De eredienst (5, slot): Wat is ‘stichting van de gemeente’?

Hieronder het vijfde en laatste deel in de serie van ds. M.J.C. Blok over de eredienst. In dit artikel wordt ingegaan op wat ‘stichting van de gemeente’ inhoudt.

 


 

Alles wat in de samenkomsten van de gemeente geschiedt, moet zijn tot ‘stichting van de gemeente’. Nu is het wel zaak, dat we goed weten, wat dat eigenlijk is: stichting van de gemeente. Ieder weet, dat de woorden “stichting”, “gesticht worden”, of “gesticht zijn” zeer bekende woorden zijn in het spraakgebruik van de gemeente. Zo onder de koffie, na de preek, gaat het gesprek er (gelukkig) nog wel eens over, of wij weer “gesticht” zijn, of de preek en de dienst “stichtelijk” was of niet.

Laten we daar met elkaar maar over spreken, als we dan ook maar goed weten, waar we het dan eigenlijk over hebben.

Van Leeuwen schrijft in zijn Korte Verklaring van 1 Thess. 5:11, dat het te betreuren is, dat het woord “stichten” in het spraakgebruik zozeer in betekenis verwaterd is, en gewoonlijk beperkt wordt tot een bewogenheid van gevoel. Ook in het woordenboek van Kittel wordt er met nadruk op gewezen, dat het woord “stichting” in geen geval sentimenteel-gevoelsmatig mag omgebogen worden.

Ja, die verwatering en ombuiging! Die bewogenheid van gevoel! Wie deze kant uit wil, kan eigenlijk niet omschrijven wat stichting is. Bewogenheid van gevoel is zo’n geheimzinnig iets! Maar dat omzegbare, dat geheimzinnige, dat doet het hem dan ook juist. Dat is dan eigenlijk het wáre.

Stichting door een preek is er dán geweest, wanneer de preek (soms is ook een enkel gebaar of een bepaalde intonatie al voldoende) een diep verborgen snaar van het gemoed heeft aangeraakt. Iets wat dan weer op heel verschillende manier gebeuren kan. Dat hangt af van de “ligging”. Men kan zich gesticht voelen door de mooie stem, de beeldrijke taal of door de geweldige zeggingskracht van de prediker. Dingen, die natuurlijk allerminst onverschillig zijn!

Men weet na jaren nog te vertellen, hoe de gemeente ademloos had zitten luisteren onder déze prediker, of had zitten beven onder de striemende woorden van gene. Daar gaan verhalen over, en als het dan verteld wordt, dan gevoelt men het nóg. Zo indrukwekkend was het geweest.

En dit zou dan “stichting” van de gemeente zijn geweest. Bekend is ook de mening, dat een preek pas dan stichtelijk genoemd kan worden, wanneer de prediker in staat is zijn hoorders tot tranen toe te bewegen. Hoe meer tranen, des te meer stichting.

Hier is de “verwaterde betekenis” wel bijzonder duidelijk. En waarom is dit nu een verwaterde betekenis? En waarom schiet het gesprek naast de roos, dat over de stichting van de gemeente iets zeggen wil en dan juist als zulke dingen noemt als hier gememoreerd zijn?

Wel, omdat de stichting der gemeente heel wat anders is, of liever heel wat méér is en zijn wil dan een bewogenheid van het gevoel.

Men zegge niet: u bent dus tegen alle gevoel. Het wórdt wel gezegd, ik weet het, maar het is niet waar. Als God ons met Zijn Woord en Geest aanraakt, op de kansel of er onder, dan raakt Hij álles aan, ook ons gevoel, onze emoties, en wat u verder noemen wilt. Ik ken het mooie hoofdstuk van Kuyper in Onze Eredienst: de prediker zelf geroerd. Maar dat is nu de zaak niet. De vraag is: wat betekent “stichting” in de Heilige Schrift? En het antwoord hierop moet dan aan ons inzicht in de echte stichting van de gemeente leiding geven. In zijn reeds genoemde Korte Verklaring op 1 Thess. 5:11 merkt van Leeuwen op, dat het woord stichten doet denken aan het ook bij Paulus meermalen gevonden beeld van de gemeente van God als een gebouw, een tempel, waarin de gelovigen als “geestelijke stenen” zijn. Stichten is dus: bouwen, opbouwen. Het gaat om een bouwwerk, dat in aanbouw is. Hiermee is dus direct al gezegd, dat wij nooit “in ons eentje” gesticht worden, maar sámen als gemeenschap van de heiligen, met elkaar.

Hij die bouwt, is God en Christus. Terwijl Christus ook weer verschillende ambtsdragers gegeven heeft, o.a. tot opbouw van het lichaam van Christus, vgl. Ef. 4:12. Stichten in de zin van de Schrift betekent dus de geestelijke (op)bouw van de gemeente van God. Alle ambtelijke arbeid in de kerk bijvoorbeeld heeft déze bedoeling, en móet deze bedoeling hebben. En tot die stichting worden ook de leden van de kerk in hun onderling verkeer opgeroepen en, waar ze in gebreke blijven, vermaand.

