We vervolgen de overdenking van ds. Doekes over ‘De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij’.[1]
De aankomst van de Koning
Groot was de emotie van Maria, toen de engel Gabriël als gezant uit de hemel haar kwam begroeten. Maar in die ontroering verstond zij toch zijn aankondiging over haar zoon: hij zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven, en Hij zal als Koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen.
Nu zal de profetie van deze koning in vervulling gaan: in de geboorte van het koningskind Jezus van Nazareth! Maria heeft het verstaan, en ook anderen mochten door de Heilige Geest de komst van de koning begroeten: Elisabeth in de ontmoeting met Maria, en Zacharias bij de geboorte van zijn zoon, die in de kracht van Elia zou vooropgaan als heraut voor de Christus; en de herders in de kerstnacht, die de blijde boodschap van de geboren Koning door engelen hebben ontvangen. Vele anderen hebben met verwondering hun getuigenis gehoord. In heel het bergland van Juda werd daarover gesproken, en de inwoners van Bethlehem waren verwonderd over de boodschap van de herders.
Maar nog groter werd de opschudding, toen een groep van wijzen uit het oosten in Jeruzalem kwam vragen: waar is de koning der joden, die geboren is? Wij hebben zijn ster gezien, en komen hem hulde bewijzen! Een schok ging door heel de hoofdstad, en ook door koning Herodes. Op zijn bevel kwam heel het college van overpriesters en schriftgeleerden, het Sanhedrin bijeen. Zij konden hem uit de profetie van Micha antwoord geven op de vraag, waar de grote Koning geboren zou worden: uit Bethlehem zal Hij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël, en hen weiden zal in de kracht des Heren.
Zo vonden de oosterse wijzen de geboren Messias-Koning. Zij vormden de voorhoede van een grote schare die niemand tellen kan, aanbidders uit alle volken en naties der wereld, die deze Koning eerbiedig komen huldigen. De profetieën van zijn heerschappij gaan in vervulling! Zij hebben het gehoord en gezien, en zij bogen zich voor Hem neer. Maar waar bleef de hulde van de koninklijke natie, Gods eigen verbondsvolk? Hij was in de wereld, die door Hem geworden is, en de wereld heeft Hem niet gekend. Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. Zij kenden wel het profetische Woord, de aankondiging van zijn komst en zijn triomfale heerschappij. De Messiasverwachting kon hun gedachten hevig ontroeren. Maar Hem zoeken waar Hij te vinden was, en Hem eerbiedig begroeten bij zijn komst in de wereld – dat bleef bij hen uit. Zij wilden Hem ànders zien, anders dan de Schrift in haar geheel van Hem getuigde. Hun verwachting was naar het vlees, niet naar de Geest. Zij droomden van aardse glorie in een nationaal herstel van Israël en van Davids koningschap.
Israëls Koning en zijn Koninkrijk
Toen Herodes de kinderen in Bethlehem liet uitmoorden was het ook gedaan met de aandacht voor Jezus van Nazareth. Hij was verdwenen naar Egypte, en kwam eerst later met zijn ouders terug naar Israël. Bijna dertig jaar lang blijft dan een stilte om Hem heen – een stilte, die alleen maar voor een moment onderbroken wordt door de komst van de twaalfjarige Jezus in de tempel. Allen die Hem daar hoorden waren verwonderd over zijn verstand en zijn antwoorden. Maar zijn optreden deed blijkbaar niet denken aan de beloofde Messias-Koning.
Eerst toen Hij dertig jaar werd, klonk plotseling in het land Judea de doordringende stem van Johannes de Doper: bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen! Als een elektrische vonk trof zijn prediking de harten van de hoorders. Zelf verklaarde hij immers dat hij gezonden was als de stem van hem die roept in de woestijn: Bereidt de weg des Heren, maak zijn paden recht, want alle vlees zal het heil Gods zien. Hij kwam als de vervulling van de profetie van Jesaja: de Koning komt, maakt u gereed! Zo indrukwekkend was zijn verkondiging, dat allen zich gingen afvragen of hij misschien de Christus was. Maar Johannes verklaarde kort en duidelijk: ik ben de Christus niet. Midden onder u staat Hij die na mij komt: die zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur. De wan is in zijn hand; Hij zal het graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf verbranden met onuitblusbaar vuur.
