Het licht schijnt in de duisternis

Door. H. Plaggenmars

 

En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen.

~Joh. 1:5   

 

Kerstdagen in een donkere tijd. Donker, want het zijn immers de kortste dagen van het jaar.

Donker in de samenleving om ons heen. Er is onrust, oorlogsdreiging en er zijn natuurrampen.

Donker in het geloofsleven zelf wanneer het leven uit en naar Gods Woord niet meer geaccepteerd wordt of zelfs weerstand oproept.

Donker in het kerkelijk leven wanneer de Kerk in ons land zo klein is geworden.

Donker, wanneer het steeds moeilijker lijkt te worden om als Kerk Gods Woord vast te houden.

 

In de duisternis
Het lijkt donkerder te worden omdat het moeilijk is om bij onrust en verandering trouw te blijven.

Donkerder omdat het moeilijk is om in alles Godvrezend naar de Bijbel te leven en zo blijvend van het ware Licht te getuigen.

En dat is ook de komst van Gods Zoon als het ware Licht in deze wereld.

Het Licht dat schijnt in de duisternis (Joh. 1:5). Daarvan kunnen wij lezen in het evangelie naar Johannes. Het Licht dat schijnt te midden van de duisternis.

Evangelist Johannes kwam om van dit Licht te getuigen.

En dat, opdat allen door Hem geloven zouden (Joh. 1:7).

 

Het begin
De komst van Het Licht in deze donkere wereld is nauw verbonden met het begin van de Bijbel, de schepping. Daarmee begint het evangelie naar Johannes. Letterlijk: “In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God”  (Joh. 1 vers 1). Het Woord gaat voorop en wordt zelfs drie keer in dit eerste tekstvers van het evangelie naar Johannes genoemd. Direct al wordt het Woord in verband gebracht met het begin.

Het begin dat duidelijk verwijst naar het begin van de Bijbel, de schepping.

In de Bijbelboeken Genesis en Johannes vinden wij dezelfde woorden aan het begin van het Bijbelboek, namelijk: in het begin of in den beginne.

In Genesis 1 lezen wij namelijk: In het begin schiep God de Hemel en de aarde en God zeide: Laat er licht zijn! En er was licht (Gen. 1 vers 1 en 3).

Het Woord was dus nauw betrokken bij de schepping van hemel en aarde.

 

Het Woord
In de eigenlijke tekst valt op dat bij Het Woord een mannelijke vorm wordt gebruikt, hier: ‘ho logos’.

Volgens dr. Bouma omvat Het Woord in dit verband als het gesproken woord de Persoonsopenbaring van God[1].

God spreekt zich uit tot ons, als mensen van vlees en bloed, door Het Woord.

Met het Woord wordt Jezus Christus als de Zoon van God aangeduid.

Dat wordt onder meer duidelijk bij het lezen van Openbaring 19.

In Openbaring 19 lezen wij immers over de getuigenis van Jezus, deze getuigenis als de geest van de profetie met in vers 13 de vermelding: Zijn Naam wordt genoemd het Woord van God of letterlijk: de naam van hetzelve is het Woord van God.

Over deze benaming van Christus wordt door ds. J. van Bruggen[2] gewezen op Psalm 33. Daar kunnen wij over Het Woord lezen: Door het Woord is de Hemel gemaakt (vers 6). Volgens ds. Van Bruggen zegt Het Woord hetzelfde als de naamgeving van Gods Zoon[3]. Want, en dan volgt de uitleg: want zoals de Zoon uit de Vader het leven ontvangt, zo komt het Woord uit Hem die het spreekt.

 

Betrokken bij het begin
De Zoon van God was als Het Woord bij het begin, namelijk de schepping van Hemel en Aarde, betrokken.

Want in het begin was het Woord. Het Woord is niet met het schepsel ontstaan.

Het Woord was er eerder. Zoals Jezus als de Zoon van God dit uitsprak tot de Vader in het  hogepriesterlijk gebed: “En nu verheerlijk Mij, U Vader, bij Uzelf, met de heerlijkheid die Ik bij U  bezat voordat de wereld er was” (Joh. 17 vers 5)

De Zoon van God is immers verheven boven de schepping. Dat wordt onder meer duidelijk bij het  lezen van de brief aan de Hebreeën: “want bij het onderwerpen van alle dingen aan Hem heeft Hij niets uitgezonderd wat Hem niet onderworpen is” (Hebr. 2 vers 8).

Hij is van een andere orde. Niet in de tijd maar Hij is van Eeuwigheid[4] (zie ook Ps. 103).

 

Het leven
Het Woord, de Logos, is Gods Zoon. Gods Zoon is eeuwig als God zelf.

En alle dingen, zo vervolgt vers 3, zijn door Hem ontstaan.

Letterlijk alles[5] is door middel van Het Woord tot stand gebracht. Apostel Paulus legt dit in zijn eerste brief aan de gemeente in Korinthe uit met de volgende woorden: “De Vader uit wie alle dingen zijn, en wij voor Hem, en één Heere Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn en wij door Hem” (1 Kor. 8 vers 6).

