De twist om de kerkmuur (2)

In deze aflevering vervolgen we de artikelenserie van ds. Trimp over “De twist om de kerkmuur”.

 


 

  1. Sions muur in de Schriften geroemd

Het zijn altoos de vijanden van ‘s Heren volk geweest, die gepoogd hebben de muren van de kerkstad Jeruzalem omver te halen en juichten om hun val.

Sion, de Kerkstad des Heren, vond immers van overlang zijn veiligheid binnen de schone vestingwerken, waarvan de 48e Psalm zingt. Zovaak de Israëliet de hoge muur van Sion zag, rees daarin voor hem op de bescherming en de trouw des Heren: Hij is immers een Toevlucht en een Hoog Vertrek; Hij heeft Sion binnen muren besloten, zodat het heil des Heren, dat aldaar genoten wordt, niet verstoord kán worden door enige aanval van de duivel, die loert op de kerk.

En vandaar dan ook, dat nimmer één oprechte Israëliet heeft verlangd naar de afbraak van deze muur: dát zou zijn de donkere dag van het gericht des Heren, als God de heidenen toelaten zou Sions sterkte te verwoesten. Het was voor aller besef de grootste ramp, die ooit het volk des Heren treffen kon, als God Sions vestingwerken zou doen bezwijken onder de stormrammen van de duivel: Oordeel, ballingschap, geestelijke verlating betekent zulks!

Denk maar aan de inneming van Jeruzalem in de tijd van Jeremia: Toen stootte God Zelf Zijn volk weg in het oordeel der ballingschap.

Wat is er in die tijd smartelijk verlangd naar de opbouw van Sions muur! Lees b.v. eens de 102e Psalm: Daaruit spreekt het verlángen naar de opbouw van Sion, de verheffing uit het gruis van de ontblote kerkstad, de zucht tot God, dat Hij toch nieuwe gunst mocht uitbeelden in nieuwe vestingwerken.

Dat is – ná de ballingschap – de blijdschap geweest in de moeitevolle herbouw der stad, zoals door Nehemia is beschreven: Het bespotte muurtje (Neh. 2:19, 4:1-6) wérd gebouwd, met álle macht: Opdat Sion wederom zou mogen zijn: de wel-bewaakte kerkstad des Heren.

En daarmee zochten de Joden destijds waarlijk niet hun zaligheid in een stenen bouwwerk; Neen, maar in die stenen beelden zij publiek uit dat zij krachtens verkiezing afgezonderd waren van de heidenen, niet gestoord wilden en mochten en konden worden in het genieten van het heil des Heren door duivelse aanslagen: Gods wel-beschermde heil, dat temidden van veel vijandschap binnen Sion te genieten was, zochten de Joden, zeer gelovig, in de herbouw van de stad.

Zach. 2: 4,5 zegt dan ook – zij ‘t in anderverband en in symbolische profeten-taal – dat Gód een vurige muur is voor Zijn Kerk, juist als Jeruzalem óvervol zal zijn van zegen, en binnen sténen muren de Sionieten niet meer te houden zijn.

Dus is de muur van Sion zeer te prijzen: Want Gód is de muur, God die zeer te prijzen is, juist ook in Zijn daden van afgrenzing en bescherming der kerk.

 

En déze roem op de kerkmuur vraagt onze God nu ook van ons, die mogen zijn het Nieuw Testamentisch Sion. Dat was maar niet een eigenaardigheid van het Joodse volk, een soort bekrompen nationalisme, dat zij het gruis der muren niet kónden aanzien, en Sions vesting begeerden te herbouwen.

Dat was geloof en liefde, en de onweerstaanbare drang naar de roem des geloofs, de roem in God, hun Hoge Beschermer!

Die roem wilden en mochten zij voor de ogen der vijanden opheffen in de torens en vestingwerken van Jeruzalem!

