Veel christenen willen graag ‘over kermuren heen’ geloofsgenoten de hand reiken – we moeten eensgezind en interkerkelijk optrekken! In 1954 is door ds. Trimp in een artikelenserie voor ‘De Poortwake’ (blad van de Gereformeerde meisjesverenigingen) stilgestaan bij deze twist om de kerkmuur – nog altijd actueel![1]
- Sions muur “oecumenisch” belaagd
Het kan niet ontkend worden dat ons voornemen om in enkele artikelen met elkaar te spreken over de ‘kerkmuren’ enigszins valt uit de toon van de tijd.
Nietwaar, wanneer wij, gereformeerde mensen, luisteren naar wat wij zo al te horen krijgen van rondom – altemaal uitingen van de machtige algemeen-protestantse tijdgeest – dan moeten wij er wel van overtuigd worden, dat het een zonderling verschijnsel is in de ogen der mensen om te spreken over en te roemen in de muren der kerke Gods.
Want – zo zegt men ons van alle kant – : Kerkmuren zijn er wel, maar ze zijn er om afgebroken te worden; wij moeten ons niet als ‘kerkelijke groeperingen’ blijven verschansen, elk achter eigen muur. Dat is – o schande in deze tijd! – bekrompen en éénzijdig, ja ook: ouderwets!
Neen, dit moeten we doen: Elkaar over de kerkmuren heen de hand geven, en als we daaraan wat gewend geraakt zijn en daarin enige vaardigheid ons verworven hebben, dan moeten we ook verder gaan en consequenties trekken: Eerst hebben we elkaar erkend en geëerd als broeders en zusters, helaas nog elk aan een kant van de muur, maar het schone vervolg moet nu wezen dat we de muren doorbreken, ja zelfs áfbreken.
Immers, zoals het nu is, kán het niet blijven – daarover zal ieder het eens zijn: allemaal groepen en groepjes, overal broeders en zusters, die jaar in jaar uit door kerkmuren gescheiden zijn.
Waarom toch zouden we die kerkmuren nog bewaren? Waarvoor zijn zij goed? Allen, die de Naam van Christus dragen, zijn toch immers één, en behoren toch zóveel gemeenschap met elkaar te oefenen, dat zij bij elkaar in- en uitlopen? Geen kerkmuur mag toch ooit daarin verhindering brengen? Vooral tegenwoordig mag dat niet: De wereld wácht op de Kerk en de mensheid, dodelijk vermoeid als zij is door spanningen en (koude en hete) oorlogen, róept om verzorging van “de” Kerk, die als aller Moeder zich ontfermen zal over haar. Welnu, dan mag toch niets ons, Kerk, van die dure roeping afhouden; die roeping komt tot ons állen, die moeten we dus ook gemeenschappelijk vervullen gaan! Vooral kerkmuren, die tenslotte alle door mensen zijn opgericht – in vroeger jaren, tengevolge van bekrompen twisten en zondige verdeeldheden – mogen ons daarin niet hinderen. De zaligheid is nog nooit afhankelijk geweest van het kerkgenootschap waarbij wij behoorden. En dus: Wat verhindert ons nu nog? Wég met die muren!
Ze zijn er al veel te lang geweest. Sinds het mogelijk is gebleken, dat wij elkaar óver die muren heen de hand konden geven, en die muren dus eigenlijk maar muurtjes waren – en niet die hoge, onneembare vestingen, waarin onze ouders ons destijds nog wilden doen geloven – moet het ook mogelijk zijn óver die muren heen te stappen, of beter nog: ze weg te ruimen! Opdat er eindelijk eenheid komen, en “de Kerk” haar stem in de wereld verheffe met macht.
Eéndracht maakt macht, óók in de kerk!
En wanneer – aldus nog steeds de roep der vele kerkmuurbrekers – de jeugd der kerk dit gaat verstaan, en de moed weet op te brengen om de muren der Vaderen te slechten, zal in déze jaren voor ónze ogen, het wonder zich gaan vertonen, dat – na jaren van verbrokkeling en onzalige verdeeldheid – de ene Kerk van Christus voor ons staat, die Kerk, waarnaar elk oprecht Christenhart verlangt!