In zijn commentaar bij Johannes 1 wijst Dr. Bouma in dit verband op de scheppingsbemiddeling van Het Woord als de Zoon van God.

Evangelist Johannes vervolgt in vers 4 met de woorden: In het Woord was het leven en het leven was  Het Licht van de mensen” (Joh. 1 vers 4).

Beter weer te geven uit de statenvertaling: in Hetzelve was leven. Want, voegt dr. Bouma hier in zijn  commentaar bij dit tekstgedeelte aan toe, citaat: “De Vader heeft immers de Zoon gegeven, leven te  hebben in zichzelf” (naar Joh. 5 vers 26).

God is Zelf de oorzaak en de bron van het leven. Zoals David dit heeft uitgezongen voor de Heere in  Psalm 36 vers 10: “Want bij U is de bron van het leven; in Uw licht zien wij het licht”.

 

Het Licht
Het Woord is, aldus dr. Bouma, de openbaring van God. En in dit verband de kennis die het Licht doet schijnen[6]. Hij is het middel, de weg, om God te kennen.

Daarvan getuigde Jezus ook van Zichzelf tot Thomas met de woorden: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door mij” (Joh. 14 vers 6).

In één van de zendbrieven van de apostel Johannes wordt dit nog sterker onder woorden gebracht met de uitdrukking; dat God zelf Licht is en in Hem geen enkele duisternis.

Dit lezen wij in de eerste zendbrief van apostel Johannes, citaat: “En dit is de boodschap die wij van Hem gehoord hebben en aan u verkondigen, dat God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is”(1 Joh. 1 vers 5).

Johannes vervolgt zijn evangelie vanaf vers 5 in de tegenwoordige tijd[7]. En Het Licht schijnt in de duisternis. Dit wordt ook bevestigd in de eerste zendbrief van Johannes, waar wij kunnen lezen: “want de duisternis gaat voorbij maar het ware licht schijnt reeds” (1 Joh. 2 vers 8).

Wat dit schijnen betreft wijst de kanttekeningen op het Licht dat het verstand van mensen verlicht.

Want de duisternis wordt door het Licht ontmaskerd; want al wat openbaar maakt, is licht, zo schrijft de apostel Paulus in zijn brief aan de gemeente te Efeze (Ef. 5 vers 13).

 

In de duisternis
Het Licht schijnt in de duisternis.

Dit schijnen, het verlichten in het midden van de duisternis, zou ook betrekking hebben op de antithese[8], aldus de uitleg en commentaar van Dr. Bouma bij de Schriftwoorden in Johannes 1.

De tegenstelling tussen Het Licht en de duisternis.

Wat is dan duisternis?

  1. Duisternis is onwetendheid en onbekendheid met God en Goddelijke zaken[9]. Hij immers zal wat in de duisternis verborgen is aan het licht brengen (zie ook 1 Kor. 4 vers 5).
  2. Duisternis is de onheiligheid van de zonde. De apostel Paulus brengt zonden als ontucht en hebzucht in verband met het wandelen in de duisternis (zie ook Efeziërs 5).
  3. Duisternis is onheil en diepe ellende. De duisternis als de plaats waar het geween is en het tandengeknars (zie ook Matth. 22 vers 13).

Duisternis en de schaduw van de dood. Zong Zacharias, de vader van Johannes de Doper, daar niet van?

Aan het einde van zijn lofzang kunnen wij lezen: “dat God verschijnt aan hen die gezeten zijn in duisternis en schaduw van de dood, en om onze voeten te richten op de weg van de vrede” (zie Lucas 1 vers 79).

 

Het evangelie van Kerst
De komst van Gods Zoon in de wereld is gelijk aan Het Woord dat schijnt in de duisternis.

Gods Zoon die als Het Woord al vanaf het begin betrokken is (Joh. 1 vers 1).

Hij die Zich openbaart als de Alfa en de Omega, het begin en het einde (Op. 1 vers 11).

Hij was in de wereld en de wereld is door Hem ontstaan en de wereld heeft Hem niet gekend (Joh. 1 vers 10). Christus is vlees geworden en heeft onder ons gewoond!

Gods Zoon is het Licht dat in de duisternis schijnt.

En, zo vervolgt evangelist Johannes, de duisternis heeft het niet begrepen (Joh. 1 vers 5).

Wat betekent dat?

Nu, de duisternis heeft het niet kunnen grijpen. De uitleg bij dit tekstgedeelte wijst op het niet kunnen grijpen met geweld[10] (zie ook Fil. 3 vers 12).

Met andere woorden: de duisternis heeft Het Licht niet overweldigd.

En de duisternis zal Het Licht niet overweldigen.

 

Van de komst van Het Licht in deze wereld mocht de profeet Jesaja al profeteren met de woorden: “Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien, Zij die wonen in het land van de schaduw van de dood, over hen zal een licht schijnen” (Jesaja 9 vers 1).

En hij mocht profeteren van het perspectief van het Licht op de duisternis met de woorden: “Ik zal voor hen de duisternis veranderen in licht en wat krom is in wat recht is” (Jesaja 42 vers 16).

