De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij (7)

Hieronder het vervolg van de overdenking van ds. Doekes over ‘De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij’. [1]


Een vacante troon?
De Mensenzoon is gekomen tot Gods troon, en heeft de heerschappij over heel de wereld ontvangen. Het Lam dat geslacht is, mag naderbij komen en uit Gods hand het verzegelde boek van Gods besluit over de historie aannemen. Op dat moment werpen allen zich voor Hem neer, en huldigen Hem in een nieuw lied:… ‘Gij zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en volk en natie, en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde’ (Openb. 5:10). Christus regeert nu de wereld, om Gods raad over de geschiedenis in vervulling te doen gaan: het Lam opent successief de zegels van het gesloten boek. Maar dat Hij deze heerschappij uitoefent, wordt met klem ontkend – niet alleen door een antichristelijke wereld, maar ook door mensen die zich met de naam van Jezus Christus noemen en Hem willen dienen.

Zij beweren pertinent dat Christus nog niet regeert in zijn koninkrijk. Hij is wel koning, maar de eigenlijke Christusregering is nog toekomst. Tot nu toe is Hij nog steeds de verworpen koning. Zoals David wel gezalfd was tot het koningschap, maar nog moest wegschuilen in de grot, zo is zijn Zoon wel de gezalfde, maar zijn heerschappij is nog niet begonnen. God zal Hem de troon van zijn vader David geven – maar dat wordt eerst een feit in de toekomst. Want de troon van David is de glorieuze heerschappij over het volk Israël, en daaraan is Christus nu nog niet toe. Wel heeft Hij alle macht ontvangen, maar die oefent Hij alleen uit in beperkte betekenis ten opzichte van de zijnen: Hij leidt hen tot de heerlijkheid, Hij pleit voor hen bij de Vader, maar zijn specifieke regering is nog niet aangevangen. Dat gebeurt eerst wanneer Hij zal verschijnen in heerlijkheid, om de troon van Israël te bestijgen. Nu zit Hij nog in de troon van zijn Vader; het zitten op zijn eigen troon is een zaak van de toekomst. Tot zolang blijft die troon dus vacant.

Deze opvatting wordt gepropageerd door de chiliasten, die in de toekomst een (eerste) wederkomst van Christus verwachten als beginpunt van zijn duizendjarige heerschappij. In de profetieën van het O.T. zien zij dat messiaanse rijk der heerlijkheid aangekondigd als de toekomst van het volk Israël als natie. In Daniël 7:13-14 lezen zij niet de openbaring van Christus’ hemelvaart en zijn troonsbestijging, maar deze profetie moet volgens hen zien op de wederkomst van de Mensenzoon. Er staat immers geschreven dat niet alleen de Mensenzoon zijn koninklijke macht ontvangt, maar ook de heiligen van de Allerhoogste zullen het koningschap ontvangen en bezitten tot in eeuwigheid de eeuwigheden (Dan. 7:18, 22, 27). Christus zal dus zijn heerschappij uitoefenen mèt zijn volk. Zolang dat nog niet het geval is, regeert Hij nog niet metterdaad, al is Hij tot Koning gezalfd. Hetzelfde is te zeggen van het toekomstbeeld in de droom van Nebukadnezar: de steen, die het beeld van de vier grote wereldmachten verbrijzelt, is de aanduiding van het eeuwig koninkrijk van Christus (Dan. 2:44-45), maar het losraken van die steen heeft niets te maken met zijn komst in het vlees, en evenmin met de gestalte waarin het koninkrijk der hemelen zich nu vertoont. De wereldmachten zijn immers volstrekt niet vernietigd; zelfs het begin daarvan is nog niet te zien. Ook is er geen sprake van dat ‘de steen’, d.i. het koninkrijk van Christus, nu al tot een grote berg wordt en de gehele aarde vervult (Dan. 2:35). Dat kan van het christendom niet worden gezegd, zo menen de chiliasten; in onze tijd is het christendom zelfs op zijn retour tegenover de opkomst van het rijk van het beest.

Op grond daarvan wordt daarom beweerd dat Christus wel alle macht heeft ontvangen in hemel en op de aarde, zodat alles aan Hem is onderworpen, ook de engelen en de machten – maar dit alles zegt nog niet dat zijn heerschappij op deze aarde reeds is begonnen. De Schrift en de praktijk (zo beweert men) leren ons duidelijk dat Christus nu gekomen is in het stadium van zijn optreden als Hogepriester, maar dat dit Hogepriesterschap stràks zal overgaan in de Koningsheerschappij, wanneer Hij komt op de wolken. Dan zal de heerschappij der genade plaats maken voor de heerschappij van het ijzeren recht, en wordt de hogepriesterlijke zetel verwisseld voor de koninklijke troon.

In deze gedachtengang wordt het drievoudig ambt van Christus dus uiteengescheurd. Hij is wel onze Profeet en Hogepriester, maar Koning is Hij alleen nog maar in naam: Hij is kroonprins of kroonpretendent, als een koning zonder land. De satan heeft immers nog macht op aarde?

Hier stuiten wij op een ingrijpend misverstand, zoals dit ook bij Johannes de Doper zijn invloed merkbaar liet worden. Hij had Jezus begroet als de gekomen Messias, die met de wan zijn dorsvloer zou zuiveren om Gods oordeel te voltrekken (Mal. 3:2-3). Maar naderhand schenen de feiten daarmee niet overeen te komen. Jezus verkondigde wel het evangelie van het Koninkrijk, maar waar bleef het oordeel? Christus moest hem toen terechtwijzen met de vermaning, de ogen niet te sluiten voor de vervulling van de profetie: dan zullen de doven Schriftwoorden horen, en van donkerheid en duisternis verlost zullen de ogen der blinden zien, en ootmoedigen zullen steeds meer vreugde hebben in de Here, en de armsten onder de mensen zullen juichen in de Heilige Israëls (Jes. 29:18-19). De Messias is gekomen om de sterke vijand te binden en hem zijn prooi te ontroven, opdat Hij de werken van de duivel verbreken zou (Matth. 12:19; 1 Joh. 3:8). De twee en zeventig discipelen ontvingen van Christus macht zelfs over de boze geesten; en toen zij dit bij hun terugkomst jubelend Hem kwamen rapportéren, was zijn antwoord: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen. Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand, en niets zal u enig kwaad doen (Luc. 10:17-19). Bij zijn hemelvaart heeft Hij deze belofte nog eens bevestigd (Marc. 16:17-18).

Hoe kan iemand in ernst volhouden, dat Christus zijn koninklijke heerschappij niet uitoefent? Men wijst wel op de feiten, om te zeggen: ieder kan zien dat satan op aarde de macht heeft. Maar dan wordt daarbij niet in rekening gebracht, hoe het Lam de Hem gegeven macht in de hemel en op aarde uitoefent door het openen van de zegels van de boekrol: Hij doet Gods oordelen losbreken, en de machten van dood en verschrikking stuiven over deze wereld heen. Ook in die plagen openbaart zich de heerschappij van het Lam! Alleen het geloof in deze openbaring van Gods Woord geeft ons open ogen voor zijn koninklijk regiment in de wereld van deze tijd.


[1] Dit artikel is van de hand van prof. dr. L. Doekes en overgenomen uit: Komende in heerlijkheid (onder redactie van ds. G. Zomer) Oosterbaan & Le Cointre B.V. – Goes – 1979, pag. 187-205.

image_pdfimage_print