En dus – meisjes: Dit alles gaat juist jullie aan! We hebben hier te maken met de ook in ons land zeer machtige zgn. “Oecumenische” Beweging, de drijfkracht van de “Wereldraad van Kerken”, zoals jullie uit het voorgaande wel reeds begrepen zult hebben. In naam van het “oecumenisch ideaal” is de twist tegen de kerkmuren begonnen en tot op vandaag met grote energie volgehouden. En uit alle betoverende woorden, waarin ons het ideaal van de ene, oecumenische Kerk wordt uitgebeeld, blijkt, dat juist de jeugd-van-thans de schakel zal moeten vormen tussen het bekrompen verleden (der vele kerkgenootschappen) en de lokkende, wijde toekomst (der oecumenische christenheid).
Jullie zult gewonnen moeten worden, door al die hartstochtelijke woorden, voor de bouw van de ene oecumenische Kerk van Christus, ‘de Heer der wereld’.
En daartoe zullen jullie eerst bereid gemaakt moeten worden het oude, dat in de weg staat, te slopen, en de kerkgrond, waarop nu nog al die lastige muurtjes staan – ook de muurtjes van de vrijgemaakte kerk, waarbinnen jullie ‘s Zondags de Here aanroept en prijst -, zó te effenen, dat het spoedig wezen zal het vlakke veld, waarop tot verbazing der ganse wereld – al ‘s werelds eensgezinde Christenen hun grote Kerkdienst houden gaan!
En juist daarom gaan wij nu eens praten over die kerkmuren. Zeker, het is hoogst ongepast, in deze tijd vol oecumenische overwegingen en overwinningen zulke onderwerpen aan te snijden. Maar het gaat om jullie én om de Kerk: Dus willen we weten, wat we van die af te danken muur nu eigenlijk denken moeten, en hoe wij de slopers begroeten zullen, als ze straks ook óns komen vragen de roem in ons vrijgemaakte kerkmuurtje te staken en het breekijzer van het oecumenisch ideaal er in te slaan.
Wij zullen daarbij vooral aandacht moeten geven aan het verschijnsel van de ‘Interkerkelijkheid’. Want zie – de slopers van de kerkmuren hebben begrepen, dat alles groeien en wennen moet en ‘t alleen maar langs de weg van geleidelijkheid komen kan tot de volkomen verdwijning der kerkmuren.
Welnu, die weg-dáárheen is de interkerkelijkheid.
Ik hoop, dat jullie dit woord begrijpen:”Inter-kerkelijkheid”noemt men de omgang, de gemeenschap die ‘tussen’ ‘kerken’ en ‘kerkleden’ bestaat. (Inter = tussen.) En dan natuurlijk niet kerken van hetzelfde kerkverband, maar juist kerken en kerkleden van allerlei verbanden.
Zoals ‘internationaal’ genoemd kan worden, alles wat ‘tussen’ twee of meer landen gebeurt: Er zijn nog landsgrenzen, maar er is over heen te komen! – zó wil dat woord ‘interkerkelijk’ zeggen: Er bestaan nog wel grenzen, en er zijn nog verschillende ‘kerken’, we zijn nog niet waar we wezen moeten en komen willen: De ene kerk. Máár: We leven toch wel vlak náást elkaar, op dezelfde kerkgrond tenslotte, en zie: we komen reeds over de grenzen heen, we doen allerlei actie reeds samen en allerlei bezit wisselen we reeds uit! We wennen dus reeds aan elkaar; sommige grensverschillen en taalverschillen moeten nog opgelost worden, en ieder moet zijn eigen belangen nog wat veilig stellen in het nieuwe, brede verband. Maar we kómen naar elkaar toe: Interkerkelijke omgang!
En als ik het zó zeg, zullen jullie wel begrepen hebben, dat de interkerkelijkheid – die we vandaag overal aantreffen: P.I.T., Interkerkelijk Overleg in Radio (en andere) Aangelegenheden, Interkerkelijke Evangelisatie Acties, Interkerkelijk Jeugdwerk, Interkerkelijke Zangdiensten, Kerst-samenkomsten enz. enz. – slechts een overgangs-situatie is.
In principe staat de deur voor elkaar open, zijn reeds de muren van onwaarde verklaard: de kerkleden komen te voorschijn, áchter hun muren vandaan, en treden gezamenlijk voor het voetlicht der wereld. Meestal nog niet op Zondag: maar dáárheen zijn we op weg! En als ‘t zóver eenmaal is, zal de Interkerkelijkheid zijn dienst gedaan hebben.
En vandaar, dat wij juist op die interkerkelijkheid willen letten; het is niet anders dan een deftige naam voor het vaardig gehanteerde oecumenische breekijzer van daareven.
[1] C. Trimp, ‘De twist om de kerkmuur’, De Poortwake, jrg. 8, nr. 36, 15 jan. 1954: pp. 313-314.