Deze Messias-Koning, waarvan Johannes sprak, was een ander dan de komende Heerser naar de voorstelling van de Joodse toekomstverwachting. De Christus zal niet alleen het oordeel voltrekken over de Romeinen en andere volken, maar Hij komt allereerst zijn dorsvloer in Israël zuiveren. En wanneer Johannes Hem met de vinger mag aanwijzen: zie! dan volgt daarop niet de indicatie: ‘Zie uw Koning’, maar: ‘Zie het Lam Gods, dar de zonde der wereld wegneemt’. De Messias is Koning, maar komt tegelijk als de Hogepriester, die zichzelf voor ons ten offer brengt: Hij laat zich slachten als een lam. Zijn ambt en zijn weg wordt bij zijn doop door Gods stem uit de hemel geopenbaard: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb. ‘Mijn Zoon: Dat is de hoge naam die de Here al in Psalm 2 gegeven heeft aan de door Hem gezalfde koning op de Sion. ‘Mijn welbehagen’ – dat heeft God door Jesaja gezegd van zijn Knecht, die zou lijden en sterven en daarna hoog boven allen verheven zou zijn (Jes. 42:1, 53:13 e.v.).
In Hem, de Zoon van God, is het koninkrijk Gods gekomen. Hij toont zijn macht in de genezing van zieken. Zelfs de boze geesten zijn Hem onderworpen. Wanneer zijn tegenstanders zeggen: die macht heeft hij door zijn contact met de duivel, dan reageert Christus met een scherpe waarschuwing tegen deze godslastering, en Hij voegt er aan toe: wanneer Ik door de vinger Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het koninkrijk Gods over u gekomen. Zo is Hij lichamelijk present, zichtbaar en hoorbaar en tastbaar, als de levende vervulling van het getuigenis der vroegere profetie. De toeschouwers stonden er bij, perplex en buiten zichzelf van verwondering. Telkens kwam het bij hen tot de vraag: hij is toch niet de Zoon van David? (Matth. 12:33). Zijn optreden gaf aanleiding tot heftige discussie over zijn optreden: zal de Messias, wanneer Hij komt, soms meer tekenen doen dan hij gedaan heeft? (Joh. 7:31). In hun enthousiasme over het wonder van de broden-vermenigvuldiging wilden ze Hem met geweld meevoeren om Hem Koning te maken. Maar toen Hij ging spreken over zichzelf als het ware brood des levens, dat uit de hemel is neergedaald, en over zijn vlees en bloed, dat Hij als voedsel zou geven om ons te verlossen van de dood – toen keerde de eerst zo enthousiaste massa zich van Hem af, en liet Hem staan. Déze Koning begeerden zij niet. Hoewel Hij zoveel tekenen voor hun ogen gedaan had, geloofden zij niet in Hem. De voorgangers, de Farizeeën en anderen stonden vooraan in dat demonstratief verzet. Na al zijn wonderdaden vroegen ze Hem om een nog groter teken uit de hemel. Uitdagend was ook hun vraag: wanneer komt nu het Koninkrijk Gods? Christus heeft die vraag niet onbeantwoord gelaten: zie, het koninkrijk Gods is bij u! (Luc. 17:21; de vertaling ‘in u’ is onjuist). Het koninkrijk Gods is gekomen, want Gods Zoon is hier in hun midden. Zij komen met zijn macht en zijn majesteit in aanraking, en het besef dringt zich aan hen op: niemand kan die tekenen doen die Hij doet, tenzij God met hem is (Joh. 3:2). Maar toch moet Christus tot Nicodemus en ons allen zeggen: Tenzij iemand wordt wedergeboren uit water en Geest, kan hij het koninkrijk Gods niet zien, en het niet binnengaan.
Dat is niet alleen het geval bij hardnekkige ongelovigen, die als vijanden Christus tegenstaan. Ook allen die Jezus willen volgen, en die Hem met sympathie en enthousiasme begroeten, zijn uit zichzelf toch niet in staat Hem als de Messias-Koning in waarheid te erkennen en Hem te dienen als trouwe onderdanen in Zijn koninkrijk. Toen de mensen-menigte telkens op Hem aandrong en Hij met zoveel energie de zieken genas en het evangelie van het koninkrijk verkondigde dat er soms zelfs geen tijd overbleef om te eten, gingen zijn familieleden er op uit om Hem weg te halen, want er werd al van Hem gezegd: het mankeert Hem in zijn hoofd (Marc. 3:21), en later durfde men zelfs ronduit te zeggen: hij is bezeten en waanzinnig (Joh. 8:48, 10:20). Ook zijn stadgenoten stootten zich aan Hem, en deden een poging om Hem te doden (Luc. 4:29). Zelfs zijn eigen broers geloofden niet in Hem, al kenden ze zijn wondermacht (Joh. 7:4-5).
[1] Dit artikel is van de hand van prof. dr. L. Doekes en overgenomen uit: Komende in heerlijkheid (onder redactie van ds. G. Zomer) Oosterbaan & Le Cointre B.V. – Goes – 1979, pag. 187-205.