De clementie-tijd voorbij

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van ds. E. Th. van den Born (1900-1982).[1]


Het geknakte riet zal Hij niet breken en de walmende vlaspit zal Hij niet doven, totdat Hij het oordeel uitvoert tot overwinning. ~ Matt. 12: 20

Mattheüs wijst hier op een profetie uit Jesaja, die nu vervuld wordt. Jesaja heeft eens gesproken (hfdst. 24) van een gekrookt riet en rokende vlaswiek. En “de woorden zien op de noodtoestand, waarin Israël in ballingschap verkeert, inzonderheid het vrome Israël” (Prof. J. Ridderbos, K.V.). Uitwendig gezien is de Messiaanse volksgemeenschap in Babel niet veel meer. Waar is de schone opgang onder David, waar de glorie onder Salomo? Naar binnen, inwendig, kan en is ook in Babel een krachtig geloof geoefend in de Messiaanse belofte, maar naar buiten optredende in de wereld, is er van Gods theocratische gemeenschap niet veel overgebleven. En waar Jesaja ook dit hoofdstuk geschreven heeft “als in de tijd van de ballingschap” krijgt het volk, dat in ballingschap gaat, hier de concrete belofte van de vergaderaar, die een schoon vergaderingswerk doen zal.

En nu Mattheüs 12, dat spreekt van de vervulling van deze profetie. Men gaat al duidelijker zeggen, dat Jezus van Nazareth de Messias niet is, men vindt al meer, dat Hij niet lijkt op de Messias. Maar houdt Jezus nu maar op, staakt Hij Zijn arbeid? Nee, Hij gaat door “met allen te genezen”. Aan Zijn woorden komt nu een einde, Hij spreekt nog alleen in gelijkenissen, maar Zijn wonderen blijven. En met Zijn wonderen ligt Hij almaar de vraag voor aan Israël: “Lijk Ik niet op Jesaja 42, de grote vergaderaar?” Hij verblindt er niet één, Hij doet ze zachtjes wennen aan het grote licht, Hij verwijt Zacheus niet, Hij slaat Nicodemus niet neer, Hij censureert de overspelige vrouw niet, Hij eist niet, maar waar nog iets gloort, dat versterkt Hij, waar nog iets rechtop staat, bouwt Hij. Hij vestigt de aandacht almaar door op de profetie van Jesaja- ben Ik het niet? En ineens begrijpen wij het- het is de clementie-tijd voor Gods theocratische gemeenschap, voor de “rest van de verkiezing”, dat straks zal worden “Israël naar de geest”. Hij is nog alleen maar kerk-vergaderaar, en Nicodemus, en Zacheus en de Samaritaanse, en de discipelen zij moeten alle erkennen: Hij heeft onze ogen zachtjes doen wennen aan Zijn licht, Hij heeft ons voorzichtig in de Messiaanse eeuw gezet.

Maar deze vergaderaar van Jesaja 42 zal van optreden veranderen, als Hij het recht tot overwinning heeft gebracht. En naar de Oudtestamentische gedachtegang is het recht van God aan de ene kant het heil waardoor de rechtvaardigen komen tot hun heil-staat en waardoor de onrechtvaardigen hun jammer-staat ontvangen. Welnu, heeft Jezus dit recht niet tot overwinning gebracht op Goede Vrijdag en Pasen, heeft Hij toen het recht niet gegrond op aarde? En heeft Zijn rechtsworsteling op Golgotha en Zijn rechtstriomf op Pasen niet de glorie van Gods theocratische gemeenschap aan het licht gebracht, zodat dit volk thans niet meer behoeft te zijn een “geknakt riet”, een “rokende vlaspit”? Na Passen kan komen de schone opgang van het Israël naar de geest, een opgang onder Hem, Jezus Christus, die meer is dan David en Salomo. Naar buiten optredende kan de Messiaanse levensgemeenschap nu een schoon gelaat vertonen aan de wereld, en in de wereld gaan met krachtige tred, want zij heeft nu haar glorie in de Paasvorst.

En zo zeer is dit waar, dat Pasen Jezus diezelfde theocratische gemeenschap in een nieuw instituut vergadert en nu Nicodemus onder het Woord zet – wee hem, zo hij nu een dwaalleraar wordt -, Zacheus in de kerk zet – en pas op indien hij nu zou stelen -, de overspelige vrouw “vergadert” en censureert door Zijn ambtsdragers, indien zij zich nu kwam te misgaan.

Hij is nu kerk-vergaderaar en kerkvorst. Hij lokt nu door het woord naar de kerk en zet de gekomenen daarna in de kerk onder het woord. Hij nodigt als de opperste Wijsheid en deze nodiging is lieflijk (kerkvergaderaar) en van de kerk eist Hij een opwassen in kennis en genade (kerkvorst). De clementie-tijd is voorbij, die gehele bijzondere tijd vóór het kruis, de Messiaanse levensgemeenschap, die eens dof en zwak in Babel zuchtte, die bijna was ondergegaan onder de blinde leidslieden, de farizeeën en Schriftgeleerden, zij mag nu niet meer zijn een “geknakt riet”, een “rokende vlaspit”; indien zij dat thans is, is dat onwil om uit Hem te leven, de Lichtbron (rokende vlaspit) en de Krachtbron (geknakt riet) van Zijn volk, en indien zij dat thans is, zo komt Hij en slaat nu neer. Denk maar aan de zeven Klein-Aziatische brieven in ’t laatste Bijbelboek.

De clementie-tijd voorbij!

En dat vanwege de Paasrechten van de Paasvorst!

Zouden wij nu maar niet de 145 preken over het “geknakte riet en rokende vlaspit” die er zijn (van de ‘bevindelijke’ ds. Smytegelt, red.), rustig laten liggen en eens beginnen aan 145 preken over de paasrechten van de Paasvorst?

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: E.Th. van den Born, Van Souvereine Liefde (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.).