 

En ja, de macht van de duisternis wordt steeds feller, steeds boosaardiger en onheilspellend.

Maar toch! Er is perspectief. Het Licht zal triomferen en de nacht van het onheil gaat verdwijnen.

Want, aldus Johannes in zijn eerste zendbrief: de duisternis gaat voorbij.

 

Wandel naar het Woord van God en bewaar Zijn geboden
Waartoe roept dit evangelie op?

In de zendbrieven van Johannes wordt dit onder woorden gebracht met de oproep: wandel in het licht! (zie ook 1 Joh. 1 vers 7)

En dat kunnen zondaren doen als zij de Geboden van de Heere in acht nemen.

 

Want, aldus Johannes in zijn eerste zendbrief: wie Zijn Woord in acht neemt, is werkelijk aan de Liefde van God volmaakt geworden (1 Joh. 2 vers 5).

Dr. S. Greijdanus wijst bij het volmaakt worden van de Liefde op die gedraging: het bewaren van Gods Woord[11]. En dat is antithese.

Maar, zo schrijft Apostel Johannes in vers 11: wie zijn broeder haat, is in de duisternis en wandelt in de duisternis, en weet niet waar hij heen gaat, omdat de duisternis zijn ogen verblind heeft”.

Het is óf liefhebben óf haten (aldus Dr. Greijdanus)[12].

Want tegenover Liefde staat de haat.

Sterker nog: liefde óf haat openbaart de stand van het mensenhart tegenover God en het Evangelie[13].

De liefde tot God betekent ook de liefde tot de naaste! Dus: maak ernst met deze Schriftwoorden!

 

Wandel in het Licht
Het evangelie van Het Licht en de komst van de Messias is groot.

Wandel daarom naar Zijn Woord en naar Zijn geboden.

Leef en wandel in het Licht en niet in de duisternis!

Vier Kerst in het licht van Gods Woord.

 

Bronnen:
Ds. J. van Bruggen: De Heerlijkheid van Christus in Zijn verhouding tot God (preek)
Dr. C. Bouma: Korte verklaring der Heilige Schrift bij het evangelie naar Johannes
Dr. S. Greijdanus: Korte verklaring der Heilige Schrift bij de drie brieven van den apostel Johannes
Brandt en zoon: Concordantie des Bijbels: namenregister met verklaringen, 2e druk.


[1] Bouma, dr. C. Korte verklaring van de Heilige Schrift Het evangelie naar Johannes, pag. 52 bij Joh. 1
[2] Bruggen, J van, De Heerlijkheid van Christus in Zijn verhouding tot God, pag. 2
[3] Bruggen, J van, De Heerlijkheid van Christus in Zijn verhouding tot God, pag. 4
[4] Bruggen, J van, De Heerlijkheid van Christus in Zijn verhouding tot God, pag. 5
[5] Dr. Bouma, C, Korte verklaring van de Heilige Schrift Het evangelie naar Johannes, pag. 53
[6] Dr. Bouma, C, Korte verklaring van de Heilige Schrift Het evangelie naar Johannes, pag. 55
[7] Zie hierover de opmerking van dr. Bouma in KV der Heilige Schrift bij Het evangelie naar Johannes, pag. 56
[8] Zie hierover de opmerking van dr. Bouma in KV der Heilige Schrift bij Het evangelie naar Johannes, pag. 56.
[9] Dr. Bouma, C. Korte verklaring der Heilige Schrift bij Het evangelie naar Johannes, pag. 56
[10] Dr. Bouma, C. Korte verklaring der Heilige Schrift bij Het evangelie naar Johannes, pag. 56
[11] Dr. Greijdanus, S, Korte verklaring der Heilige Schrift bij de drie brieven van den apostel Johannes Pag. 46.
[12] Dr. Greijdanus, S, Korte verklaring der Heilige Schrift bij de drie brieven van den apostel Johannes Pag. 52.
[13] Dr. Greijdanus, S, Korte verklaring der Heilige Schrift bij de drie brieven van den apostel Johannes Pag. 52.




De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij (9, slot)

Hieronder het laatste deel van de overdenking van ds. Doekes over ‘De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij’.[1]


Het hemelse Jeruzalem
Het Oude Testament roemt Jeruzalem als de stad van God, die een grote toekomst heeft. Jeremia kondigt de grote toekomst aan, waarin de verbondsark in de tempel niet meer zal bestaan, maar Jeruzalem zal genoemd worden de troon des Heren, waarheen alle naties zich verzamelen tot een nieuw leven (Jer. 3:17). Micha en Jesaja zien de toekomst, waarin de berg Zion boven alles verhoogd wordt, en waarheen de naties toestromen om de weg van Jakobs God te leren kennen. Zijn Woord zal uitgaan uit Jeruzalem, en Hij zal recht spreken over machtige natiën. Dan zullen zij hun oorlogswapenen omsmeden tot ploegscharen en snoeimessen, en de oorlog niet meer leren (Micha 4, Jesaja 2). Wanneer worden die beloften vervuld? Wacht de troon van David in de stad Jeruzalem niet op de komst en het zichtbare vrederijk van de Messias?

