenis zulk een veronderstelde wedergeboorte niet leren, zulk een innerlijke genade ontvangen voorafgaand aan de doop, als de basis voor de kinderdoop. Moeten we daarom niet tot de conclusie komen, dat de Vrijmaking niet slechts een vrijmaking was van een synodale binding van de gewetens boven de binding aan de Schrift en de belijdenis, maar tegelijkertijd ook een vrijmaking van de inhoud van deze leeruitspraken, omdat deze inhoud in strijd was met Schrift en belijdenis?”(C. Van Dam, The Liberation: causes and consequences (Winnipeg, Canada: Premier Publishing, 1994), pp. 93-94, vertaling en cursivering MV).
[7] Deze brief van de classis Warffum is gepubliceerd in D. van Houdt, ‘Leer en leven – De classis Warffum over kerkelijke contacten met Korea’, Woord en Wetenschap, 11/6 (1979), pp. 3-5.
[8] Acta PS Groningen 1967, bijlage 6.
[9] De werkrapporten van de deputaten met een toetsing van de Westminster Confessie zijn in 2016 na onderzoek in het Archief- en Documentatiecentrum te Kampen achterhaald.
[10] Acta GS Amersfoort-West 1966/1967, art. 241, constatering D.
[11] De Canadian Reformed Churches hadden in 1965 reeds haar deputaten opgedragen de verschillen met de Orthodox Presbyterian Church (OPC) “in belijdenis en kerkregering … te toetsen aan het Woord des Heeren” (Acts GS Edmonton 1965, art. 141). In de jaren daarna zou deze kerken tot een meer diepgaande kennismaking met presbyteriaanse kerken en de Westminster Standards komen! Opvallend is dat uiteindelijk deze kerken zich bij erkenning van de OPC als ‘ware kerk’ weer baseren op de uitspraak van de Nederlandse kerken dat de Westminster Confessie ‘voluit gereformeerd’ zou zijn (Acts GS Coaldale 1977, art. 91, onder IId). De Canadese kerken hebben zich helaas niet de vraag gesteld in hoeverre deze uitspraak gegrond was.
[12] In de kerkelijke pers is dit in later jaren terecht ook wel opgemerkt, bijvoorbeeld door prof. Douma: “Toen ds. Schoep over ‘klein vaderlandse gedoe’ en over het ‘niveau van de wereldkerk’ schreef, dacht hij niet aan contacten met Koreaanse kerken. De Open Brief ademt een andere geest. Hierin wordt gepleit voor hereniging met de synodaal-gereformeerde kerken die onder het niveau van de wereldkerk wel wat anders verstonden dan en verstaan dan een bundeling van gereformeerde krachten!” (J. Douma, ‘Kerkelijke leven’, De Reformatie 55/2, p. 23).
[13] H.J. van der Kwast, Internationale Conferentie van Gereformeerde Kerken (slot), Opbouw 33/23, bron: http://www.opbouwonline.nl/artikel.php?id=10818.
[14] N. Scheps, Interviews over 25 jaar vrijmaking (Kampen: J.H. Kok NV, 1970), pp. 67-68.
[15] L. Doekes, ‘De Westminster Confessie’, Almanak FQI (Kampen: 1970), p. 192.
[16] D. van Houdt, ‘De westminster confessie en de kerkelijke correspondentie’, Woord en Wetenschap 10/5 (okt. 1978), pp. 2-3.
[17] Ibid., 4.
[18] J. Douma, Hoe gaan wij verder? Ontwikkelingen in de gereformeerde kerken (vrijgemaakt) (Kampen: Kok, 2001), p. 164.
[19] Acta GS Hasselt 2011/2012, art. 6.02.
[20] Acta GS Groningen 2014/2015, art. R.12a (Studierapport – Meerderheidsrapport), Hoofdstuk VI.4 (Acta, p. 291).
[21] Acta GS Groningen 2014/2015, art. R.12 (Rapporten Deputaten Betrekkingen Buitenlandse Kerken aan de synode Groningen (Acta, pp. 217-218).
[22] Acta GS Groningen 2014/2015, art. 6.01.
[23] Acta GS Hasselt 2011/2012, document 9.0003 (Acta, p. 386).
[24] Het is ook de vraag of hiermee recht is gedaan aan de ‘geschiedenis van contactoefening’. In deze artikelenserie is besproken hoe in 1948 de kerken oordeelden over de Westminster Standards (‘geen gemeenschappelijke grondslag’); ook dat voor de classis Warffum in de jaren ’60 een Schriftuurlijke toetsing van de Westminster Confessie juist van belang werd geacht (alleen heeft deze toetsing onvoldoende plaatsgevonden).
[25] Acta GS Lansingerland 2017/2018, art. 10.02.
[26] Acta GS Lansingerland 2017/2018, art. I.05 (Acta, p. 264).