De zondeval (1): Wat is de betekenis van de boom van kennis?

Wat is de betekenis van ‘de boom van kennis van goed en kwaad’? En wat wil het zeggen, dat de Here ervoor zorgt dat Adam en Eva na de zondeval niet meer kunnen eten van de ‘boom van het leven’? Door prof. B. Holwerda is in een artikel op deze vragen ingegaan; we plaatsen hieronder het gedeelte daarvan wat ingaat op de eerste vraag (m.b.t. de ‘boom van kennis’).[1] Dit artikel is ingezonden door br. J. Bos.

 


 

En de HERE God zeide: Zie, de mens is geworden als Onzer een door de kennis van goed en kwaad; nu dan, laat hij zijn hand niet uitstrekken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij in eeuwigheid zou leven.
Toen zond de HERE God hem weg uit de hof van Eden om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was.
En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken.

Genesis 3 : 22-24

 

Deze tekst brengt ons direct in aanraking met die eigenaardige boom, die in de geschiedenis van val en vloek zulk een centrale plaats inneemt, de boom van de kennis van goed en kwaad.

We staan dan direct voor verschillende vragen:

  1. Wat betekent die naam?
  2. Waarom heeft God deze boom zo genoemd?
  3. Waarom gaf God het verbod van de vrucht van deze boom te eten?

 

  1. Wat betekent die naam?

Nu is men het over de betekenis van de naam wel eens. Die wil zoveel zeggen als boom van het onderscheidingsvermogen tussen goed en kwaad. En u moet “goed” en “kwaad” hier dan niet verstaan in zedelijke zin. “Goed” is hier geen aanduiding van gehoorzaamheid of vroomheid, en evenmin ziet “kwaad” in dit verband op zonde.

Nee, die beide woorden hebben hier een zeer algemene betekenis. Het gaat hier dus niet slechts over het onderscheidingsvermogen tussen gehoorzaamheid en zonde, recht en onrecht, maar ook over dat tussen voordeel en nadeel, winst en verlies, nut en schade enz. Deze boom is dus de boom van het vermogen om te kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad in het algemeen; om dus te weten, wat voordeel oplevert en wat schade berokkent; welke weg we moeten inslaan om geluk te verkrijgen en onheil te vermijden.

Als u de Bijbel op andere plaatsen over deze uitdrukking raadpleegt, ontdekt u dat naar bijbels spraakgebruik kleine kinderen en stokoude mensen dit onderscheidingsvermogen missen. Men kent de eigenaardigheden van kleine kinderen, en weet ook van de zonderlinge verschijnselen die we waarnemen bij oude mensen, wiens geestelijke vermogens beginnen minder te worden, die wat we dan noemen, weer “kinds” worden. Kleine kinderen weten nog niet, wat goed voor hen is, en wat niet. Ze zien geen gevaar. Ze spelen heel plezierig met een mes, ze komen zomaar aan een gloeiende kachel.

Over dat onderscheidingsvermogen in de breedste zin van het woord gaat het dus hier. Daarover zijn alle verklaarders het wel eens.

 

  1. Waarom heeft God deze boom zo genoemd?

Maar moeilijker dan dit eerste is de tweede vraag, die we zoeven stelden: waarom heeft God die boom zo genoemd? Kreeg de mens dit inzicht, door van die boom wèl te eten, òf door daarvan niet te eten?

In Gereformeerde kringen voelt men over het algemeen meer voor het laatste. Men zegt dan dus: God wilde door dit verbod de mens op de proef stellen, om te zien of hij wilde doen, wat God hem gebood, ja dan neen. En als hij gehoorzaam bleef, en van deze boom dus niet at, zou hij als loon op zijn gehoorzaamheid ontvangen de “kennis van goed en kwaad”, dus het vermogen om in elke situatie te weten, hoe hij moest handelen om voordeel te hebben en schade te vermijden. Die boom heet dan dus zo, omdat de mens dit onderscheidingsvermogen zou ontvangen, wanneer hij niet at.

Toch is het voor mij de vraag, of dit juist is. Ik meen, dat de gegevens der Schrift in een andere richting wijzen.