Dat is wel de gedachte van het joodse volk, dat Jezus van Nazareth niet als de gekruisigde en verhoogde Messias erkent. Maar de Schrift leert ons, dat het tegenwoordige Jeruzalem, het Israël naar het vlees, met zijn kinderen in slavernij leeft, en daarom Christus en zijn koninkrijk tegenstaat. De beloften, die de Verbondsgod door Jesaja en Hosea vanouds aan Jeruzalem gegeven heeft, gaan in vervulling binnen de polis, de stadgemeenschap, die in het Nieuwe Testament het hemelse Jeruzalem wordt genoemd. De belofte van de grote kinder-rijkdom van de berooide stad gaat in vervulling aan de kerk uit alle naties (Gal. 4:26-27). Het zaad van Abraham, dat zijn allen die één zijn in Christus Jezus (Gal. 3:28-29). Tot de gemeente van het Nieuwe Testament wordt gezegd: Gij zijt genaderd tot de berg Sion, de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem (Hebr. 12:22), de stad die neerdaalt uit de hemel, waarin de troon is van God en van het Lam. Zij is de stad van de toekomst, waarin Gods dienaars Hem zullen vereren. Zij zullen zijn aangezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn. De Here God zal hen verlichten en zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden.

Het Nieuwe Testament openbaart ons het koninklijk regiment van Jezus als het hoofd van zijn kerk. Van een duizendjarige vredes-heerschappij in het aardse Jeruzalem over Israël als natie wordt met geen woord gesproken. Ieder die in Christus gelooft, en volhardt in de gemeenschap van zijn lijden, zal ook met Hem delen in zijn koninklijke heerlijkheid. Indien wij volharden, zullen wij ook met Hem als koningen heersen: die belofte is van kracht voor allen zonder onderscheid, zowel voor Joden als voor heidenen (2 Tim. 2:12, Rom. 8:17).

In het laatste Bijbelboek bevestigt Gods Zoon de vastheid van deze belofte aan de zeven gemeenten in Klein-Azië, en daarmee ook aan héél zijn kerk op alle plaatsen en onder alle naties. De apostel Johannes brengt ons de zegengroet over van Hem, de eerstgeborene der doden en de overste van de koningen der aarde: Hij heeft ons gemaakt tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader! Dat geldt niet alleen voor de gelovige Joden, maar ook voor de gemeenteleden van heidense afkomst. Zij zijn geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods (Ef. 2:11-19). Tot hen allen doet Christus deze belofte uitgaan: wie overwint, hem zal ik geven met mij te zitten op mijn troon (Openb. 3:21). Daarom ontvangt Hij ook de lof en de eer en heerlijkheid: want Gij zijt geslacht, en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed, uit èlke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.


[1] Dit artikel is van de hand van prof. dr. L. Doekes en overgenomen uit: Komende in heerlijkheid (onder redactie van ds. G. Zomer) Oosterbaan & Le Cointre B.V. – Goes – 1979, pag. 187-205.




De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij (8)

Hieronder het voorlaatste deel van de overdenking van ds. Doekes over ‘De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij’.[1]


De duizend jaren
Op dat geloof komt het ook aan bij het lezen van Openbaring 20, de openbaring van het duizendjarig koninkrijk van Christus. Daarin ziet Johannes een engel neerdalen uit de hemel, met de sleutel van de afgrond en een grote ketting in zijn hand. Hij grijpt de draak, de satan en bindt hem duizend jaar. Bovendien werpt hij hem in de afgrond, de verblijfplaats van de duivelen vóór de jongste dag (Luc. 8:31, Openb. 9:1), de diepte waaruit ook het beest opkomt (Openb. 11:7). Ondanks zijn hevige tegenstand moet de satan daar blijven, totdat de duizend jaren voorbij zijn. Johannes ziet hoe de engel de afgrond boven hem afsluit en die ook verzegelt; elke mogelijkheid om uit te breken wordt dus vergrendeld. Daarmee wordt niet gezegd dat de satan al zijn macht verliest. Maar wèl wordt die macht begrensd en aan banden gelegd: ‘opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden’ tijdens de duizend jaren. Deze binding is dus van kracht voor een begrensde periode. Volgens Gods raad moet de satan daarna worden losgelaten voor een korte tijd. Hij kan niets doen zonder dat hem dit door God wordt mogelijk gemaakt.

Wat er dan gaat gebeuren na de duizend jaren, wanneer de satan wordt losgelaten – dat komt later, in Openb. 20:7-10, aan de orde. Eerst krijgen wij iets anders te zien. Terwijl de duivel in de afgrond blijft opgesloten opent zich voor Johannes het uitzicht op een aantal troonzetels. Die stoelen blijven niet leeg: hij ziet een aantal personen verschijnen die daarop plaats nemen. Zij ontvangen ook een bepaalde opdracht en bevoegdheid: het oordeel wordt hun gegeven. Zij hebben dus niet een ereplaats als toeschouwers of figuranten, maar krijgen een belangrijke taak. Volgens de aan hen gegeven opdracht moeten zij beslissingen nemen, samen een oordeel vormen waaraan ook uitvoering gegeven wordt, zoals een rechter het vonnis formuleert in een hem voorgelegde aangelegenheid.

