De eredienst (3): Het gebed van de gemeente
Hieronder het derde deel in de serie van ds. M.J.C. Blok over de eredienst. In dit artikel wordt ingegaan op het gebed van de gemeente.
In de samenkomsten van de kerk bidden wij. Natuurlijk bidden wij daar. Want ons gebed is ons antwoord van het geloof aan de HEERE, zoals Christus zelf ons dat antwoord heeft geleerd. Wanneer wij bij de ontmoeting met de HEERE in onze samenkomsten tot Hem ook zelf willen spreken, dan vinden wij vanzelf het gebed.
Dit is de betekenis van het gebed van de kerk in haar samenkomsten: dat zij hier spreekt tot de HEERE, zoals Hij haar tot de gemeenschap met zichzelf heeft verkoren en geroepen. Bij ons bidden in de kerk gaan wij uit van de verbondsgemeenschap met God, een gemeenschap met de HEERE, die er is, omdat Hij ze eerst gemaakt heeft en in stand houdt. Omdat dit voor het bidden in de samenkomsten van de gemeente geldt, is dit ook zo voor ons gezinsgebed en voor ons persoonlijk gebed. Ook dan mogen wij uitgaan van een gemeenschap met de HEERE, die er is.
Wij behoeven door ons gebed niet eerst de gemeenschap met God tot stand te brengen, wij maken die gemeenschap niet, wij kunnen haar niet maken, ook niet door het vurigste gebed. Wij mogen dat zelfs niet proberen.
Die gemeenschap met de HEERE is er, omdat ze door Jezus Christus is gelegd en door Zijn Geest en Woord wordt onderhouden. Hij heeft de verse en levende weg geopend door Zijn bloed (Hebr. 10: 19 e.v.).
Het is de door Christus verzoende verhouding, de herstelde gemeenschap met God, die de HEERE ons in Zijn verbond schenkt en die wij samen in de kerk bezitten.
Van deze gemeenschap met de HEERE gaan we dus uit, wanneer we ook in de samenkomsten van de gemeente bidden. Zo wordt ons bidden dus een spreken tot de HEERE, ONZE God, tot onze Vader, Die in de hemelen is. Tot Hem, Die ons zelf in Zijn Woord leert: bid en u zal gegeven worden.
Is dus het gebed van de gemeente een beoefening van de gemeenschap met de HEERE, die door Christus voor de kerk is, dan zullen wij dus ook begrijpen, dat in de dienst van de gebeden het gebed van de kerk tot de HEERE wordt opgezonden.
In dat gebed worden niet maar bepaalde wensen of ideeën van op zichzelf staande mensen vertolkt, van de dominee of van bepaalde gemeenteleden.
Nee, het is het gebed van de kerk.
Zij belijdt in dit gebed haar gemeenschappelijke schuld en zonde. De kerk dankt hier voor de waldaden in het verbond van de HEERE ontvangen, elke dag. De kerk klaagt haar nood uit voor de HEERE en bidt om kracht tot bekering, om geloof en geloofsversterking, om volharding en trouw.
Dit is ook zo, wanneer bepaalde noden of bepaalde weldaden van bepaalde broeders of zusters soms de stof voor het gebed van de kerk vormen. Wanneer iemand ernstig ziek is, of door de HEERE in bepaalde zin gezegend is, dan zijn ook dit dingen, die in die broeders en zusters de héle kerk aangaan. Dan is die zorg een zorg voor de kerk als gemeenschap van de heiligen, en dan zijn die weldaden dus weldaden, waarin de hele kerk zich mag en moet verblijden. Wat aan één lid overkomt, dat raakt allen. Dat is de verbondenheid aan elkaar, die Christus legt en onderhoudt door de gemeenschap van ons allen met Hem.
Vandaar, dat voorbede en dankzegging van de gemeente in de kerk zeker op haar plaats is en niemand die daaraan werkelijk behoefte heeft zich daarvan moet laten weerhouden door welke overweging ook. Ook deze dingen vormen de stof voor het gebed van de kerk. Verder zijn er dingen, die de HEERE door Zijn Woord uitdrukkelijk tot gebedsinhoud aan Zijn kerk heeft gegeven en bevolen, zoals die zijn samengevat in de zondagen 45-52.
Daar is het gebed om de doorgaande werking van de Heilige Geest. Wij bidden voor heel de nood van de kerk naar binnen, voor de kerk in heel haar strijd en zorg om bij het Woord Gods te blijven en dat Woord ook ongerept door te geven aan het nageslacht, tot de dag van Christus toe.
Wij zien in ons bidden ook naar buiten en bidden om de doorbraak van Gods rijk in heel de wereld, in heel het mensenleven. Wij bidden voor de overheden en voor allen, “die in hoogheid gezeten zijn”.
Bij die laatste sluit aan het bidden van de kerk voor de nood van de wereld, voor de bekering van de wereld en haar overheden. Daarin ligt ook de betekenis van de kerk voor de wereld en het leven van de wereld.
In haar gebed belijdt de kerk, dat deze wereld van de HEERE is, en in haar gebed draagt zij deze wereld aan de HEERE op. Volgens de Schrift nemen die gebeden van de heiligen ook een grote plaats in in Gods raad, waarnaar Hij de wereld en haar geschiedenis leidt. God dóet met de wereld ook overeenkomstig de gebeden van de heiligen (Openb. 8).
Ook hierin ligt de grote betekenis van het gebed van de kerk, en daar zullen wij in onze samenkomsten ook in geloof aan moeten denken.
Dan zullen we ook onze gebedsdienst in de kerk verstaan. De nood van de kerk is ons aller nood en niet die van een paar “specialisten”. De weldaden van de kerk zijn weldaden aan óns ook persoonlijk geschonken. Omgekeerd mogen wij ook onze persoonlijke noden en weldaden als zorgen en zegeningen van de kerk zien. Zodat wij dus in het gebed in onze samenkomsten als kerk bezig zijn en als kerk bidden, in gemeenschap van de heiligen, en ook onze gemeenschap met en verantwoordelijkheid voor de wereld ons bewust zijn.
Ons bidden in de kerk zij dan ook een bidden in geloof, waarin wij de HEERE kennen in Zijn genade en als onze Vader in Christus. Dan weten wij ook, dat waar de HEERE ons genadig is wij in die genade ook de vervulling van elke nood zullen bezitten. Waar de HEERE onze Vader is, daar mogen wij Zijn vaderlijke zorg en leiding ook verwachten.
Als wij in dit geloof bidden, ja daar weten wij, dat de stof voor het gebed van de kerk veel en veelvormig is. We zullen dan ook niet gauw klagen, dat er te lang gebeden wordt.
Maar daar weten wij dan ook, dat het gebed van de kerk geen slag in de lucht is, niet in de ruimte blijft hangen, maar een luisterend oor heeft in de troon van God en van het Lam.
In dit geloof mogen we ook sterk vertrouwen op de belofte van de Christus: Wederom, [voorwaar] Ik zeg u, dat, als twee van u op de aarde iets eenparig zullen begeren, het hun zal ten deel vallen van mijn Vader, die in de hemelen is. Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam (dat is: in gehoorzaamheid aan mijn Woord), daar ben Ik in hun midden (Mt. 18: 19, 20).