De mystiek van Schortinghuis (1)

Door: E.M. Vink-Wielaart

 

In de tijd na de Reformatie hadden zich al weer allerlei verwikkelingen in de kerk voorgedaan. Komend uit de Rooms-Katholieke kerk had men de reformatie van de kerk omarmd, maar waren er ook nog zaken overgebleven stammend uit die Roomse tijd, zoals o.a. het mystiek denken. Dit mystieke denken heeft in de kerk na verloop van tijd (vooral in de 18e eeuw) toch weer veel invloed uitgeoefend. In dit artikel wordt stilgestaan bij een vertegenwoordiger van de mystieke stroming, Wilhelmus Schortinghuis, die geboren werd in 1700 te Winschoten. We zullen eerst kort langsgaan hoe deze mystieke ideeën al vrij snel na de synode van Dordrecht (1618/1619) toch weer opkwamen.

 

Deformatie na reformatie
Het woord ‘mystiek’ is afgeleid van een Grieks woord dat ‘sluiten’ betekent. Dat kan op twee manieren bedoeld zijn, subjectief en objectief. De mens kan zich afsluiten van de buitenwereld (subjectief), maar ook kan er iets voor hem gesloten worden (objectief); God maakt het dan tot een geheim voor de mens. Dat is wat in de bijbel ‘mysterion’ genoemd wordt, wat door Paulus nogal eens in die zin wordt gebruikt. K. Schilder stelt dat het woord ‘mystiek’ of verwante woorden in de Bijbel een enkele keer voorkomen, zo in 2 Petrus 1:9 “Want bij wie zij niet zijn, die is verblind in zijn blindheid, daar hij de reiniging van zijn vroegere zonden heeft vergeten.” Met het woord ‘mystiek’ moeten wij dus uiterst voorzichtig zijn.

Toch zullen wij in het kader van ons onderwerp deze term veel tegenkomen. In de tijd na de Reformatie was er al weer snel verval opgetreden in de kerk. Men leefde in de 17e eeuw in het algemeen in goede welstand (de zgn. Gouden Eeuw), na een periode van Spaanse overheersing. Het land bloeide cultureel (grote schilders o.a. Rembrandt, dichter Vondel) en ook de natuurwetenschap en filosofie bloeiden door grote geleerden in die tijd en werden wereldwijd beroemd. Zeehelden zoals Tromp en De Ruyter en de Oost-Indische Compagnie van Jan Pietersz. Coen brachten door overzeese handel schatten van rijkdom naar ons land.

Na de strijd tegen de Spanjaarden (feitelijk een strijd tegen de Roomse kerk) werd een nationale eenheid gevormd door de Unie van Utrecht. In de toen verenigde provincies was de kerk van de Reformatie tot heersende volkskerk verheven. Daardoor kregen plaatselijke overheden in de kerk allerlei rechten. Dit was een gevolg van opvattingen die al van oude tijden in het volksbewustzijn waren vastgegroeid: de kerk is er ten dienste van het volksleven en de staat, daarom die nauwe relatie tussen kerk en staat.

Voetius, de man van het gereformeerde kerkrecht in die tijd, erkende deze situatie tussen kerk en staat niet, maar het was blijkbaar meer een zaak van dulden, volgens de normen van de traditie, zonder alles als principieel juist te erkennen.

Duidelijk is dat in die situatie grote gevaren de kerk bedreigden, nl. secularisatie en verwereldlijking van het kerkelijk-godsdienstige leven. De Bijbel wijst de kerk, de gelovigen in deze wereld, haar plaats als vreemdeling. In Openb. 12 wordt de kerk door Christus bewaard tegen de Satan doordat zij wegvlucht naar de woestijn, buiten het gezicht van de slang. En er is geen groter gevaar voor haar geestelijk welzijn dan wanneer de wereldcultuur ongehinderd open ligt en het leven een stempel van wereldse luxe, macht en vooruitgang gaat dragen, in afhankelijkheid van de wereldlijke overheid.

Begrijpelijk is dat de gevolgen daarvan niet uitbleven. De geschiedenis bewijst iedere keer weer hoe de kerk in Gods kracht wakende moet zijn. Als na reformatie de idee ontstaat: de strijd is achter de rug, wij kunnen nu rusten, dan moet je juist uiterst waakzaam zijn!

Ook in de tijd na de Dordtse synode was na ca. 50 jaar al weer verval merkbaar. Het volk was gerust, de kerkproblemen waren overwonnen. Ook in het maatschappelijk leven ging het heel voorspoedig. Dan ligt het gevaar om de hoek om in dit geruste leven niet meer oplettend te zijn en mee te gaan in de dagelijkse zaken. Men ging daardoor ook veel waarde hechten aan uiterlijke dingen.

Al omstreeks 1658 heeft Voetius strijd gevoerd met Coccejus, met name over de zondagsrust. De Coccejanen hadden een ruimere levensopvatting. En dat had in de kerk ook zijn gevolgen.

Zonder hier verder diep op in te gaan heerste er in de kerk ook een geest van piëtisme, dat in de loop van de 17e eeuw uitmondde in echte gevoelsmatige mystiek. Dat treffen we aan bij Theodorus à Brakel (1608-1669), maar ook bij De Labadie in radicale vormen. De invloed hiervan is tot op de dag van vandaag merkbaar in de reformatorische kring.

In het volgende artikel wordt ingegaan op de denkbeelden van Jean de Labadie.