Wie zijn deze geheimzinnige figuren? Ze blijven eerst anoniem. Maar direkt daarop volgend ziet Johannes de gestalten van hen die de marteldood gestorven waren om het getuigenis van Jezus en het Woord van God. Daarbij wordt ook nog van hen gezegd dat zij het beest en zijn beeld niet hadden aangebeden, en het merkteken van het beest niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden.

Het waren gestorvenen, die Johannes hier mocht zien: niet alle doden, maar alleen deze bepaalde groep uit de wereld van het dodenrijk. Zij hebben hun trouw aan Jezus en het Woord van God met hun leven moeten betalen, of in ieder geval hun leven er voor op het spel gezet. Dat laatste wordt concreet aangeduid in termen waarmee al vroeger, in Openb. 13-19, de bloedige strijd van de kerk is getekend. De macht van het beest, de mens der zonde, staat volledig in dienst van de satan. Tegenover de Drieëenheid van God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest stelt zich het satanische triumviraat van de draak, het beest uit de zee en het beest uit de aarde. Na de troonsbestijging van Jezus Christus in zijn hemelvaart en de verpletterende nederlaag, die de duivel daarbij geleden heeft, mobiliseert deze satan zijn uiterste krachten tegen het zaad der vrouw dat nog op aarde leeft: dat zijn de heiligen die Gods geboden bewaren en het getuigenis van Jezus hebben. Het beest ontvangt macht om tegen die kerk oorlog te voeren en ze onder de voet te lopen. Het weet heel de wereldbevolking samen te brengen in de verleiding van zijn afgodische levenscultus. De universele gemeenschap van de rechten van de mèns maakt één front tegen allen die het Woord Gods bewaren en het Lam dienen als hun Koning en Heer. De propaganda is er op gericht, deze spelbrekers uit de weg te ruimen. Die propaganda heeft ook effect. Wie weigert mee te doen in de universele dienst van de zondige mens, wordt een getekende; in het sociale verkeer wordt hij uitgesloten van alle bestaansmogelijkheden en levenskansen. Het kenmerk van het beest en zijn codenummer worden onmisbaar voor het recht op leven, arbeid en inkomen in deze wereld (Openb. 13).

Johannes heeft dit alles met de kerk van zijn tijd doorleefd. De macht van het beest heeft hij met de andere apostelen van Christus ondervonden. Maar ook de overige kerkleden hebben die demonische macht leren kennen. Boycot, mishandeling, gevangenschap en marteldood zijn de christenen in die tijd niet bespaard. Het beest weet van geen ophouden, zolang er nog een kerk overblijft die standvastig het compromis afwijst om niet ontrouw te worden aan het getuigenis van Jezus.

Johannes wist, hoe zijn broeders en zusters met hem te lijden hadden onder de macht van het beest. Het leven werd hen onmogelijk gemaakt, wanneer zij Christus trouw bleven. Als slachtschapen werden ze mishandeld en de dood ingejaagd. Voor het oog der mensen was Christus een machteloze koning, die zijn kerk in de nood niet beschermen en redden kon.

De mens ziet aan wat voor ogen is. Maar Gods openbaring geeft licht en uitzicht over leven en dood, over heden en toekomst. Johannes mocht de zielen zien van hen die om het getuigenis van Jezus het leven hadden verloren. Hij zag ze weer levend worden: ze stonden op uit de doden. Zij werden gekroond met heerlijkheid, want ze ontvingen macht om met Christus als koningen te heersen, duizend jaren lang.

‘Dit is de eerste opstanding’, zegt Johannes. Wanneer vindt die plaats? In ieder geval vóór de grote dag waarop àlle doden op de stem van de Mensenzoon zullen opstaan uit het massagraf, om door Hem te worden geoordeeld (Joh. 5:28-29). Op die dag zullen alle ongelovigen, lafhartigen, moordenaars, ontuchtigen, afgodendienaars en alle leugenaars worden geworpen in de eeuwige vuurpoel: dit is de tweede dood (Openb. 20:15, 21:8). Daar is dan ook voor altijd de plaats waar de duivel en zijn engelen hun eeuwige straf zullen ondergaan.

De Schrift plaatst de eerste opstanding vóór de voleinding, de grote dag waarop God zal zeggen: Het is geschied! Elke poging om het duizendjarig rijk van Openb. 20 totaal of voor een deel te plaatsen in de situatie van de voleinding, de eeuwige heerlijkheid, loopt vast op het getuigenis van Openb. 20:7-10: na de duizend jaar zal de satan worden losgelaten om de naties in de uithoeken der wereld massaal te verleiden en ze te mobiliseren in een laatste offensief tegen de levende God en zijn kerk op aarde. Eerst wanneer deze uiterste stormloop van satan definitief is neergeslagen en hijzelf voorgoed in de vuurpoel is neergeworpen, komen hemel en aarde eindelijk tot rust in een eeuwige vrede.