Als de duivel Eva tracht te verleiden, zegt hij tot haar: “God weet, dat ten dage, als ge daarvan eet, ge als God zult zijn, kennende het goed en het kwaad”. De slang zegt dus, dat de mens dat inzicht krijgt, wanneer hij wèl eet. Nu kan men natuurlijk zeggen, dat de duivel dit loog; maar erg aannemelijk lijkt me dat niet. Want immers, als Eva die boom bekijkt, ontdekt ze ook, dat hij “begeerlijk is, om verstandig te maken” (of volgens de vertaling van Prof. Aalders: begeerlijk om verstand te bekomen). De vrouw krijgt dus uit de gedaante van de boom op de een of andere manier de indruk, dat deze boom inderdaad het begeerde onderscheidingsvermogen zal geven, wanneer ze ervan eten. Op wélke wijze ze dat heeft ontdekt, uit welke eigenaardigheden ze dat meende te kunnen afleiden, moeten we in het midden laten. Maar vàst staat, dat naar haar overtuiging die boom het inzicht gaf, wanneer men daarvan wèl at.

Behalve de argumenten, die ik ontleen aan Gen. 3 : 5 (woord van de duivel) en Gen. 3 : 6 (indruk van Eva) is ook van belang Gen. 3 : 7: “Toen werden hun beider ogen geopend en zij werden gewaar dat zij naakt waren.” Wat de duivel hun had voorgespiegeld en Eva uit de gedaante van de boom meende te kunnen afleiden, gaat in vervulling. Ze doen werkelijk een ontdekking: hun ogen wórden geopend, en ze verkrijgen inzicht.

Verder is van belang Gen. 3 : 11. Als Adam heeft gezegd, dat ze zich vanwege hun naaktheid hadden verborgen, antwoordt de Heere: “Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt? Hebt gij van die boom gegeten?” Hier legt de Heere dus ook verband tussen het pas verworven inzicht en het eten van de boom. Waaraan danken ze dit onaangename inzicht in hun naaktheid anders dan aan de boom?

Dan is er tenslotte Gen. 3 : 22: “Ziet, de mens is geworden als Onzer één, kennende het goed en het kwaad.” Hier spreekt de Heere het dus met even zoveel woorden uit, dat de mens nu hij at, daardoor werkelijk gekomen is tot de kennis van goed en kwaad.

Wanneer we dit alles overwegen, moeten we wel concluderen dat al deze gegevens wijzen in dezelfde richting: De mens heeft het onderscheidingsvermogen tussen goed en kwaad in de ruimste zin van het woord ontvangen, doordat hij wèl at van de verboden boom. We hebben nu een vijfvoudig bewijs daarvoor; lees maar nauwkeurig de genoemde teksten Gen. 3 : 5, 6, 7, 11, 22.

 

  1. Waarom gaf God het verbod van de vrucht van deze boom te eten?

Zo bleek dus, dat we onder de boom van de kennis van goed en kwaad hebben te verstaan die boom, die de daarvan etende mens zou verschaffen het vermogen om te onderscheiden tussen goed en kwaad in de meest ruime zin van het woord. Dat is een heel lange zin, die ik niet telkens kan herhalen. Daarom kunnen we het wel wat korter zeggen: het is de boom van het praktische levensinzicht, de boom van de levenswijheid.

Nu rijst natuurlijk onmiddellijk de vraag: waarom verbood God de mens van deze boom te eten?

Reeds wees ik er op, dat de Gereformeerden meestal van oordeel zijn, dat deze boom dáárom zo heette, omdat de mens dit levensinzicht zou krijgen, wanneer hij hiervan niet at. Wanneer men hún de vraag stelt, waarom God van deze boom verbood te eten, wordt vrij algemeen geantwoord: Dit gebod was volkomen willekeurig. God had evengoed een dergelijk eetverbod kunnen uitvaardigen voor peren en appels. Maar Hij heeft geheel willekeurig, deze kennisboom gekozen. Zijn enige bedoeling was slechts, de mens te beproeven, of hij vrijwillig de Heere wilde dienen, ja dan neen. Dit proefgebod hangt op dit standpunt dus niet innerlijk samen met het geheel eigenaardige karakter van deze boom, maar is alleen te danken aan de souvereine beschikking van God.

Maar nu wees ik deze opvatting af. Mijns inziens dankt deze boom zijn naam niet aan het nieteten, maar aan het wèl-eten van de mens. En zo lijkt het me al even onaannemelijk, dat dit proefgebod geheel willekeurig was. Het wil me voorkomen, dat het eetverbod met noodwendigheid voortvloeit uit het geheel bijzonder karakter van deze boom.

Dat moet even nader worden toegelicht.

