In het derde en laatste deel van zijn lezing is door Holwerda ingegaan op de onderscheiding tussen de ‘kerk als instituut’ en de ‘kerk als organisme’.
Nog een heel kort woord over de laatste onderscheiding: organisme en instituut. U weet, dat we bij ‘het instituut van de kerk’ denken aan de ambtelijke vergadering van de gemeente, de kerk dus onder leiding van de kerkenraad. Terwijl we onder ‘de kerk als organisme’ verstaan de samenwerking van gelovigen op het gebied van het christelijk onderwijs, christelijke barmhartigheid enz. Ieder erkent, dat terecht daartussen onderscheid wordt gemaakt, omdat dit verschillende dingen zijn. Maar de moeilijkheden beginnen toch al heel gauw te komen. Wie van die twee is er het eerst?! Is er het eerst een groep gelovigen, die dan later komen tot de verkiezing van een kerkenraad? Of is er het eerst het instituut, terwijl dan pas daarna de gelovigen komen tot de openbaring van hun eenheid, bijv. ook op schoolgebied? Wat is het verschil, en wat de onderlinge verhouding? En nu we zoveel kerkinstituten hebben, hoe moeten we daarover denken?
De kerk als organisme
Het eigenaardige is, dat de meesten de nadruk leggen op de kerk als organisme; op de levensgemeenschap die er is tussen de gelovigen, méér dan op hun leven onder één kerkenraad. Men stelt zich de dingen zo voor: daar is ergens op een plaats een groep gelovigen; daar is de kerk als organisme; die groep groeit, totdat ze groot genoeg is, om een zelfstandig kerkelijk leven te hebben; dan verkiezen ze een kerkenraad; dan komt dus uit de kerk-als-organisme voort de kerk-als-instituut (ik denk hier bijv. aan mijn eerste gemeente, Kantens, welke in 1930 werd geïnstitueerd). Het organisme is dus het eerst volgens hen. En dat is eigenlijk ook het meest; want dáár gaat het toch maar om, om die levensgemeenschap van de gelovigen. Het ambtelijk instituut is slechts een middel om daaraan leiding te geven, een soort bestuursorganisatie; maar het gaat toch om de gemeente. Het organisme blijft eeuwig, de kerkenraad valt weg. Wat het verschil is? Nu, als we een kerkenraad kiezen, doen we dat naar Gods bevel; maar als we een schoolvereniging of een jeugdvereniging oprichten, doen we dat vrijwillig. En de onderlinge verhouding? Wel, ze hebben elk een eigen terrein, ze leven naast elkaar. De kerk heeft niets over de school te zeggen en de school niets over de kerk; dat noemen we ‘soevereiniteit in eigen kring’[1]. En wat de veelheid van de instituten betreft, ja, het is jammer, maar we hebben gelukkig gehoord van de pluriformiteit. ‘Meer of minder zuiver’.
Het instituut komt het eerst
Toch zetten we zo de dingen op de kop. Wat het eerst is? Het instituut. Toen Christus zijn discipelen verzamelde, toen was daar het kerkinstituut. In wat andere vorm dan nu; maar ze stonden onder ambtelijke leiding. En zo ook op het zendingsveld. Toen de apostelen uitgingen, en de mensen gingen geloven, toen kwam daar niet eerst een groep gelovigen, die later een instituut gingen vormen; toen was daar het instituut; ze stonden van meetaf onder het gezag van de apostelen. Daar waren niet losse gelovigen, maar daar was een gemeente onder leiding van een apostel. Daarom noemt Paulus de leden van de gemeente waaraan hij schrijft: “Mijn kinderen” (Gal. 4:19). Voor 1930, zegt men, was er in Kantens niet het instituut van de kerk, er waren alleen gelovigen; er was wel het organisme; maar in dat jaar kwam het tot instituering. Maar het het is niet waar! Voor 1930 stonden ze onder het ambtelijk gezag van de kerkenraad van Middelstum (de naburige kerkenraad). En in 1930 groeide dat uit tot een zelfstándig institutair leven. Het is als met een aardbeiplant. Die groeit uit, en dan komen aan de uitlopers nieuwe plantjes, die straks eigen wortels krijgen en dan een zelfstandige plant worden. Maar voor die tijd waren het niet lósse plantjes, die in de lucht zwierven! Nee, ze werden toen gevoed door de wortels van de moederplant. Het instituut is er dus het eerst. Denkt u maar aan Zondag 25: Christus vergadert Zich Zijn gemeente door Woord en Geest, door de ambtelijke dienst. De organische levensgemeenschap van de gelovigen is pas mogelijk door de ambtelijke bediening.
Het instituut geen bijkomstigheid
En is dan dat instituut iets bijkomstigs? Iets dat er niet op aan komt? Iets dat in de eeuwigheid verdwijnt? Nee, maar het blijft, al verandert de vorm. Johannes ziet in de hem gegeven openbaring ouderlingen rondom de troon van het Lam. En Christus geeft de belofte, dat Zijn discipelen straks zullen zitten op de twaalf tronen, oordelende de twaalf stammen van Israël. En het nieuwe Jeruzalem heeft twaalf poorten. Dat zijn allemaal trekken die wijzen op de geïnstitueerde kerk.
Het acht geven op deze Schriftgegevens moet ons wel leiden tot een herwaardering van het kerkinstituut. En dat zal wel consequenties meebrengen: ik denk nu o.a. aan de kwestie van de het kerkelijk toezicht op onze jeugdverenigingen.[2]
[1] Opmerking MV: Holwerda verwijst hiermee naar de door theoloog en staatsman A. Kuyper (1837-1920) ontwikkelde leer van de ‘soevereiniteit in eigen kring’. Deze leer hield in dat ieder ‘terrein’ (of ‘levenskring’, dus bijv. gezin, school, kerk, economie, natuur, wetenschap etc.), een eigen, onafhankelijk gezag heeft. Voor Kuyper stond deze leer in tegenstelling tot de ‘soevereiniteit van de staat’, waarbij de staat heerst over andere levenskringen (bijv. de school).
Door K. Schilder is erop gewezen dat op deze leer (en vooral een bepaalde uitwerking daarvan) één en ander valt af te dingen, onder meer dat niet iedere ‘kring’ een eigen ‘soevereiniteit’ kent, maar slechts de éne Soeverein, God in Jezus Christus. Ook Holwerda wijst hier op een onjuist gebruik van deze leer, namelijk dat school en kerk allebei ‘kringen’ zouden zijn die uit het ‘organisch samenleven’ van de christenen voortkomen, terwijl deze ‘kringen’ verder niets over elkaar te zeggen zouden hebben.
Opmerkelijk is dat deze leer van de ‘soevereiniteit in eigen kring’ in Nederland nauwelijks meer bekendheid geniet, maar in de Verenigde Staten (onder de benaming ‘sphere sovereignty’) nog steeds invloed uitoefent -zo is de huidige minister van Onderwijs (Betsy DeVos) beïnvloed door haar gereformeerde (Kuyperiaanse) achtergrond (zie bijv. https://religionnews.com/2017/02/10/the-battle-over-betsy-devos-started-more-than-100-years-ago/).
[2] Het referaat eindigt hier enigszins abrupt met deze korte notitie. Wellicht is bij het uitspreken van deze rede dit concrete punt breedvoeriger behandeld.