Maar wanneer komen de gestorven gelovigen dan tot leven, om met Christus te heersen? Daarover heeft Christus al iets geopenbaard, toen Hij nog op aarde was. Niemand uit de mensen weet uit zichzelf, hoe het na de dood zal zijn. Maar Christus heeft ons verzekerd dat de God van Abraham, Izaäk en Jakob niet een God is van doden maar van levenden, ‘want voor Hem leven zij allen’ (Lucas 20:38). De stervende moordenaar aan het kruis, die in Hem gelooft, gaat niet ten onder in de dood, maar mag op zijn sterfdag ingaan met Christus in het hemelse paradijs. De arme Lazarus wordt na zijn dood door engelen overgebracht in de schoot van Abraham, om daar vertroosting te ontvangen. De martelaar Stefanus ziet in zijn doodsuur de hemel geopend, en Christus staat klaar om hem te ontvangen.

Evenzo wordt in de Openbaring aan Johannes getoond, wat de verhoogde Christus doet in de opening van het vijfde zegel. De martelaren, die hun leven in zijn dienst hebben geofferd, en roepen om de dag van Gods oordeel, ontvangen ieder een wit gewaad, het feestkleed van Gods heil (vgl. Jes. 61:10). Zij moeten nog een korte tijd rusten, en wachten op de komst van hun broeders, die evenals zij gedood zullen worden (Openb. 6:11). Maar in die rust mogen zij al delen in de rijkdom van de zaligheid door Christus, en rusten van hun moeiten (Openb. 14:13).

De inhoud van Openb. 20:4-6 sluit zich hier geheel bij aan. Zalig de doden die in de Here sterven. Hun levenswerk, hun strijd gaat met hen in tot die zaligheid. Over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, heel de eeuwenlange tijd waarin Christus zijn sterke vijand in bedwang houdt om zijn kerk te vergaderen.

Deze openbaring van de eerste opstanding kan alleen tot troost zijn voor wie Gods Woord gelooft. Op deze aarde zien wij alle dagen een stervende kerk en een groeiende satansheerschappij. Maar ons is het Lam geopenbaard, staande op de berg Zion, en met Hem allen die het beest niet aanbidden, omdat zij het Lam steeds volgen. Hun leven is Christus, en hun sterven winst: zij nemen hun toevlucht tot de gekruisigde Christus, en leren het vlees hoe langer hoe meer te doden en naar het eindperk der volmaaktheid te zuchten, totdat zij, van dit lichaam des doods ontbonden zijnde, met het Lam Gods in de hemelen zullen regeren (Dordtse Leerregels V, 2).


[1] Dit artikel is van de hand van prof. dr. L. Doekes en overgenomen uit: Komende in heerlijkheid (onder redactie van ds. G. Zomer) Oosterbaan & Le Cointre B.V. – Goes – 1979, pag. 187-205.




De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij (7)

Hieronder het vervolg van de overdenking van ds. Doekes over ‘De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij’. [1]


Een vacante troon?
De Mensenzoon is gekomen tot Gods troon, en heeft de heerschappij over heel de wereld ontvangen. Het Lam dat geslacht is, mag naderbij komen en uit Gods hand het verzegelde boek van Gods besluit over de historie aannemen. Op dat moment werpen allen zich voor Hem neer, en huldigen Hem in een nieuw lied:… ‘Gij zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en volk en natie, en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde’ (Openb. 5:10). Christus regeert nu de wereld, om Gods raad over de geschiedenis in vervulling te doen gaan: het Lam opent successief de zegels van het gesloten boek. Maar dat Hij deze heerschappij uitoefent, wordt met klem ontkend – niet alleen door een antichristelijke wereld, maar ook door mensen die zich met de naam van Jezus Christus noemen en Hem willen dienen.

Zij beweren pertinent dat Christus nog niet regeert in zijn koninkrijk. Hij is wel koning, maar de eigenlijke Christusregering is nog toekomst. Tot nu toe is Hij nog steeds de verworpen koning. Zoals David wel gezalfd was tot het koningschap, maar nog moest wegschuilen in de grot, zo is zijn Zoon wel de gezalfde, maar zijn heerschappij is nog niet begonnen. God zal Hem de troon van zijn vader David geven – maar dat wordt eerst een feit in de toekomst. Want de troon van David is de glorieuze heerschappij over het volk Israël, en daaraan is Christus nu nog niet toe. Wel heeft Hij alle macht ontvangen, maar die oefent Hij alleen uit in beperkte betekenis ten opzichte van de zijnen: Hij leidt hen tot de heerlijkheid, Hij pleit voor hen bij de Vader, maar zijn specifieke regering is nog niet aangevangen. Dat gebeurt eerst wanneer Hij zal verschijnen in heerlijkheid, om de troon van Israël te bestijgen. Nu zit Hij nog in de troon van zijn Vader; het zitten op zijn eigen troon is een zaak van de toekomst. Tot zolang blijft die troon dus vacant.

