Door: R. Hoorn
Sion, de tempelstad
Behalve dat de koninklijke zetel in Sion kwam te staan is Sion ook de tempelstad geworden. Dienaangaande lezen we in Psalm 68, dat de HERE de berg Sion verkoos om daar te wonen boven de veeltoppige bergen van Basan en wel als een bewijs dat David de koning was van Israëls God gegeven, Ps. 68:17,19,29,30. Waar deze woonde daar zou ook Hij Zijn woonplaats onder de mensen hebben. Maar het geschiedde wel uit vrije gunst, dat Hij Jerusalem in Juda verkoos boven Silo in de stam Efraïm, Ps. 78:67,68. Want de HERE had deze plaats vanwege de zonden van de priesters Hofni en Pinehas voorgoed verlaten toen Hij de Ark van Zijn Verbond aan de Filistijnen prijs gaf, 1 Sam. 4. En nadat de Ark naar het gebied van Israël teruggezonden was, kreeg zij haar woning in Kirjat-Jearim in het huis van Abinadap op de heuvel, 1 Sam. 7:1.
De Ark van het Verbond
Zodra David vaste voet in Jerusalem gekregen had, zien wij zijn grote ijver en zorg voor de Ark van het Verbond om deze naar de Stad Davids over te brengen. Hiertoe riep de koning 30.000 jonge mannen uit Israël bijéén. Het overbrengen van de Ark zou een blijde gebeurtenis geworden zijn als niet Uza om het onbesuisd vasthouden van de Ark des Heren door God met de dood gestraft was. Koning David wordt hier diep door getroffen en angstig: “Hoe zou de Ark des Heren tot mij komen” zo zegt hij. Derhalve laat hij haar onderbrengen bij Obed Edom van Gat. En pas wanneer David verneemt dat de HERE Obed Edom en zijn huis gezegend heeft, vindt de koning vrijmoedigheid om de Ark van het Verbond naar Jerusalem te brengen terwijl de Levieten deze dragen. David laat haar midden in de tent plaatsen, die hij voor de Ark gespannen had. Dit was de ‘blijde incomste’ van de Ark van het Verbond des Heren in de Stad Davids. Zij geschiedde onder hoorn- en trompetgeschal en ging gepaard met brand- en vredeoffers en werd begeleid door de koning gekleed in een linnen lijfrok. En aan het slot zegende de koning de Israëlische mannen en vrouwen en gaf ze een traktatie, 2 Sam. 6, 1 Kron. 15 en 16.
De plaats uit alle stammen van Israël
Toch was David niet voldaan. Was het wel betamelijk dat de Ark van het Verbond onder een tentkleed verbleef? Dat de HERE nog altijd in een tabernakel woonde terwijl hij in een paleis van cederhout woonde? Ook voor de HERE moest er een cederen huis komen als teken dat Hij daar voor altijd onder Zijn volk zou wonen, zo was het gevoelen van David. Ja, het kwelde hem bovenmate zo leert Ps. 132, dat hij nog altijd zijn gelofte niet had volbracht noch de plaats gevonden voor de woning van de Machtige Jacobs.
De HERE zelf heeft aan David de plaats voor Zijn heiligdom geopenbaard. Dit gebeurde na de zonde van de koning om het volk Israël te laten tellen. God strafte zijn hoogmoed door de pest onder het volk te zenden, die 70.000 slachtoffers maakte. De HERE stuurt zijn verderfengel ook naar Jerusalem om de stad te verdelgen maar krijgt daar berouw van en houdt de engel terug. Wanneer David de engel des Heren ziet staande tussen hemel en aarde met getrokken zwaard en uitgestrekte hand over Jerusalem valt hij ter aarde en pleit voor het leven van de inwoners van de stad. De profeet Gods geeft dan de koning de opdracht een altaar te bouwen op de dorsvloer van Arauna (Ornan), welke dorsvloer door David gekocht wordt. En wanneer de koning dan zijn brand- en vredeoffers brengt en de HERE aanroept, antwoordt God hem met vuur uit de hemel op het altaar.
