De verdediging van het gereformeerde kerkmodel (1)

Door: M.R. Vermeer

 

“Er is niets nieuws onder de zon.” We gebruiken deze woorden (uit het boek Prediker) weleens als er iets gebeurt wat eerder is voorgekomen in de geschiedenis. En inderdaad, veel van wat er in maatschappij of kerk gebeurt is niet nieuw. In de kerkgeschiedenis bijvoorbeeld zijn veel nieuwe ‘inzichten’ toch in werkelijkheid oude ketterijen of dwalingen in een nieuw jasje. Ook is het niet nieuw dat na een kerkelijke reformatie een tijd komt van tegenstand, verslapping of neergang. Het is dan soms goed om naar het verleden te zien, om daaruit lering te trekken.

Het is hieraan dat ik moest denken bij het lezen van het boek De verdediging van het gereformeerde kerkmodel van de Franse predikant Antoine de la Roche Chandieu (1534-1591).[1] In dit boekje, vrij recent uit het Frans vertaald door dr. H.A. Speelman, worden mijns inziens een aantal inzichten geboden die ook voor ‘vandaag’ van belang zijn. In een aantal artikelen wil ik dan ook bij dit boek stilstaan en enkele lijnen trekken naar het heden.

 

 

Een oude belofte
Allereerst, het is opmerkelijk dat dit boekje (in 1566 voor het eerst gepubliceerd in het Frans) pas recent in een Nederlandse vertaling is verschenen. De inleider en vertaler dr. Speelman wijst er in zijn voorwoord op dat reeds de Nationale Synode te Middelburg (1581) van ons land had besloten dat dit boek in het Nederlands overgezet zou worden. Een synodebesluit waaraan nooit uitvoering is gegeven. Het is dan ook mooi dat ruim 400 jaar na dato alsnog deze oude belofte is ingewilligd en het nu in een stevige uitgave is verschenen, inclusief een uitgebreide inleiding door de vertaler, met een levensbeschrijving van Chandieu en een toelichting bij de historische context.

We moeten hierbij bedenken dat wij veel aan de Franse kerken hebben te danken. In Frankrijk heeft door heftige vervolgingen het protestantisme niet tot een zo grote bloei kunnen komen als in ons land (zie het artikel Tegen de revolutie het evangelie (1) op deze website). Toch is aanvankelijk een groot deel van de Franse bevolking tot het protestantisme overgegaan en kon in 1559 de eerste nationale synode worden gehouden, de synode van Parijs. Door deze synode zijn twee belangrijke documenten opgesteld: de Franse Geloofsbelijdenis (of: Confessio Gallicana) en een kerkorde (Discipline Ecclésiastique). De Franse Geloofsbelijdenis heeft model gestaan voor de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561) en de Franse kerkorde is van betekenis geweest voor de gereformeerde kerkinrichting in ons land.[2]

 

Kerkopbouw: belijdenis én kerkorde
De synode van Parijs stelde dus een belijdenis én een kerkorde op. Voor de Franse gereformeerden gingen belijdenis en kerkorde blijkbaar hand in hand! Hoe kon het ook anders, als echte volgelingen (in de goede zin van het woord) van Calvijn: “Zoals de zaligmakende leer van Christus de ziel van de kerk is, zo doet de tucht (disciplina) dienst als haar spieren die ervoor zorgen dat de lichaamsdelen, ieder op de eigen plaats, onderling verbonden blijven.”[3]

De reformator uit Genève is dan ook nauw betrokken geweest bij de gereformeerde kerken in zijn vaderland. Hij heeft er bij hen op aangedrongen tot een geordend kerkelijk leven te komen, ondanks de moeilijke omstandigheden en de geloofsvervolging. In 1555 ontstond de eerste georganiseerde gemeente te Parijs, die een predikant kon verkiezen.[4] Een jaar later werd Chandieu als jongeman van 22 jaar oud als tweede predikant aan deze gemeente verbonden.

 

Vervolging én kerkelijke strijd
Chandieus leven wordt vanaf dat moment getekend door kerkelijke geloofsstrijd en godsdienstoorlogen: in 1558 gevangengezet (hij komt als door een wonder vrij, zijn celgenoot ontvangt als ketter de doodstraf), op de vlucht voor de overheid, betrokkenheid bij een couppoging met militaire middelen en als aalmoezenier optredend bij de hugenoten, toen zij de wapens opnamen ter verdediging van de gewetensvrijheid.[5]

Te midden van dit alles is er ook nog kerkelijke strijd. Chandieu was nauw betrokken geweest bij genoemde synode van Parijs in 1559: de Franse geloofsbelijdenis was opgesteld door Calvijn en door hem aangevuld en gewijzigd. Daarnaast heeft Chandieu een belangrijke bijdrage geleverd aan de kerkorde. Over deze kerkorde, en het daarin voorgestane kerkmodel, ontstond echter strijd in de kerken:

