Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van ds. M.B van ’t Veer.[1]
Een krachtig gebed van een rechtvaardige brengt veel tot stand.~ Jak. 5: 16b
Het voorafgaande betoog eindigt Jakobus met een ‘algemene uitspraak’. Daarom behoeven we alle ondergeschikte kwesties, die bij deze tekst ter sprake komen, niet te behandelen: we letten nu alleen op de hoofdzaak. In deze merkwaardige verzen gaat het over het gebed in verband met ziekte en zonde. Een kwestie, die tot nog toe velen bezig houdt en waarbij vaak een beroep op Jakobus dienst moet doen.
Wat voor gebed wordt bedoeld?
De apostel vermaant de zieken om de ouderlingen van de gemeente te roepen, opdat deze over hen zullen bidden en hen zullen zalven in de naam van de Heere (zie ook Mark. 6: 13): en het gebed van het geloof zal de zieke behouden, en de Heere zal hem oprichten, en zo hij zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeven worden.
We zullen hier wellicht te denken hebben aan genezing door wonderkrachten, die in de eerste Christelijke kerk nog vaak voorkwam.
Maar dit is hier ondergeschikt. Eveneens die andere vraag of Jakobus het oog heeft op een bepaalde situatie in de gemeente, waardoor om bepaalde zonden ziekten waren uitgebroken. Zo schrijft b.v. Paulus in 1 Kor. 11, dat om hun zonde inzake de avondmaalsviering velen ziek waren in de gemeente van Korinthe. Zo’n verband van zonde en ziekte kan ook door Jakobus in het oog gevat zijn. Mogelijk ook heeft hij het meer algemeen bedoeld.
Maar de hoofgedachte, die uitloopt in deze algemene uitspraak, is wel duidelijk. Bij dit ‘krachtig gebed’ wordt dus voornamelijk gedacht aan voorbede. Allereerst de voorbede van de ouderlingen, de ambtsdragers, die bij de zieke geroepen worden en over hem bidden. Dat gebed is niet machteloos. Hoe de Heere dan ook antwoorden wil: hetzij door bijzondere wonderkrachten, hetzij in de weg van de middelen. Ja, indien het een ‘krachtig’ gebed is en de Heere hoort, dan zal ook de zonde (die misschien een oorzaak daarvan kon zijn) door de Heere vergeven worden.
Van voorbede vooral spreekt Jakobus. Maar niet alleen door de ambtsdragers. Ook door de leden van de gemeente. Hierbij blijkt, dat het gebed om de vergeving van de zonde wel het voornaamste is. Daarin moeten we met elkaar en voor elkaar worstelen. Maar daartoe is nodig, dat we elkaar de zonde belijden. Dan pas kan de ambtsdrager of de broeder met ons bidden. Dan pas kan de Heere Zijn kracht in ons doen werken, zowel ter vergeving van zonden, alsook tot genezing van de zieke. Zo hebben wij te bedenken, dat een krachtig gebed van een rechtvaardige brengt veel tot stand.
De energie van het gebed
Het doel is dus om ons de energie van het gebed voor ogen te stellen. Zo staat het in de grondtekst. Een krachtig gebed kan worden weergegeven als een gebed, dat met energie geladen wordt; dat krachtig gemaakt wordt. Daaruit blijkt dus reeds, dat de bedoeling niet is om als tegenstelling van deze woorden te denken: ‘zulk een gebed vermag veel, maar niet alles’. Dàt wil de apostel niet zeggen. Juist op dat vele ligt volle nadruk, m.a.w. hier ontwikkelt zich de grootste kracht in het leven van de mensen, zodat ongedachte dingen gebeuren en Gods kracht wonderlijk werkt.
Daartoe verwijst Jakobus dadelijk op Elia, die alleen door het gebed wind en wolken, zon en regen maandenlang beheerste, zowel in het ontstaan van de droogte, alsook in het roepen van de regen. Zoveel vermag de (voor)bede van één mens, die van gelijke beweging was als wij.