Paulus heeft het fundament gelegd, anderen bouwen daarop verder. De gelovigen moeten ook zichzelf opbouwen in hun allerheiligst gelooft (Judas 20), zij moeten zichzelf als levende stenen laten gebruiken (1 Pt. 2:5): het gebouw moet klaar komen. Zo is “stichting” dus aanduiding voor het heilshistorische groei- en vorderingsproces van de gemeente. Waarin de één ook verantwoordelijk is voor de ander, 1 Thess. 5:11: de individuele zielszorg, waardoor ieder deel heeft en moet hebben aan de opbouw van de gemeente, aan de geestelijke wasdom van de broeder, onverschillig wie hij is. De enkeling helpt aan de stichting van de gemeente mee, als hij zich door het evangelie laat gezeggen, en dat evangelie ook aan zijn broeder voorhoudt. Dat is alles “tot stichting”. Volgens het reeds genoemde woordenboek van Kittel is hier van betekenis: 1). De betrekking van de enkeling op het geheel van de gemeenschap van de heiligen, en daarom 2). De verbondenheid van de individuele leden met elkaar (samen één huis). Dan 3). Het eschatologisch karakter van het begrip: het huis moet klaar komen, de maat van de wasdom van de volheid van Christus, vgl. Ef. 4:12-16. Ten slotte 4). God in Christus doet het werk, maar de gelovigen moeten ook hierin mede-arbeiders zijn. De prediking en het onderling vermaan komen naar voren.

Als we dit nu weten, kunnen we gerust over stichting van de gemeente ook door middel van de prediking doorspreken, maar dan gaat het over de opbouw van het Geestelijk leven van de gemeente (zij heeft geen ander leven), over de opbouw van de kerk in haar allerheiligst geloof. En dat is heel wat meer dan bewogenheid van gevoel. Het is veel rijker. En ook solider! Stichting betekent, dat we verder komen, dat we opwassen in genade en kennis, dat er vruchten rijpen gaan. Dit alles raakt ons léven, heel onze levensopenbaring. Bijvoorbeeld: als we in een bepaalde zonde leven, en we worden in de prediking vermaand tot bekering en heiligmaking, tot het dóden van onze leden op aarde, dan is zulk een prediking niet erg stichtelijk in de verwaterde betekenis van het woord; we zitten op spelden, we moeten antwoord geven.

Stichting is dan niet, dat binnen in ons een snaartje geraakt wordt en dat we een traan wegpinken. We gaan misschien geslagen (door Jezus!) de kerk uit. Het zit ons helemaal niet lekker. Noem dat maar stichtelijk!

Maar stichting is nu, dat we aan de prediking gehoor geven, onszelf voor God om die zonde verootmoedigen, en ons daarvan bekeren.

Zo kan stichting nog heel iets anders zijn dan dat we in ons gevoel aangenaam gestreeld worden. Gesticht zijn door een preek kán ook betekenen, dat we uit de schuilhoeken van onze zonden verjaagd zijn. Dat God ons geveltje van menselijk fatsoen heeft neergehaald, en ons aan onze naaktheid heeft ontdekt, opdat we zouden vluchten tot de gerechtigheid van Christus. Het gaat dus om de geestelijke opbouw van de kerk in haar geloof. En de echte prediking is dan eigenlijk alles tegelijk: vermanend, ontdekkend, vertroostend en bemoedigend. En als iemand in de weg van geloofsgehoor door de prediking tot tranen toe geroerd wordt, dan hoeft hij zich daarvoor geen seconde te schamen. Natuurlijk raakt de Schriftuurlijke prediking, zoals gezegd, de gehele mens. Maar het gaat dan ook om de stichting van die gehele mens, heel persoonlijk, maar in de gemeenschap van het grote geheel. Tot die stichting gaat de prediking uit, en die stichting hebben we ook te zoeken ter plaatse waar Christus ze belooft en geeft. Laat u dáár als levende stenen invoegen.

Tot die stichting moeten we ook op elkaar toezien, gedrongen door de liefde, die sticht en die ook aan die opbouw wil meewerken.

Deze stichting moeten we dus in de gemeenschap van de kèrk verwachten. Dit betekent, dat we dus ook gelovig naar de prediking zullen luisteren. En dan moeten we heel veel kwijt om dat te kunnen: we zitten onszelf met onze stichtelijkheden nogal een in de weg.

We vragen naar de boodschap!

Waar we dat doen, blijft de stichting niet uit, we komen verder, om straks onstraffelijk voor God gesteld te worden in de dag, dat de tempel klaar is.