De hemelroem

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van ds. E. Th. van den Born (1900-1982).[1]


Want er staat geschreven: Wees vrolijk, onvruchtbare, die niet baart, barst los in gejuich en roep, u die geen barensnood kent, want de kinderen van de eenzame zijn veel talrijker dan die van haar die de man heeft.~ Gal. 4:27

Abraham, de vader van de gelovigen, heeft een keer zelf uitgemaakt, wie de moeder zijn zou van de erfgenaam, die God hem beloofd had. Niet Sara, maar Hagar. En daarmee bewees Abraham ook maar één weg te kennen, waarin erfgenamen geboren worden: de vruchtbare moederschoot. Hij trouwde dan Hagar, de Egyptische, en meende nu de inhoud van zijn adventsgebed gevonden te hebben, en op die manier de dag van Christus gezien te hebben: een vruchtbare moederschoot, die bevolken zou de stad, die fundamenten heeft.

Maar het is niet de vruchtbare moederschoot, die Abraham erfgenamen geeft, het is niet Hagar, die genoemd zal worden als ‘moeder’ van Abrahams stad. God-Jahwe laat in Abrahams tent de hemelroem aanvangen: weest vrolijk, onvruchtbare, die geen barensnood kent; Hij maakt Sara ‘levensmoeder’ uit kracht van de Geest, om Abraham de erfgenaam te verwekken. Want het zal in deze tent niet worden de aarderoem over een vruchtbare moederschoot, maar de roem van de hemel, Gods herscheppingskracht. De dag van Christus is niet een vruchtbare moederschoot (Hagar), maar de nooit ontdekte wegen van God-Jahwe (Sara). En zo kwam het, dat er in Abrahams tent twee moeders waren: één, die vruchtbaar genoemd werd en toch onvruchtbaar was (Hagar), en één die als moeder uitgeschakeld was en vruchtbaar werd uit het wonder (Sara). Een moeder, waarvan wij zeggen: wij zien het en doorgronden het óók, en een moeder, waarvan wij erkennen moeten: wij zien het, maar doorgronden het niet.

Zo is het in Abrahams tent begonnen, het wonder van een ‘moeder’, die naar de berekening van het vlees buiten rekening bleef, maar die langs een geheel nieuwe weg moeder werd, waarmee nu alleen gerekend moest worden en die alleen genoemd mocht worden. En wat van Sara als ‘moeder’ geldt, zal ook gelden van de ‘moederstad’ Jeruzalem. Ook hier zal de hemel blijven zingen de roem van het welbehagen: wees vrolijk onvruchtbare, u die geen barensnood kent. Deze ‘moederstad’ ligt in puin, de muren zijn verbroken, de huizen verwoest, het is uit met deze ‘levensmoeder’, zegt het vlees, dat alleen rekenen kan met één mogelijkheid, die een ‘moederstad’ kan doen bloeien: de vruchtbare moederschoot. En het zou ook uit zijn, indien Jeruzalem was als Babel, indien deze ‘moederstad’ naar Hagar genoemd moest worden en niet uit Sara. Maar God heeft zich bereid de ‘moeder’ in Abrahams tent, en ook de ‘moederstad’ van Abrahams zaad. Jeruzalem krijgt haar kinderen uit het oude wonder. Met haar vervallen muren en haar huizen is het wonder van haar ‘moeder-zijn’ niet weg, en sterft de roem van de hemel niet uit! God zal nu vertonen het Jeruzalem, dat boven is, dat al haar kinderen heeft verkregen uit de kracht van de Geest, uit hemelgeboorten! De profetie verheft zich over deze ‘onvruchtbare moederstad’, over deze ‘eenzame vrouw’ en wijst triomferend naar de voortgang van het heilswonder, dat reeds in Abrahams tent is aangevangen. De ‘moederstad’ is ongerept, zij wordt in de hemelen gezet, en is de gemeente van de nieuw geborenen uit God. De profetie van Jesaja komt terecht bij Galaten 4: 26. Want de roem van Sara en de roem van Gods Jeruzalem is een ding van Gods welbehagen zelf, dat gaat de wereld niet meer uit, nee, daarmee zal de wereld worden volgezongen!

Jeruzalem dat heeft de hemelroem, dat mag nu rekenen met Gods herscheppingsmogelijkheden. En hiermee overvleugelt dit Jeruzalem alle wereldsteden. Deze hebben de aarde-roem over een vruchtbare moederschoot, als de spes patriae (hoop van het vaderland, de jeugd), en moeten aan deze moederschoot verbinden hun hoop en hun toekomst. Maar Jeruzalem, de gemeente van Gods nieuw geborenen, mag rekenen met Gods wonder uit de Geest, met de mogelijkheden van Gods oneindige krachten. Daarom zal deze ‘moederstad’ zich niet schamen te midden van de wereldsteden. Want God zelf verwekt de erfgenamen van Abrahams zaad. God zelf doet elke nieuw geborene zingen uit het wonder, dat God bevolkt de stad, die fundamenten heeft. God bewaart de voortgang van Zijn hemelgeboorten.

Maar in dit Jeruzalem wordt dan ook geweten, waarom de moederschoot onvruchtbaar is, waarom Hagar niet baren kan voor de stad, die fundamenten heeft. Hagar, dat zegt, dat de eerste levensweg opgebroken is, en geen moeder meer baart tot het leven, en daarom elke stad als ‘moederstad’ verloren is. Sara, dat zegt, dat God zichzelf een nieuwe levensweg geopend heeft, de geboorten uit de hemel, daarom is de ‘moederstad’ Jeruzalem de stad van de toekomst.

Hagar, dat is Egypte. Hagar baart tot de dood. Sara, dat is Kanaän en Sara baart tot het leven.

Wie is uw ‘moeder’?

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: E.Th. van den Born, Van Souvereine Liefde (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.).

image_pdfimage_print