Onderstaand een overdenking over ‘De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij’.[1]
Jubel luid, dochter van Sion! Zie, uw koning komt tot u!
Triomfantelijk klinkt deze profetie, waarmee Zacharia aan het volk Israël in zijn tijd de blijde boodschap mocht aankondigen: uw koning is op komst!
Overweldigend groot is de inhoud van deze profetie, in tegenstelling tot de situatie waarin Zacharia met Gods volk moest leven, kort na de ballingschap. In vernederende omstandigheden, onder de spot en aanvechting van de Samaritanen en andere bewoners van het land, waren ze op Gods bevel begonnen met de herbouw van de tempel, en kwam er ook een nieuw begin van herlevend volksbestaan in Jeruzalem en omgeving. Maar als volk van God bleven ze totaal onderworpen aan de souvereiniteit van het Perzische rijk – hun koning resideerde ver weg in het buitenland, in Susa, en vreemde beambten en functionarissen oefenden de bestuursmacht over Israël uit. De glorieuze tijd van Davids koningschap en de schitterende regeringsperiode van zijn zoon Salomo behoorden al eeuwenlang tot het verleden. Het volk van God was diep vernederd om zijn zonden. Een sprekend getuigenis daarvan is bewaard gebleven in het gebed op de vastendag, weergegeven in Nehemia 9: ‘Zie, wij zijn heden slaven en het land dat Gij aan onze vaderen gegeven hadt om de vrucht en het goede daarvan te genieten – zie, wij zijn daarin slaven; het geeft zijn rijke opbrengst aan de koningen die Gij over ons gesteld hebt wegens onze zonden, en zij heersen over ons lichaam en over ons vee naar hun welgevallen; daarom zijn wij in grote benauwdheid’ … (vs. 36-37). Het is Gods rechtvaardig oordeel, dat het zover gekomen is. ‘Want Gij hebt trouw betoond, mar wij hebben goddeloos gehandeld. Onze koningen, onze oversten, onze priesters en onze vaderen hebben uw wet niet onderhouden en geen acht geslagen op uw geboden en op de vermaningen die Gij tot hen hebt gericht. Zij hebben, trots hun koninkrijk en trots de grote weldaden die Gij hun gegeven had, en trots het ruime en vette land dat Gij hun ter beschikking gesteld hadt, U niet gediend en zich niet bekeerd van hun boze daden’ (vs. 33-35).
In die toestand van diepe vernedering gaf de Here aan de profeet Zacharia de opdracht, een kroon te zetten op het hoofd van de hogepriester Jozua. Die symbolische daad betekende echter niet dat Jozua tot koning werd verheven. De Verbondsgod gaf door de profetie van Zacharia daarvan deze verklaring: er komt een man, die ‘Spruit’ zal heten; hij zal de tempel bouwen en met majesteit bekleed zijn en als heerser en priester zitten op zijn troon (Zach. 6:12-13).
De Priester-Koning komt! Daarmee wijst de profetie op de vervulling van Gods Woord in Psalm 110: Gij zijt priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchizedek. De grote Koning van de Messiaanse toekomst zal niet alleen met macht regeren, maar ook de Hogepriester zijn voor zijn volk. Zijn koningschap draagt een uniek karakter, omdat het in een strikt personele unie verbonden zal zijn met het priesterambt. En daardoor zal heel het optreden en de regering van deze koning worden bepaald en gedragen. De komst van deze Messias-koning wordt nu door Zacharia aangekondigd als een vreugde voor Sion en Jeruzalem: úw koning komt tot u! Hij is geen vreemde usurpator, die van buitenaf zijn macht aan Gods volk doet voelen, als een indringer op de troon van David. Als Koning is Hij één met zijn volk. Hij komt als de triomferende verlosser, om recht te doen aan armen en verdrukten. Hij verheft zich niet arrogant boven dat volk, maar is nederig. Als sprekend teken daarvan zal Hij rijden op een jonge ezel: niet in de imponerende glorie van Salomo en de latere koningen van Israël en van de omwonende volken, maar in de eenvoud van David en andere vooraanstaande figuren uit Israëls verleden. Hij komt niet met militair vertoon van paarden en pantserwagens, waarin de heidense naties en ook de koningen van Israël na David hun macht manifesteerden. Zijn optreden en zijn heerschappij vertoont een totaal andere signatuur, en voor de uitoefening van zijn macht bedient Hij zich van geheel andere middelen dan die waarin deze wereld haar kracht zoekt.
Wanneer komt deze Priester-Koning? Dat is aan Zacharia blijkbaar niet geopenbaard. Toen de Makkabeeën in een geweldige vrijheidsoorlog de joodse natie weer een eigen zelfstandig bestaan gaven, kwam ook de verwachting van een hersteld koningschap over Israël opnieuw tot leven. Simon de Makkabeeër, ‘de grote hogepriester, veldheer en aanvoerder der joden’, proclameerde de volledige zelfstandigheid van het joodse land. Zijn opvolgers konden zich ongeveer zestig jaar als koninklijke regenten over Israël handhaven. Maar hoe zijn de verwachtingen telkens beschaamd! De geschiedenis van deze dynastie (de Hasmoneeën) was vol van rivaliteit, intriges en moordpartijen. Aan hun regering kwam definitief een einde, toen de Edomiet Antipater met hulp van de Romeinen aan de macht kwam. Zijn zoon Herodes werd koning over Judea onder de souvereiniteit van het Romeinse imperium. Het volk van Jakob moest zich buigen voor het koningschap van Ezau. Waar bleef de gezegende heerschappij van de Messias-Koning?
In die donkere periode bleef de verwachting van dat koningschap toch leven in het hart van Israël. De profetieën van de grote Koning, de ‘hoorn des heils’ uit het huis van David, werden gelezen en gereciteerd in de tempel en de synagoge, in de scholen en de huizen. Simeon was niet de enige, die ‘de vertroosting van Israël’ verwachtte; ook anderen zagen uit naar de grote verlossing voor Jeruzalem (Lucas 2:25,38).
[1] Dit artikel is van de hand van prof. dr. L. Doekes en overgenomen uit: Komende in heerlijkheid (onder redactie van ds. G. Zomer) Oosterbaan & Le Cointre B.V. – Goes – 1979, pag. 187-205.