Deze opvatting wordt gepropageerd door de chiliasten, die in de toekomst een (eerste) wederkomst van Christus verwachten als beginpunt van zijn duizendjarige heerschappij. In de profetieën van het O.T. zien zij dat messiaanse rijk der heerlijkheid aangekondigd als de toekomst van het volk Israël als natie. In Daniël 7:13-14 lezen zij niet de openbaring van Christus’ hemelvaart en zijn troonsbestijging, maar deze profetie moet volgens hen zien op de wederkomst van de Mensenzoon. Er staat immers geschreven dat niet alleen de Mensenzoon zijn koninklijke macht ontvangt, maar ook de heiligen van de Allerhoogste zullen het koningschap ontvangen en bezitten tot in eeuwigheid de eeuwigheden (Dan. 7:18, 22, 27). Christus zal dus zijn heerschappij uitoefenen mèt zijn volk. Zolang dat nog niet het geval is, regeert Hij nog niet metterdaad, al is Hij tot Koning gezalfd. Hetzelfde is te zeggen van het toekomstbeeld in de droom van Nebukadnezar: de steen, die het beeld van de vier grote wereldmachten verbrijzelt, is de aanduiding van het eeuwig koninkrijk van Christus (Dan. 2:44-45), maar het losraken van die steen heeft niets te maken met zijn komst in het vlees, en evenmin met de gestalte waarin het koninkrijk der hemelen zich nu vertoont. De wereldmachten zijn immers volstrekt niet vernietigd; zelfs het begin daarvan is nog niet te zien. Ook is er geen sprake van dat ‘de steen’, d.i. het koninkrijk van Christus, nu al tot een grote berg wordt en de gehele aarde vervult (Dan. 2:35). Dat kan van het christendom niet worden gezegd, zo menen de chiliasten; in onze tijd is het christendom zelfs op zijn retour tegenover de opkomst van het rijk van het beest.

Op grond daarvan wordt daarom beweerd dat Christus wel alle macht heeft ontvangen in hemel en op de aarde, zodat alles aan Hem is onderworpen, ook de engelen en de machten – maar dit alles zegt nog niet dat zijn heerschappij op deze aarde reeds is begonnen. De Schrift en de praktijk (zo beweert men) leren ons duidelijk dat Christus nu gekomen is in het stadium van zijn optreden als Hogepriester, maar dat dit Hogepriesterschap stràks zal overgaan in de Koningsheerschappij, wanneer Hij komt op de wolken. Dan zal de heerschappij der genade plaats maken voor de heerschappij van het ijzeren recht, en wordt de hogepriesterlijke zetel verwisseld voor de koninklijke troon.

In deze gedachtengang wordt het drievoudig ambt van Christus dus uiteengescheurd. Hij is wel onze Profeet en Hogepriester, maar Koning is Hij alleen nog maar in naam: Hij is kroonprins of kroonpretendent, als een koning zonder land. De satan heeft immers nog macht op aarde?

Hier stuiten wij op een ingrijpend misverstand, zoals dit ook bij Johannes de Doper zijn invloed merkbaar liet worden. Hij had Jezus begroet als de gekomen Messias, die met de wan zijn dorsvloer zou zuiveren om Gods oordeel te voltrekken (Mal. 3:2-3). Maar naderhand schenen de feiten daarmee niet overeen te komen. Jezus verkondigde wel het evangelie van het Koninkrijk, maar waar bleef het oordeel? Christus moest hem toen terechtwijzen met de vermaning, de ogen niet te sluiten voor de vervulling van de profetie: dan zullen de doven Schriftwoorden horen, en van donkerheid en duisternis verlost zullen de ogen der blinden zien, en ootmoedigen zullen steeds meer vreugde hebben in de Here, en de armsten onder de mensen zullen juichen in de Heilige Israëls (Jes. 29:18-19). De Messias is gekomen om de sterke vijand te binden en hem zijn prooi te ontroven, opdat Hij de werken van de duivel verbreken zou (Matth. 12:19; 1 Joh. 3:8). De twee en zeventig discipelen ontvingen van Christus macht zelfs over de boze geesten; en toen zij dit bij hun terugkomst jubelend Hem kwamen rapportéren, was zijn antwoord: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen. Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand, en niets zal u enig kwaad doen (Luc. 10:17-19). Bij zijn hemelvaart heeft Hij deze belofte nog eens bevestigd (Marc. 16:17-18).

Hoe kan iemand in ernst volhouden, dat Christus zijn koninklijke heerschappij niet uitoefent? Men wijst wel op de feiten, om te zeggen: ieder kan zien dat satan op aarde de macht heeft. Maar dan wordt daarbij niet in rekening gebracht, hoe het Lam de Hem gegeven macht in de hemel en op aarde uitoefent door het openen van de zegels van de boekrol: Hij doet Gods oordelen losbreken, en de machten van dood en verschrikking stuiven over deze wereld heen. Ook in die plagen openbaart zich de heerschappij van het Lam! Alleen het geloof in deze openbaring van Gods Woord geeft ons open ogen voor zijn koninklijk regiment in de wereld van deze tijd.


[1] Dit artikel is van de hand van prof. dr. L. Doekes en overgenomen uit: Komende in heerlijkheid (onder redactie van ds. G. Zomer) Oosterbaan & Le Cointre B.V. – Goes – 1979, pag. 187-205.