En dus zullen ook wij, krachtens het blijvende Woord Gods, roemen in de kerkmuren, die ook ons, Nieuw Testamentische Kerk, beschermen. Wij zullen daarin roemen, juist in deze tijd van ongoddelijk geklag en vijandige twisting aangaande de muren Sions.

Lees Openbaring 21, dat ons beschrijft het nederdalende Nieuw-Jeruzalem, de Kerk van Jezus Christus, welker oorsprong de hemel is, en welker toekomst de eeuwigheid.

Deze Nieuw Testamentische Kerk heeft – evenals het Oud-Jeruzalem – een grote en hoge muur, gevestigd op twaalf fundamenten (vs 12 en 14).

Niet onbeschermd dus is de Kerk van Christus: de bewoners worden door die ene muur saamgehouden en bovendien kan lang niet iedereen binnenkomen: Het heil des Heren moet ongestoord genoten kunnen worden, er mag geen breuk in de gemeenschap komen: Dáártoe zondert God Zelf Zijn Nieuw Testamentische Kerk af van de heidenen, en garandeert Hij in haar muur, groot en hoog, haar rust: In die afzondering ligt al haar roem en sterkte!

 

En wat is die muur dan concréét? Wáár kunnen wij, in déze tijd, in dít land, die muur vinden en zien? Wel, Openbaring 21 zelf leert het ons:

De muur der Kerk is gebouwd op de twaalf fundamenten, waarin de namen der twaalf apostelen staan. Dat is zonder beeldspraak gezegd: Alles, wat op de (leer der) apostelen is opgebouwd, ter saambinding der gelovigen, en ter bescherming van de Kerk naar buiten, is de muur der Kerk: Dáárin waakt Gód voor de zielen en geeft Hij veiligheid, afzondering, toekomst.

De leer der Kerk, de belijdenis der Kerk wordt hier bedoeld; daardoor wordt immers de blijvende onenigheid tussen binnen en buiten vastgelegd, beschermt de Kerk zich tegen alle ongoddelijk drijven in deze wereld; daardoor legt zij tevens de band der enigheid om hen, die binnen zijn! In die leer, die voor het oog der buitenstaanders publiek omhoog geheven wordt, grenst de Kerk zich triomfantelijk af van de kwade invloeden, die vergeefs trachten haar te verstoren, en haar haar “heil-genot” willen roven. En daarin is God Zelf: Hij houdt Zijn Kerk daardoor staande; de belijdenisgeschriften zijn immers geschenken van de Heilige Geest.

En dus: De gepredikte belijdenis, die, naar het paslood des Heren, kaarsrecht is opgericht op het eenmaal door Christus en de apostelen gelegde fundament, is de hoge en grote muur, waarbinnen de Kerk haar veiligheid vindt; het is het beleden en te belijden Woord des Heeren!

Dát is Sions roem en sterkte. Wee de Kerk, die daarin niet roemen zou, en niet voor haar afgrenzing, haar muur, danken zou!

Een Kerk zonder belijdenis valt zonder meer ten prooi aan de vijanden der Kerk, is een ontmantelde, ontblote stad, niet áán te zien voor wie de glorie Sions waarlijk kent en bemint!

Want haar van God gegeven muur is toch immers edel-steen (Openbaring 21:18), kostbaar en blinkend als kristal, en vertonende tot op verre afstand de heerlijkheid van ‘s Heren eeuwige Stad?!

 

En over déze muur loopt nu de twist der mensen; over déze muur wordt thans zoveel geklaagd; van déze muur zegt men vandaag: Breek af, breek af, God wil het, anno 1954!

Dat is de ernst, ja de gruwel van onze tijd: Men sloopt Sions muur, onder “interkerkelijke” en “oecumenische” lofzangen en meent Gode een welgevallig werk te doen. Maar de lóf op Sions muur, voorgeschreven in de Schriften, leert vrijwel niemand meer.

Dit is niet te veel, of te scherp gezegd: dat hopen we volgende week te zien.