“Het ging om een zo hoogoplopende kwestie dat Bullinger later, toen de twist nog volop woedde, schreef dat deze ‘de Franse kerken een veel grotere schade zal berokkenen’ dan wat de oorlogen aan leed brachten.”[6]

 

De kerk als democratie
Wat was nu de kerkelijke twist die was ontstaan? In 1562 had de theoloog Jean Baptiste Morély een traktaat geschreven waarin hij het gereformeerde kerkmodel ter discussie stelde. De kerk zag hij niet als een ambtelijke vergadering, maar als een democratie. Volgens hem behoorden, vanuit het priesterschap aller gelovigen, de gemeenteleden actief betrokken te zijn bij de leiding van de kerk, bij leer en tucht. Het Woord van God is immers, aldus Morély, aan de gemeente gegeven en niet aan bepaalde meerdere of mindere kerkelijke vergaderingen. Kortom, de gemeente bepaalt en de kerkenraad voert uit!

Concreet betekende dit voor Morély onder meer dat gemeenteleden actief betrokken zijn bij de inhoud van de prediking, dat de tucht door de volwassen mannelijke leden van de gemeente kan worden uitgeoefend, dat gemeenteleden zelf ambtsdragers kunnen verkiezen en dat naast de kerkenraad een advieslichaam van wijze mannen zonder ambt kan worden ingesteld.

In deze gedachtegang wordt de kerk gezien als een vereniging van gelovigen met een bestuur. We herkennen hierin het latere congregationalisme: de kerkelijke én ambtelijke macht berusten bij de gemeente. In deze zienswijze komen de ambtelijke bediening en regering op uit de gemeente en niet uit Christus, het bijzondere ambt is slechts een verbijzondering van het ambt aller gelovigen.

 

Een verdediging van óns kerkmodel
Het is tegen deze aanval op het gereformeerde kerkmodel dat Chandieu, op verzoek van het Franse kerkverband, in 1566 een boek schrijft. Hij richt zich daarbij ook op drie andere groepen andersdenkenden. In de eerste plaats bestrijdt hij degenen die in het algemeen tegen kerkelijke regelingen en tucht zijn. In de tweede plaats weerlegt hij de ‘nicodemieten’, die wel instemmen met de gereformeerde leer, maar toch moeite hebben met de gereformeerde kerk omdat de ambtsdragers geen ‘gewijde dienaren’ (zoals de Roomse priesters) zijn. Ten derde bestrijdt hij degenen die menen zonder wettige roeping een ambt te kunnen uitoefenen. Ten slotte geeft hij dan (en dat is duidelijk het doel van zijn boek) een uitvoerige weerlegging van de ideeën van Morély.

Hierboven hebben we er reeds op gewezen dat het Franse kerkmodel sterke invloed heeft uitgeoefend op de kerkinrichting in ons land. Chandieus verdediging van het gereformeerde kerkmodel is dus in de kern een verdediging van óns kerkmodel. In een volgend artikel willen we dan ook aandachtig luisteren naar deze stem uit het verleden.

 

[1] Antoine de la Roche Chandieu, De verdediging van het gereformeerde kerkmodel, vertaald en ingeleid door H.A. Speelman (Apeldoorn: Labarum Academic, 2017)
[2] Men bedenke hierbij dat in Frankrijk de overheid de kerken tegenwerkte, waardoor de kerken zelfstandig een kerkinrichting naar Gods Woord moesten vaststellen (anders dan in het Genève van Calvijn, waar een theocratische bewindsvorm werd nagestreefd).
[3] J. Calvijn, Institutie IV 12,1; vert. C.A. de Niet (Houten: Den Hertog, 2009) dl. 2, p. 418. Hier doelt Calvijn op de tucht, in Institutie IV 3,2 noemt hij ambtsdragers de ‘belangrijkste zenuw’ van de kerk. Deze zaken vallen uiteraard niet geheel samen met de kerkorde, maar worden er wel in behandeld.
[4] Zie hierover D. Deddens, ‘De eerste synode der Franse gereformeerde kerken te Parijs, 1559’, Lucerna I/3 (1-6-1959), pp. 99-120, url: http://www.kerkrecht.nl/content/deddens-d-luc-0103.
[5] De vraag is in hoeverre Calvijn dit verzet heeft goedgekeurd (zie het artikel Tegen de revolutie het evangelie (1) op deze website, waarin terecht wordt gesteld dat Calvijn iedere vorm van geweldpleging heeft afgewezen). Wel is Calvijn in 1559 na een gesprek met Chandieu tot een voorzichtige verandering van oordeel gekomen, namelijk dat een verzet is geoorloofd voor zover dit niet tegen de overheid is gericht, de leiding in handen is van meerdere ‘prinsen van bloed’ en het parlement en de generaals zich daarbij aansluiten [Jürgen-Burkhard Klautke, Recht auf Widerstand gegen die Obrigkeit? (Kampen: Uitgeverij Kok, 1994), p. 391 e.v.].
[6] Speelman, op. cit., p. 32.

image_pdfimage_print