De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij (6)

Hieronder het vervolg van de overdenking van ds. Doekes over ‘De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij’.[1]


De wereldmacht van de verhoogde Christus
Christus is opgevaren naar de hemel, en heeft zich gezet aan Gods rechterhand. God heeft Hem uitermate verhoogd, en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Heer! De dag van zijn kroning is gekomen; Hij heeft getriomfeerd, en zit nu met de Vader op zijn troon, dat wil zeggen: de heerschappij over hemel en aarde ligt in zijn handen, als Koning der wereld in de naam des Vaders. God gaf Hem een plaats boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij in deze en in de nog komende eeuw. Alles heeft Hij aan Hem onderworpen, en Hem als Hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente (Ef. 1:21-23). Want hiertoe is Hij gestorven en levend geworden, opdat Hij èn over doden èn over levenden heerschappij voeren zou (Rom. 14:9).

Christus is opgevaren naar Gods troon om zich daar te doen kennen als het Hoofd van zijn kerk, door wie de Vader alle dingen regeert. Het evangelie van het Nieuwe Testament is vol van zijn koninklijke heerlijkheid. Zijn hemelvaart gaf het signaal tot een geweldige oorlog tussen het hemelse engelen-leger en de legioenen van satan, die zijn troonsbestijging wilde tegenhouden. Maar de draak en zijn aanhangers werden verpletterend verslagen en op de aarde neergesmakt. In de hemel klonk toen het overwinningslied: Nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onze God en de macht van zijn Gezalfde. De gemeente van zijn gelovigen heeft de satan overwonnen door het bloed van het Lam en het woord van hun getuigenis in het offer van hun leven voor Hem. Zij danken God, omdat Hij hen heeft verlost uit de macht der duisternis, en hen heeft overgebracht in het koninkrijk van de Zoon zijner liefde (Openb. 12:7-11; Col. 1:13). Zelfs wanneer ze voor hun Koning de marteldood moeten sterven, dan nog gaan ze getroost dit leven verlaten, want Christus heeft de sleutels van de dood en het dodenrijk; Hij brengt hen in Gods paradijs en geeft ze te eten van de boom des levens (Openb. 2:7).

Zo heeft het koninkrijk van God en van Christus nu zijn plaats in deze wereld. Het heeft ook zijn historie: het breekt zich baan in de weg van een hevige strijd tussen het licht en de duisternis. Kinderen van het koninkrijk der hemelen worden uitgeworpen in de buitenste duisternis, omdat zij in Christus niet hebben geloofd. Maar vele anderen komen van oost en van west om hun plaats te ontvangen met Abraham en Izaäk en Jakob in het hemelse koninkrijk. Zij hebben Jezus Christus leren kennen en liefhebben als de eerstgeborene der doden en de overste van de koningen der aarde, en daarom zeggen zij: ‘Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed – en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor God en zijn Vader gemaakt – Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden’ (Openb. 1:5-6).

In deze weg komen de profetieën van het Oude Testament tot hun vervulling. Al onder het oude verbond werd de kerk, het volk van de komende Koning, duidelijk gekwalificeerd als een katholieke gemeenschap. Abraham ontvangt de belofte, dat met hem àlle geslachten der aarde gezegend zullen worden; en die belofte gaat over op Izaäk en Jakob. Het lied van Mozes eindigt met de oproep: Jubelt, gij natiën, om zijn volk! Later komt in de Psalmen en de overige profetieën van het Oude Testament steeds sterker aan het licht, dat de heerschappij van de komende Messias een internationaal karakter draagt. Het volk van Abraham is uitverkoren om deze Messias te mogen voortbrengen. Maar de verbondsbeloften, die het volk Israël ontvangen heeft, zijn ook bestemd voor allen die Israëls God gelovig aanbidden, zonder dat zij uit Abraham afkomstig zijn.

In Psalm 2 worden de koningen en regeerders der aarde met hun volken opgeroepen, de God van Israël te vrezen en de door Hem op de Sion aangestelde Koning te eerbiedigen: ‘Welzalig allen die bij Hem schuilen!’ Die psalm gaat in vervulling met de intronisatie van Jezus Christus. De gemeente van het nieuwe verbond heeft dat ingezien en beleden in Jeruzalem, kort na de Pinksterdag: ‘Inderdaad zijn in deze stad vergaderd tegen uw heilige knecht Jezus, die Gij gezalfd hebt, Herodes zowel als Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël’ (Hand. 4:27). Het ongehoorzame verbondsvolk associeerde zich met de heidenen in een opgezweept verzet tegen Sions koning! Maar zij konden daarmee zijn heerschappij niet vernietigen. Hij ontvangt heel de wereld tot zijn bezit, met de macht om zijn tegenstanders te verpletteren. De knots is in zijn hand; Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft.


[1] Dit artikel is van de hand van prof. dr. L. Doekes en overgenomen uit: Komende in heerlijkheid (onder redactie van ds. G. Zomer) Oosterbaan & Le Cointre B.V. – Goes – 1979, pag. 187-205.