De wereld is mij gekruisigd (1)

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van ds. E. Th. van den Born (1900-1982).[1]


Maar het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onze Here Jezus Christus, door welke de wereld mij gekruisigd is… Gal. 6:14

Van mij echter zij het verre te roemen anders dan in het kruis van onze Here Jezus Christus, door hetwelk mij de wereld gekruisigd is… Gal. 6:14

 

Aan het kruis op Golgotha heeft God de wereld geoordeeld. En wel de wereld naar haar zondige levensrichting, de wereld van de autonome, zelfgenoegzame mens, die meent zelf iets te zijn en denkt uit eigen immanente krachten het leven te kunnen bouwen. Aan het kruis van Christus heeft God deze wereld in haar streven, in haar tendensen geoordeeld, reeds aan het oordeel prijsgegeven, reeds in vlammen doen opgaan. De wereld heeft op Golgotha haar doemvonnis reeds ontvangen. Zij kan nu weten, wat haar te wachten staat.

En de Heere mocht het doen, want zij heeft Christus uitgeworpen, Hem, Die leefde en werkte om uit een waar geloof naar de wet van God, Hem ter eer het leven te bouwen als Jezus Christus, de tweede Adam. Toen de wereld Hem uitwierp, was ook eens en voor goed bewezen, dat er niemand is die goed doet, ook niet één. De dichter van Psalm 14 had wel gezongen ‘Zij allen zijn ontaard en afgeweken, er is niet één die Hem erkent als Heer, nee, niemand meer’. Maar dat is op Golgotha voor altijd aan het licht getreden. Op Goede Vrijdag is de waarheid gebleken: geef de mens de wet van God -Jood of Griek- en hij zal de Heere van de heerlijkheid kruisigen. Dat is de werking van de wet. Zij bewijst, dat de mens dood is in zonden en misdaden. En dat is het allerduidelijkst bewezen op Golgotha, waar de wereld de gehoorzame-werker-naar-de-wet gekruisigd heeft.

Daarom heeft God de wereld prijsgegeven. Haar doemvonnis is reeds bekend. Het wordt niet nog eens bewezen, of er iemand is die goed doet. Dat is bewezen, eens en voor goed.

En omdat God deze wereld gekruisigd heeft, daarom zal voor Paulus de wereld gekruisigd zijn.

De christenen onder de Joden gaven hun broeders onder de heidenen de raad zich te laten besnijden. Zij ontkwamen dan aan de vervolging. Zij hadden dan van Joden uit de besnijdenis niets meer te vrezen. Maar zij droegen dan in hun vlees de roem van de Joden. En wel deze roem zelf iets te zijn, en zelf door wetsvervulling het leven te kunnen verkrijgen. Maar zij hadden dan verloren de roem in het kruis van Christus. De roem van de Joden had God reeds aan het kruis geoordeeld. Heel dat streven had God daar in vlammen doen opgaan. En aan het kruis had God gepredikt, dat het leven uit een waar geloof, naar de wet van God Hem ter eer gebouwd wordt. Want op Golgotha heeft Christus een nieuwe wereld gefundeerd, namelijk op Zijn gehoorzaamheidswerk. Zij, de Galaten, kunnen dus niet roemen in het kruis van Christus, en in het openbaar de roem van de Joden in hun vlees dragen. Zij ontkomen op deze wijze wel aan het oordeel van de Joden, maar vallen daardoor weer onder het oordeel van God.

De Jood roemt in zijn besnijdenis. De Griek roemt in zijn wijsheid. De mens van deze eeuw roemt in zijn immanente krachten. Zoek ik de besnijdenis van de Joden, of de wijsheid van de Grieken, of de bloed-en-bodem-theologie-van-vandaag, ik draag dan wel aan mij of in mij de roem van de wereld, en zij zal mij prijzen. Maar ik heb dan niet gezocht de roem in het kruis van Christus, door hetwelk mij de wereld gekruisigd is. Deze wereld zal mij gekruisigd zijn, omdat God haar reeds gekruisigd heeft. Ik heb van deze wereld niets meer te verwachten. Onder welke vorm ook haar streven en haar tendensen openbaar mochten worden, welke ideologieën zij ook zoekt om het leven te bouwen, God heeft haar geoordeeld, en al haar strevingen zijn reeds in vlammen opgegaan.

De wereld verkiezen, dat is Jezus Christus opnieuw kruisigen. De roem van de wereld zoeken om van haar geprezen te worden, dat is Christus wederom uitwerpen. Maar ik heb deze wereld verloren op Golgotha. Daar heeft God haar in het oordeel gebracht. Ik heb van deze wereld niets meer te verwachten, geen levensopbouw in de eeuwigheid. Ik heb ook niet meer de roem van de wereld te zoeken, maar te bedenken, dat die met de Heere prijst, beproefd is. God prijst nu hem, die met Christus gekruisigd is, en wiens oude mens met Hem in de dood gegaan is, maar die ook met Christus is opgewekt als een nieuwe mens om nu uit een waar geloof, naar de wet van God, Hem ter ere te leven. Dat is de nieuwe mens, van God geprezen. Hij draagt in zijn vlees niet de roem van de wereld, maar de littekenen van zijn Heere Jezus. En de afgrond gaapt heel diep tussen deze mens van God geprezen, en de mens van de wereld geprezen.

Wee ons zo wij die afgrond camoufleren. Er is een mogelijkheid om aan het lijden en de vervolging om Christus’ wil te ontkomen. Deze mogelijkheid ligt in het dragen in zijn lichaam de roem van de wereld. Maar, zegt de apostel, ‘van mij echter zij het verre te roemen anders dan in het kruis van onze Heere Jezus Christus’. Ook al slaat de wereld er mij om dood. Ik heb geen andere roem.

De wereld is mij gekruisigd! Bedenken wij dat wel steeds nu wij diezelfde wereld opnieuw bezig zien om in eigen kracht het leven te bouwen?

Velen ziet het kruis van Christus als in nevelen gehuld.

Maar er zal geen nevel hangen op Golgotha.

Daar is een wereld in vlammen opgegaan.

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: E.Th. van den Born, Van Souvereine Liefde (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.).

image_pdfimage_print