De verdediging van het gereformeerde kerkmodel (2)

Door: M.R. Vermeer

 

Het gereformeerde kerkmodel, wat is dat eigenlijk? We gaan eerst eens na wat dit inhield voor de gereformeerde predikant Chandieu in het Frankrijk van de 16e eeuw, in een afsluitend artikel hopen we dan zijn bijdrage inhoudelijk te bespreken.

 

Gereformeerde kerkregering in het kort
Voor Chandieu betekent het gereformeerde kerkmodel kortweg dat iedere kerk een kerkenraad heeft die verantwoordelijk is voor het leiden en regeren van de kerk volgens het Woord van God en voor de toepassing van de tucht. Een kerkenraad met drie ambten: predikanten voor de bediening van Woord en sacrament, ouderlingen die toezien op ‘onderdelen’ van de kerk, en diakenen die de armen bijstaan en de aalmoezen verzamelen.

 

Tegen de wederdopers
In zijn verdediging van dit kerkmodel richt Chandieu zich eerst tot de tegenstanders die het meest veraf staan van het gereformeerde kerkmodel. Allereerst weerlegt hij dan ook de wederdopers, die van een tuchtordening (disciplina, een woord wat bij Chandieu ‘bestuurvorm’, maar ook ‘tucht’ of ‘kerkorde’ aanduidt) niet willen weten. Op de tegenwerping van de wederdopers dat zij genoeg hebben aan het Evangelie, antwoordt hij eenvoudig dat de tuchtordening niet is gescheiden van de leer van het Evangelie:

“In deze uiteenzetting hopen wij met Gods hulp juist duidelijk te laten zien, dat onze kerkelijke bestuursvorm geheel en al gefundeerd is in het Woord van God, ingesteld door onze Heere Jezus Christus, verklaard door de apostelen en beoefend door de vroegchristelijke en oude kerk.”[1]

 

Het nicodemisme
Een tweede groep tegenstanders werd gevormd door hen die in hun hart wel overtuigd waren van de gereformeerde leer, maar daar niet openlijk voor wilden uitkomen (het zogenaamde ‘nicodemisme’, genoemd naar Nicodemus, die in de nacht Jezus opzocht). Een moeite voor hen was hierin gelegen, dat de gereformeerde ambtsdragers geen ‘gewijde dienaren’ waren. Chandieu antwoordt hierop dat de gereformeerde ambtsdragers zijn geroepen in een ordelijke weg, door de kerk. Ook is een ononderbroken opvolging van ambtsdragers (zoals de apostolische successie in de Roomse Kerk) onnodig om een roeping wettig te maken.

 

De noodzaak van een wettige roeping
In de derde plaats richt Chandieu zich tegen hen die wel de gereformeerde kerk als ware kerk erkennen, maar er tegelijk van uitgaan dat zij zonder wettige roeping het Evangelie kunnen bedienen. Hij wijst hen (met gebruik van onder meer Ef. 4:11-12) op de orde van de kerk, die inhoudt dat niemand op eigen gezag zich een ambt en taak in de kerk mag toekennen. Iets wat met name voor het prediken geldt: God roept immers de verkondigers van Zijn Woord! Ook kan men te zelfverzekerd worden wanneer men steunt op een ‘inwendige roeping’. Er is ook helemaal geen reden om van zo’n bijzondere roeping uit te gaan, wanneer we de orde die de Here heeft ingesteld in acht nemen:

“Voor wat betreft herders en leraars, hun taak duurt voort in de kerk tot het eind der tijden. Aan hen zijn bepaalde kudden toegewezen, die zij moeten voeden met de kennis en vreze Gods door de prediking van Zijn Woord en de bediening van de sacramenten die Hij heeft ingesteld. God roept deze mensen tot hun taak door middel van mensen, te weten door een wettige en heilige verkiezing, zoals Zijn Woord deze leert.”[2]

Het is ook, aldus Chandieu, heel gevaarlijk om een ambtelijke taak uit te voeren zonder gezonden te zijn: Saul werd verworpen omdat hij een offer had gebracht (1 Sam. 6), Uzza stierf toen hij de ark van de Here had aangeraakt (2 Sam. 6) en Uzzia werd melaats toen hij wierook wilde offeren (2 Kron. 26).

 

Een ander kerkmodel?
Dan zijn er ook nog tegenstanders die een ánder kerkmodel willen invoeren. Dit was met name Jean Morély, die een bepaald ‘congregationalisme’ voorstond (zie het voorgaande artikel). Op deze groep tegenstanders gaat Chandieu het meest uitvoerig in.

Chandieu laat zien dat de kerkenraad (en niet de gemeente) verantwoordelijk is voor de algehele leiding van de kerk. Zijn argumentatie hiervoor is in de eerste plaats genomen uit de Schrift (bijv. 1 Tim. 3:2, Tit. 1:7, 1 Kor. 12:28 en Hebr. 13:7-24), waaruit toch duidelijk blijkt dat de regering en leiding van de kerk in handen liggen van de kerkenraad en niet van de gemeente. Daarnaast baseert hij zich op de gebruiken van de apostelen en de geschriften van de kerkvaders uit de Vroege Kerk.

De geschiedenis laat duidelijk zien, aldus Chandieu, dat een regering door het volk een verschrikkelijke verwarring zou veroorzaken: werden niet eens Kaleb en Jozua bijna door het volk gestenigd (Num. 14:7), was Micha niet trouw tegenover vierhonderd valse profeten (1 Kon. 22:28) en hebben Jezus Christus, de apostelen en de kerkvaders niet vaak gestaan tegenover een meerderheid van het volk?

Chandieu geeft bij de noodzakelijkheid van leiding door de kerkenraad een praktische illustratie:

“Als op een schip de opvarenden de gebruikelijke orde willen verbreken en iedereen naar de achtersteven rent om te sturen, dan kan men niets anders verwachten dan dat men spoedig schipbreuk zal lijden. Zo is het ook in de kerk: Als iedereen zich zomaar wil bezighouden met leidinggeven, is het zeker dat de kerk vanaf de eerste dag zonder leiding zal blijven en dat iedereen juist verliest wat allen zich brutaal hebben toegeëigend.”[3]

 

De beloften van God in een weg van orde
Nu wordt hiertegen wel ingebracht, dat God toch de eeuwige hulp van Zijn Geest heeft beloofd: “En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld” (Matth. 28:20)? Beloften die niet zijn gegeven aan predikanten en ouderlingen, maar aan de kerk in het algemeen. Chandieu antwoordt hierop, dat God geen God van wanorde is en dat deze beloften “de orde die de Heilige Geest heeft ingesteld in Zijn kerk niet onnodig maakt, maar deze juist moet bevestigen” (1 Kor. 14:33). Ja, deze belofte is gegeven aan de kerk, maar in het bijzonder gericht tot de apostelen:

“En wanneer hij deze belofte belooft, richt Hij zich in het bijzonder tot de apostelen en Hij gebiedt hun zich trouw te wijden aan hun roeping en dienst om te laten zien dat een dergelijke belofte niet gegeven werd om de verschillende posities en roepingen in de kerk met elkaar te vermengen.”[4]

De belofte van God dat Hij Zijn kerk zal bewaren sluit dus juist de orde in!

 

[1] Speelman, op. cit., p. 77.
[2] Ibid., pp. 106-107.
[3] Ibid., p. 137.
[4] Ibid., p. 139.