Daarop valt dus alle nadruk: de grote, nooit gedachte daden, die alleen op het gebed geschieden: het krachtig, met energie geladen, gebed van de rechtvaardige.
Het gebed van de rechtvaardige
Deze laatste woorden zeggen, dat een beslissende factor is hoe er gebeden wordt. Want het gebed moet ‘krachtig’ zijn, en dat kan pas bij de ‘rechtvaardige’. De rechtvaardigen zijn geen bijzondere klasse van mensen in de gemeente van God, geen categorie van ‘heiligen’, of extra-vromen, die meer invloed zouden hebben op de Heere in hun bidden dan de ‘gewone’ kinderen van God. Daarom haast Jakobus zich om van Elia te zeggen, dat hij een mens was van gelijke beweging als hij. Daarom is er én bij Elia én bij ons zulk een krachtig gebed mogelijk. De verhoring van het gebed hangt niet aan de voortreffelijkheid of vroomheid van de bidder. Alleen de bidder moet een ‘rechtvaardige’ zijn, dat is ‘in de rechte verhouding tot God staan’ (Grosheide) of ‘een vroom, gelovig mens’ zijn (Kanttekenaren). Het gebed dus van een kind van God, van een gelovige, van iemand die weet, dat hij door het geloof in Christus in de rechte verhouding tot God staat. Zulk een krachtig gebed kan en moet dus gevonden worden in het leven van alle gelovigen, van ambtsdragers, en leder van de gemeente. En het voorbeeld van Elia wijst ons niet naar een uitzonderingspositie van enkelingen, maar schakelt Elia gelijk met alle dienstknechten en dienstmaagden van God, met de minister en loopjongen, de vorstin en de werkvrouw. Want bij hen, die in de rechte verhouding staan tot de Heere, bij die ‘rechtvaardigen’ zal dit krachtig gebed gevonden worden.
Een gebed met energie geladen!
Want het gebed van de gelovigen, het geloofsgebed, grijpt steeds naar het levend en krachtig woord van God Zelf en naar Zijn krachten. Die energie van het gebed is dan ook de kracht van God. Daarnaar grijpen we, omdat we geleerd hebben te bidden ‘naar het Woord’, te pleiten op het Woord; te werken met het Woord. Omdat we in ons bidden de Heere houden aan Zijn Zelfbinding aan het door Hem gesproken Woord. En alzo de Heere verbidden naar Zijn Woord. ’t Is de kracht van God, die wij grijpen in het gebed, en dat ons gebed ‘krachtig’ maakt en alzo tot de grootste kracht in de wereld stelt.
Krachtig wordt het dus alleen door middel van het geloof in de voorbidder, en in degenen voor wie gebeden wordt, waardoor wij de krachten van de Heere doen doorbreken in machtige werking.
Geen groter kracht
Er is geen groter kracht, dan het krachtig gebed van de rechtvaardigen.
Er is geen rijker krachtsontplooiing dan in de gemeente van God waar ambtsdragers en leden voor elkaar bidden. Die éne gemeenschap van door Christus’ ambtsdragers geleide gemeente. Dát is de gemeenschap der heiligen! Daar wordt de grote kracht in beweging gezet, die ons leven en heel de wereld beheerst.
We beleven spannende tijden. Voor wereld en kerk beide.
We beleven misschien moeilijke dagen. In ons geestelijk en lichamelijk bestaan.
En we verwachten het van vele dingen; van grote mensen; van krachtige daden.
De Heere wijst ons een weg, die uitnemender is: Een krachtig gebed van een rechtvaardige brengt veel tot stand. Zo zal de kerk haar voorbede doen.
In het geloof! En als de Heere hoort, zullen we niet roemen in de daden van de mensen, maar Hem loven, die krachtige daden deed, daartoe bewogen door het met energie geladen gebed van Zijn rechtvaardigen.
[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: M.B. van ’t Veer, Het rijke woord (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.), pp. 146-148. Voor de leesbaarheid zijn ook tussenkopjes toegevoegd.