Want bij de boven door mij gegeven verklaring van de naam, wordt de vraag nog veel dringender, waarom God toch wel het proefgebod uitvaardigde. Als deze boom aan de eter wijsheid en levensinzicht verleende, was deze boom immers de allerbelangrijkste uit de hele hof. Want we hebben dit inzicht beslist nodig. Desnoods kunnen we het zonder fruit doen; maar zonder praktische levenswijsheid wordt het leven een grote mislukking. U weet dat wel uit uw eigen leven. We hebben dagelijks allerlei beslissingen te nemen. En daarbij staat wel niet altijd alles op het spel. Soms zijn het betrekkelijk kleine dingen. Maar heel vaak is het ook een beslissing van vérreikende betekenis. Hoe vaak staan we niet voor de vraag: wat moet ik nu doen? Zal ik dit kiezen of dàt? Zal ik déze richting inslaan of die? Moet ik zús doen of zó? Een zakenman, die op het verkeerde ogenblik koopt, haalt een strop. Wie zijn kinderen een opleiding geeft, waarvoor ze niet de capaciteiten beschikken, begaat ongelukken, ook al bedoelt hij het nog zo goed. De kinderen komen niet verder, hoewel het hem schatten kost. En zo kunt u de voorbeelden maar vermenigvuldigen.

God had, zo zouden we zeggen, ons desnoods heel veel andere bomen kunnen onthouden. Maar deze boom, die ons in elke situatie waarin we een gewichtige keus moeten doen, het juiste inzicht verleent, deze boom hebben we vóór alle dingen nodig. Waarom heeft God dan dit verbod uitgevaardigd? Daarop moet het antwoord luiden: er was nog een tweede weg voor de mens, om dit inzicht te verkrijgen. Hij kan het krijgen via die boom; dat is de éne weg. Maar hij kan het ook ontvangen van God zelf!

Nu mag ik bij al mijn lezers enige kennis veronderstellen van de Gereformeerde leer van het “verbond van de werken”. Er was ook in het paradijs een verbond. Dat wil zeggen, Adam wandelde met God, zoals een kind met zijn vader. God kwam tot hem in de wind des daags. God ging vertrouwelijk met hem om. Adam kan dus, onverschillig voor welke beslissing hij in zijn leven ook geplaatst wordt, gaan tot zijn God, opdat Hij hem leert van de weg, die hij zal hebben te verkiezen.

Adam heeft dus twee mogelijkheden. Hij kan gaan tot die boom: dan weet hij wat hij weten wil. Maar hij kan óók gaan tot zijn God met de bede: Zend Uw  licht en Uw waarheid, dat die me leiden, en dat ze me brengen tot de berg van Uw heiligheid en tot Uw woningen.

Wanneer hij zijn inzicht zoekt bij de boom, heeft hij God niet nodig. Dan staat hij op eigen benen, en kan hij zonder hulp van buiten al zijn beslissingen nemen. Wanneer hij dus wél eet, zegt hij daarmee tot God: ik heb U niet nodig; ik vind mijn weg wel bij eigen licht; ik kan heel goed zelfstandig mijn toekomst maken.

Maar hij kan óók zeggen: ik wil afhankelijk blijven; ik wil lopen aan de leiband van God en al mijn wijsheid ontlenen aan het Woord van mijn hemelse Vader. Als hij niet eet, spreekt hij daarin uit: Vader, ik kan wel gaan tot de boom in het midden van de hof, en mijn levensbeslissingen nemen buiten U om. Maar ik wil dat niet. U hebt in grote liefde U aan mij verbonden en mij als kind erfgenaam gemaakt van Uw wereld. U hebt mij in alle dingen betrokken. Nu wil ik van mijn kant geen leven los van U. Wie heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op aarde. Ik wil geen enkel geheim voor U hebben, maar in alles U als mijn Vader eren. Ik wil slechts leven bij Uw Woord. In Uw licht zie ik het licht.

Daaruit is nu duidelijk, dat het proefgebod niet willekeurig was, maar noodzakelijk voortvloeide uit de geheel enige aard van de boom van de kennis van goed en kwaad.

Eten van die boom betekent: het  openbaringslicht van Gods Woord verwerpen. Betekent: niet willen gaan de weg der kinderlijke afhankelijkheid en aanhankelijkheid. Betekent: niet willen gelóven.

 

[1] B. Holwerda, De wijsheid die behoudt (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1957), pp. 5-13. De oorspronkelijke titel is: ‘De God der moederbelofte en de afsluiting van de weg tot de boom des levens’. De spelling is licht gemoderniseerd en voor de leesbaarheid zijn tussenkopjes toegevoegd.