Vandaag aflevering 31 in de rubriek ‘Genade geneest’.
Als Gods volk aan blijdschap denkt, dan gaan de gedachten vaak naar de verre toekomst, naar de toekomst, die ligt achter dood en graf, of nog liever, achter de grote Dag der dagen. Hier op aarde verkeren wij immers in een ’tranendal’. Wat een leed wordt hier geleden. Ziekte, pijn, zwakheid, teleurstelling, dood en graf. Wij worden er dagelijks mee geconfronteerd, en dat niet alleen, wij worden er door aangetast, de een meer, de ander minder, maar niemand ontkomt er aan, aan dood en graf zeker niet. En daarom: het oog omhoog en het hart naar boven, hier beneden is het niet. Straks ja, straks, dan, dan pas komt het.
Deze levenshouding is echter niet juist. Want de blijdschap, die wij later bij de Heere zullen genieten, werpt immers nu reeds haar stralen vooruit. Wij belijden toch dat wij nu reeds het beginsel van de eeuwige vreugde in ons hart gevoelen. Zoals de morgenzon bij het aanbreken van de dag haar stralen vooruitzendt.
Zeker, dan is de blijdschap wel niet volkomen, maar toch wel zo, dat de droefheid er ons niet onder krijgt en wij niet bezwijken.
De Heilige Schrift is er vol van. Als alles tegen is, zal Habakuk nog in de Heere van vreugde opspringen. De engel brengt bij de geboorte van Christus grote blijdschap. Verheugt u te allen tijde, zegt Paulus. En zo zouden wij kunnen doorgaan. Zó, dat wil zeggen: als wij de Schrift laten spreken.
Nog maar al te vaak proberen wij onszelf en elkaar over de droefheid heen te helpen. Kom, er niet bij gaan zitten. Kop op. Het kan nog wel meevallen. Niet het ergste denken. En zo meer, of als we vroom willen praten: later wordt het beter. Aan deze tijd komt eens een eind. Als Jezus Christus komt. En zo, hoewel onbedoeld, doven wij het licht van de blijdschap dat nu al schijnt. En laten wij hier de zorgen overheersen.
En zeker, die zijn er vele. Wat worden vaak de gedachten in ons vermenigvuldigd. Hoe komt dit en hoe moet dat. Wat wordt vaak de aardse toekomst somber ingedacht. Wat is menigmaal de levensvreugde volkomen uitgedoofd. Als alles tegen schijnt. Als een ziekte maar niet wijken wil. Als de pijn steeds door het lichaam scheurt. Als de dood aanklopt. Wij kunnen er ons zo moeilijk aan ontworstelend. Wat een lange slapeloze nachten, wat een dreigende donkere dagen.
Maar er is toch blijdschap, geen aangemeten maar echte blijdschap. Niet alleen voor later, maar ook voor hier en nu. Als u maar Gods beloften aangrijpt. Dan zult u ervaren dat de eeuwige blijdschap haar stralen vooruitwerpt ook in uw hart en leven. Als u maar gelooft, Jezus Christus aangrijpt, dan mag u hier al aan de feesttafel gaan aanzitten en worden de eerste gerechten u opgediend. Dan belijdt en zingt u met Ps. 68: geprezen zij de Heere, dag aan dag (hoe donker naar mensenmaatstaf de dagen mogen zijn) draagt Hij ons; die God is ons heil. Die God is ons een God van uitreddingen, bij de HEERE Heere zijn uitkomsten tegen de dood. Hij wordt niet, maar Hij is ons heil. Daarom zijn wij nu zo rijk en blij. Kunnen wij zingen door de tranen heen. Jubelen, ook al moeten wij veel missen. Juichen, zelfs op het kerkhof. Zeker, zeker, die blijdschap is nog onvolmaakt, omdat wij ook nog een onvolkomen geloof hebben. Ze is slechts een beginsel van de eeuwige vreugde, maar toch een beginsel, en een beginsel brengt de volle, uitgegroeide vrucht.
Laten wij toch steeds weer elkaar en ons zelf tot die blijdschap oproepen. Geloven dat de Heere alles in orde maakt, ook al zien wij het nog niet.