De toebereiding van de vaste woning

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van dr. M.B. van ‘t Veer (1904-1944).


In het huis van Mijn Vader zijn veel woningen; als dat niet zo was, zou Ik het u gezegd hebben. Ik ga heen om een plaats voor u gereed te maken.~ Joh. 14:2

 

Bij het lezen of horen van deze woorden, denken velen dadelijk aan de hemel. De hemel, als de plaats ver boven de aarde, voorgesteld als een stad met vele woningen, of als een huis met vele vertrekken.

En deze gedachte beheerst dan ook weer die van de plaatsbereiding, waarvan Christus spreekt. De voorstelling daarvan moet dan zijn, dat Christus van ons is heengegaan om in de hemel een plaats voor ons te bereiden.

Ik ga heen om de plaats te bereiden is dan een werk van Christus buiten ons, en ver van de aarde; een werk van de Heiland voor ons, waarvan wij straks (bij het sterven) de eeuwige vrucht zullen ontvangen.

 

Deze voorstelling nu kan niet juist zijn. Zo zou dus Christus gedacht worden van de hemelvaart tot de wederkomst, de vele eeuwen lang, bezig te zijn met een reeds heerlijk geschapen hemel voor ons in gereedheid te brengen. Een hemel die ook door Hem in één moment is geschapen.

Daarbij wordt tevens het werk van plaatsbereiden door Christus teveel beperkt, zodat de troost voor het heden daardoor verloren gaat.

Immers, zo zien we Christus enkel in de hemel voor ons werken en de hemel bereiden voor de ontvangst van Zijn bruid. En daaraan hebben we nu nog weinig, zolang we op aarde moeten zwerven.

Zo kan een bruidegom in Indië, alles keurig in orde maken voor de ontvangst van zijn bruid- maar zij zelf wordt op de reis daarheen door storm overvallen, verkeert in groot gevaar en moet worstelen om haar leven te kunnen redden. Wat heeft ze dan aan een Bruidegom, die ginds ver weg, nacht en dag slooft om het huis voor haar in te richten, de woning voor haar te bereiden?

En zo is het gevaar bij deze voorstelling, dat Christus voor ons wordt een Bruidegom van ver. Maar we moeten niet alleen een Christus hebben die voor ons werkt daarboven, maar ook met ons en in ons met zijn kracht helpt strijden; ons vandaag helpt en morgen weer leidt en elke dag weer opnieuw bij ons is.

Er is nog een tweede gevaar bij die voorstelling. Als we de eeuwige woningen alleen maar zien nu, in de hemel- dan is de weg tot die vaste woning alleen: sterven mogen; zo spoedig mogelijk van de aarde te mogen verlost worden, om heen te gaan naar de hemel. Dan is alles ‘op de hemel’ gericht en hebben we voor de aarde geen goed woord meer over. We leven hier nog wel, maar eigenlijk trekken we ons liever terug in ‘zoet hemelverlangen’, luisterend of we het ‘klapwieken van de lieve dood’ nog niet vernemen. De weg naar de eeuwige woning loopt dan immers rechtstreeks van de aarde, van mijn huis, van mijn sterfbed loodrecht naar boven zonder de aarde nog verder te raken.

En zo komt er wereld-vlucht en werkeloos dromen.

We worden onverschillig voor de aarde en de aardse roeping! Heel anders wordt het, wanneer u deze eeuwige woningen, waarvan Christus sprak, in verband brengt met het nieuwe Jeruzalem uit Openb. 21, dat bij Christus’ wederkomst neerdaalt uit de hemel. We vinden ze dan op de nieuwe aarde en in de nieuwe hemel. Met andere woorden: die eeuwige woningen kunnen wij pas bereiken door de laatste dagen heen.

Maar dan wordt ook Christus’ werk van plaatsbereiding zo geheel anders. Plaatsbereiden- dat is dan niet: een verre woning voor ons in orde brengen, terwijl wij allen hier worstelen moeten om die lange weg af te leggen! Plaatsbereiden, dat wil nu zeggen dat Christus, onze Heere, van boven af alle dingen leidt, dat Hij in deze wereld en in mijn leven meewerkt en meeworstelt en alle ding heenstuwt naar de laatste dag, en door die dag heen naar de vaste woningen voor Zijn volk.

Dan zien we: Christus is nog niet klaar met dat werk op deze dag. Nog duizenden moeten uit de wereld worden teruggebracht! En Zijn gemeente moet een weg vinden dwars door het wereldrumoer heen. Elke dag moet Christus voor Zijn kerk een weg banen door die branding van de volkeren. En alles, alles moet mee helpen om te komen tot dat einde van de eeuwige woningen.

De tomeloze haat van de vijanden; de woedende werking van de duivelen; de beroeringen in de kokende wereld van heden; alle smart en droefheid en benauwing; alle vervolging en druk; alle revolutie en oorlog; en heel de komende macht van de antichrist – dat alles in hun woeling en gisting en beroering is betrokken in dat werk van de plaatsbereiding. Alles buigt Christus heen naar de laatste dag! Want Zijn volk moet naar de vaste woning! En daartoe gebruikt Hij de fascist en communist, de dictator van Oost en West- ’t moet heen naar dat Vaderhuis voor Gods volk.

En zo hebben we troost aan die tekst van Christus’ dagelijkse werk van plaatsbereiding! Dagelijkse troost!

Want nu zien we Christus werken in de politiek van deze dagen en in de dreigende oorlogen; in de telkens weer losbarstende revoluties en de verdwaasde onwil van de volken. Nu zien we Zijn hand in heel die vulkanische wereld van heden; in alle worsteling van onrust en benauwing van ondergangs-stemmingen. Hij heeft het nodig om te komen tot Zijn laatste dag, dat wil zeggen: tot de eeuwige woningen van rust voor U en mij! Nu weten we waarom, waarheen, waartoe met deze wereld en haar jachtende volkeren.

Maar nu daalt er ook rust in ons leven met zijn problemen!

Christus is ook met ons bezig in Zijn werk van plaatsbereiding.

Elke dag weer bezig! Het is overal Zijn hand in ons leven!

Zijn hand in ons dagelijks werk!

Zijn hand in onze smart, in ons geslagen wonden!

Zijn bemoeiïng in ons leven met z’n beslommering en moeite, met z’n lach en z’n traan. ’t Is Christus, -overal- op elk moment! Want Hij moet plaatsbereiden- dwars door de wereld heen! Om ons plaats te bereiden- daarvoor is heel de wereld in beroering!

Om ons plaats te bereiden- daarvoor is Christus elke dag met ons bezig!

En zo komt het tot de eeuwige woningen!

Niets gebeurt er in de wereld met haar volkerenrumoer en in ons leven met z’n vele kleinigheden, dat niet zou ingeschakeld zijn in dat werk van plaatsbereiding voor Gods volk, voor Gods kind, voor U.

Zo baant Hij door de woeste baren en brede stromen ons een pad… naar de vaste woning van het Vaderhuis.

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: M.B. van ’ Veer, Het rijke woord (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.), pp. 103-105.

image_pdfimage_print