Hieronder het vervolg van de overdenking van ds. Doekes over ‘De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij’.[1]
De wereldmacht van de verhoogde Christus
Christus is opgevaren naar de hemel, en heeft zich gezet aan Gods rechterhand. God heeft Hem uitermate verhoogd, en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Heer! De dag van zijn kroning is gekomen; Hij heeft getriomfeerd, en zit nu met de Vader op zijn troon, dat wil zeggen: de heerschappij over hemel en aarde ligt in zijn handen, als Koning der wereld in de naam des Vaders. God gaf Hem een plaats boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij in deze en in de nog komende eeuw. Alles heeft Hij aan Hem onderworpen, en Hem als Hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente (Ef. 1:21-23). Want hiertoe is Hij gestorven en levend geworden, opdat Hij èn over doden èn over levenden heerschappij voeren zou (Rom. 14:9).
Christus is opgevaren naar Gods troon om zich daar te doen kennen als het Hoofd van zijn kerk, door wie de Vader alle dingen regeert. Het evangelie van het Nieuwe Testament is vol van zijn koninklijke heerlijkheid. Zijn hemelvaart gaf het signaal tot een geweldige oorlog tussen het hemelse engelen-leger en de legioenen van satan, die zijn troonsbestijging wilde tegenhouden. Maar de draak en zijn aanhangers werden verpletterend verslagen en op de aarde neergesmakt. In de hemel klonk toen het overwinningslied: Nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onze God en de macht van zijn Gezalfde. De gemeente van zijn gelovigen heeft de satan overwonnen door het bloed van het Lam en het woord van hun getuigenis in het offer van hun leven voor Hem. Zij danken God, omdat Hij hen heeft verlost uit de macht der duisternis, en hen heeft overgebracht in het koninkrijk van de Zoon zijner liefde (Openb. 12:7-11; Col. 1:13). Zelfs wanneer ze voor hun Koning de marteldood moeten sterven, dan nog gaan ze getroost dit leven verlaten, want Christus heeft de sleutels van de dood en het dodenrijk; Hij brengt hen in Gods paradijs en geeft ze te eten van de boom des levens (Openb. 2:7).
Zo heeft het koninkrijk van God en van Christus nu zijn plaats in deze wereld. Het heeft ook zijn historie: het breekt zich baan in de weg van een hevige strijd tussen het licht en de duisternis. Kinderen van het koninkrijk der hemelen worden uitgeworpen in de buitenste duisternis, omdat zij in Christus niet hebben geloofd. Maar vele anderen komen van oost en van west om hun plaats te ontvangen met Abraham en Izaäk en Jakob in het hemelse koninkrijk. Zij hebben Jezus Christus leren kennen en liefhebben als de eerstgeborene der doden en de overste van de koningen der aarde, en daarom zeggen zij: ‘Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed – en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor God en zijn Vader gemaakt – Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden’ (Openb. 1:5-6).
In deze weg komen de profetieën van het Oude Testament tot hun vervulling. Al onder het oude verbond werd de kerk, het volk van de komende Koning, duidelijk gekwalificeerd als een katholieke gemeenschap. Abraham ontvangt de belofte, dat met hem àlle geslachten der aarde gezegend zullen worden; en die belofte gaat over op Izaäk en Jakob. Het lied van Mozes eindigt met de oproep: Jubelt, gij natiën, om zijn volk! Later komt in de Psalmen en de overige profetieën van het Oude Testament steeds sterker aan het licht, dat de heerschappij van de komende Messias een internationaal karakter draagt. Het volk van Abraham is uitverkoren om deze Messias te mogen voortbrengen. Maar de verbondsbeloften, die het volk Israël ontvangen heeft, zijn ook bestemd voor allen die Israëls God gelovig aanbidden, zonder dat zij uit Abraham afkomstig zijn.
In Psalm 2 worden de koningen en regeerders der aarde met hun volken opgeroepen, de God van Israël te vrezen en de door Hem op de Sion aangestelde Koning te eerbiedigen: ‘Welzalig allen die bij Hem schuilen!’ Die psalm gaat in vervulling met de intronisatie van Jezus Christus. De gemeente van het nieuwe verbond heeft dat ingezien en beleden in Jeruzalem, kort na de Pinksterdag: ‘Inderdaad zijn in deze stad vergaderd tegen uw heilige knecht Jezus, die Gij gezalfd hebt, Herodes zowel als Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël’ (Hand. 4:27). Het ongehoorzame verbondsvolk associeerde zich met de heidenen in een opgezweept verzet tegen Sions koning! Maar zij konden daarmee zijn heerschappij niet vernietigen. Hij ontvangt heel de wereld tot zijn bezit, met de macht om zijn tegenstanders te verpletteren. De knots is in zijn hand; Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft.
[1] Dit artikel is van de hand van prof. dr. L. Doekes en overgenomen uit: Komende in heerlijkheid (onder redactie van ds. G. Zomer) Oosterbaan & Le Cointre B.V. – Goes – 1979, pag. 187-205.