De HERE geeft met dit teken te kennen, dat Hij het gebed van Zijn knecht David verhoord heeft en verzoend is, waarop de engel bevolen wordt zijn zwaard in de schede te steken, 1 Kron. 21:14-30. Toen werd het David duidelijk, en hij zei: Dit is het huis van de HERE God en dit is het brandofferaltaar voor Israël, 1 Kron. 22:1.
Vervolgens heeft hij zijn zoon Salomo opdracht gegeven om op die plaats het huis voor de HERE te bouwen na zelf de nodige maatregelen getroffen te hebben. Hiertoe behoorde, zo lezen we, dat David bij al zijn ellende (!) honderdduizend talenten goud en een miljoen talenten zilver gereed had liggen, 1 Kron. 22:6-14.
Deuteronomium 12 en Psalm 122
Wat bewoog de HERE God om Sion te kiezen als Zijn woonstede voor eeuwig?
Het is altijd Zijn vrije gunst maar er is meer van te zeggen. We zien hier namelijk de vervulling van wat Mozes schrijft in Deut. 12 de verzen 5,11 en 14: uit al uw stammen of uit één van uw stammen zal de HERE uw God de plaats verkiezen om aldaar Zijn Naam te doen wonen. Naar deze plaats zult gij uw brand- en slachtoffers (en meer) brengen en eten en blij zijn voor het aangezicht van de HERE, vers 6 en 7. Deze plaats zou de HERE bekend maken wanneer Israël in de rust was gekomen en veilig zou wonen, verlost van al zijn vijanden, vers 10. Wie anders dan David versloeg Israëls vijanden rondom en stelde zijn grenzen veilig en deed het volk rustig wonen! Van deze vervulling getuigt ook Salomo bij de inwijding van de tempel wanneer hij de belofte van God tot David gesproken aanhaalt: van de dag af dat Ik mijn volk Israël uit Egypte leidde, heb ik geen stad uit alle stammen van Israël verkoren om er een huis te bouwen maar ik heb David verkoren om over mijn volk Israël te heersen. En nu, dat is nu deze tempel er staat, heeft God met zijn hand volbracht wat Hij met zijn mond gesproken heeft, 1 Kon. 8:15-20.
Naar de wet van Mozes behoorde er onder Israël één altaar te zijn voor de dienst der offeranden. Want God wilde niet dat de Israëlieten op de wijze van de heidenen waar ook maar in het land hun cultusplaatsen zouden hebben, Deut. 12:8,13. Sedert het heiligdom met de Ark van het Verbond zich in Jerusalem bevond, eiste de HERE van Zijn volk dat Hij daar aangebeden en op de rechte wijze aangeroepen en gediend zou worden.
Voorts is het nodig voor ons te weten dat de HERE door Zijn woonstede te zetten in Jerusalem het theocratische koningschap van David verbindt met de dienst van de verzoening, dat is met het priesterschap. Immers de heerschappij van David zou in haar grondbeginselen beantwoorden aan die van Davids grote Zoon. En de Messias, de Middelaar van het Nieuwe Verbond, is niet alleen Koning maar ook Priester naar de ordening van Melchizedek. Naar Zijn eed aan David gezworen, zou deze Hogepriester zeker komen. Want de HERE zou niettegenstaande zijn zoon Salomo tot schandelijke afgoderij verviel altijd een lamp voor Zijn Gezalfde bereiden omwille van de tempelstad Jerusalem, 1 Kon. 11:36, Ps.132:17. De Psalmen getuigen van de vreugde van Israël over de Godsstad Jerusalem. Het volk des Heren stemt in met deze keuze van Sion, de stad Jerusalem die wel samengevoegd is: laten wij naar het huis des Heren gaan. Onze voeten staan in uw poorten, o Jerusalem. Naar deze stad gaan de stammen des Heren op om de Naam van de HERE te loven. Jerusalem, de Stad Davids, waar de stoelen van het gericht staan, want David handhaafde recht en gerechtigheid onder zijn gehele volk, 2 Sam. 8:15. Laten we ook nu bidden om de vrede van de kerkstad ‘Jerusalem’ en het goede voor haar zoeken, Ps. 122.