De weg naar de vaste woning

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van dr. M.B. van ‘t Veer (1904-1944).[1]


De weg weet u.~ Joh. 14:4b

 

Dat is juist het verschil tussen de gemeente van Christus en de ongelovigen. Beiden jagen naar de vaste woning, want beiden zijn overtuigd, dat dit leven met zijn onrust en ellende niet het ideaal en het einddoel kan zijn. En om de weg daarheen te vinden is het ‘rumoer der volkeren’ en de ‘jacht der enkelingen’.

Die weg zoekt men ‘in de wereld’ reeds eeuwen. Daar is het een zoeken en blijft het een zoeken. Eeuwen lang – van Adam reeds af – hebben ze tijd gehad om de weg te vinden, maar nog is het een zoeken, zonder de zekerheid van het weten. Vandaar die koortsige jacht, die de wereld voortstuwt.

De kerk van Christus echter weet de weg. Zij behoeft niet meer te zoeken. Zij moet althans de weg weten.  Wacht Christus treedt voor zijn Verbondsvolk – en individueel voor Zijn verbondskind – en zegt het met nadruk: de weg weet u.

Dat is dus een woord voor ons! Niet maar voor die elf of twaalf apostelen, maar over hen heen tot de kerk en tot alle belijdende leden, en alle doopleden. Het zoeken mag bij de ongelovige wereld zijn, maar wij moeten weten, de weg weten naar het vaderland van de rust, het eeuwige woonland.

 

Er zijn velen, die het zo graag anders willen zeggen en weten dan onze Heiland. Het lijkt velen ‘te licht’, om te zeggen, dat we het weten. De ‘wereld’ houdt veel meer van zoekers, dan van ‘weters’.

Maar erger is het, dat in Christus’ kerk velen dit woord ook te ‘licht’ vinden. Dat er een geslacht van mensen is, leden van Christus’ kerk, dat in het zoeken het echte vindt.

De mensen, die zeggen, dat ze het weten, de weg goed weten, nemen het lang niet zwaar genoeg. Men moet zoeken en worstelen! Dan wordt het leven zwaar! Jarenlang zoeken om de weg te vinden! Dan is er ook de rechte spanning! De bijna levenslange spanning of men de weg nog vinden zal en de enge poort zal doorgaan!

En zo veranderen velen dat woord van Jezus: de weg weet u, in dat andere: de weg moet u zoeken.

En dat is nu wereldgelijkvormigheid. Men haalt het zoeken van de wereld weer binnen de Kerk van Christus en de gemeente van de Heere.  En dan vinden we veel dierbaarder dat woord uit het gedicht:
Hij (d.i. Jezus) sprak:…
“Ik kwam tot u omdat u de weg niet weet
Ik draag u zelf de hemel tegemoet”
dan dit Goddelijk woord van Jezus uit Joh. 14: de weg weet u!
Wij moeten het woord van Jezus weer aandurven.

Zeker, er kunnen ogenblikken komen, dat de nevelen ons omgeven, en een waas ons trekt voor de ogen. Ogenblikken, dat we de weg niet meer zien en weten. Zo horen we immers ook Thomas vragen: Heere, wij weten niet waar U heen gaat, en hoe kunnen wij de weg weten?

Maar als het dan ook van ons geldt: Ik kwam tot u omdat u de weg niet weet, – dan is dat nooit anders dan verwijt en beschuldiging, omdat wij door eigen schuld “in donker doolbos” van ons leven verdwaald zijn.

En Christus, die het verloren schaap opneemt en heendraagt naar de rechte weg, draagt maar niet alleen Zijn volk “ten hemel in”, maar zet dat schaap weer neer en zegt dan: “De weg weet u en die hebt u dan ook te bewandelen”. Zo zegt Christus, dat we het wel weten en dat we maar niet alleen gedragen moeten worden, maar ook zelf te gaan hebben.

 

Nog eens, – dat woord van Christus moeten wij weer aandurven. De gemeente van Christus is een gemeente van hen die het weten. Dat woord is niet ‘licht’: Christus heeft nooit één ‘licht’ woord gesproken. Al Zijn woorden zijn eeuwig zwaar!

Dat woord te aanvaarden is dan ook heel wat moeilijker, dan zich te scharen onder de zoekers! Dan krijgen we het pas zwaar, heel zwaar in ons leven. Dat wordt dit één van de zwaarste predikingen (of toepassingen) van Christus.

Zolang we ons er nog achter kunnen verschuilen, dat we zoekers zijn, hebben wij het nog al gemakkelijk – maar wanneer Christus tegen ons zegt: “U weet het! U kent de weg! U hebt hem niet meer te zoeken, maar elke dag in het vaste weten te bewandelen!” – dan wordt het zwaar.

Want wee dan het Verbondskind, dat nog zoeken gaat of nog een zoeklicht gebruikt. Wij hebben, zegt Christus, het licht van de Geest, dat niet meer zoekt, maar belicht en verlicht, wat ons gegeven is. Zie, dat is “zwaar” – dat woord van Jezus te aanvaarden: u weet de weg! Want dan is alle onschuld ons ontnomen!

En dan is er de waarachtige spanning in ons leven: elke dag en elk moment en bij elke daad weer te horen dat woord van de Heere: “Maar u weet het, weet zeer goed de weg!” ’t Is de spanning van het weten, tegenover de ontspanning van het zoeken. Want hij die zoekt mag lopen waar hij wil – moet hij niet alle wegen afzoeken? Maar hij die het weet heeft maar één weg, waarop hij de voet mag zetten en o wee, wanneer hij gevonden wordt op een andere weg!

“De weg weet u!” ’t Is een zwaar en “spanningsvol” woord! Maar daarom is het zo heerlijk! ’t Is de hoogste zaligheid!

’t Is de inzet van de eeuwige jubel: wij weten de weg, dat is de Weg! “Ik ben de Weg!” – zo heeft Christus verklaard, betuigd, verzekerd! Hij is de weg naar de woning! In Hem, door Hem gaan wij ter eeuwige woning in!

Christus is de vaste, onfeilbare weg ten leven! In Hem vinden we de oplossing van al onze levensraadselen! In Hem wordt onze gang vast, wordt onze levensworsteling overglansd met het licht van de eeuwige woningen. Christus – de weg – dan wordt het weer overal, en op elk uur van de dag: Christus Jezus, onze Heiland! Niet een ogenblik kunnen wij, mogen wij, willen wij zonder Hem.

Nu een dagelijks voortgaan met Hem; straks een ingaan met Hem. Ja, dat weten wij – hoe vaak we ook dwalen en klagen: Heere, hoe kunnen wij het weten? “Ja, wij weten, Heere, – en daarvoor danken wij U. En omdat ik het weet:

Leer mij de weg door U bepaald
Opdat ik die ten einde toe bewaar!”

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: M.B. van ’ Veer, Het rijke woord (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.), pp. 106-108.

image_pdfimage_print