Bidt zonder ophouden

Vandaag aflevering 44 in de rubriek ‘Genade geneest’.

 


 

In de kerk van de Heere wordt vandaag, zoals ieder jaar, gebeden voor gewas en arbeid.

Gebeden. Dat wil zeggen: we wenden ons tot de Heer, de God van hemel en aarde, de God, Die alle dingen in Zijn macht heeft en Die is de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, en door Hem en om Zijnentwil ook ónze God en Vader.

Als wij bidden, dan is dat een blijk, een belijdenis van onze onmacht. Wij leggen ons levenslot dan in Zijn hand. Wij spreken het dan voor Zijn oren uit: van U zijn alle dingen, van U, o God alleen, van U de zegeningen, o Hoorder der gebeden.

En van het oprechte bidden worden in de Schrift veel heerlijke dingen gezegd.

Van het oprechte bidden. Want er is ook een bidden, dat voor God een gruwel is. De spreukendichter zegt: wie zijn oor afwendt om naar de wet te horen, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn. Van iemand die zo bidt, die weigert zich van zijn zonden te bekeren, van die wendt de Heere Zijn oor af. Als het in ons bidden alleen maar te doen is om veel te ontvangen, om een rustig leven te hebben, om hier te kunnen genieten, dan is ons gebed ijdel. Dan gaat het om ons en niet om de Heere. Dan staan wij in het middelpunt en niet Hij. Als ik het maar goed heb. Als ik maar geen gebrek lijd. Als ik maar gezond ben. Als ik maar geregeld werk vind. Als ik maar van mijn ziekte mag beter worden.

Mogen wij daar dan niet om bidden? Zeker, het zijn belangrijke dingen. Maar wij mogen ze niet losmaken van de Heere en Zijn dienst. Wij mogen (en moeten) al die dingen van Hem vragen om te beter in staat en bereid te zijn om Hem te dienen.

In de dagen van Hosea riep Gods volk ook om stoffelijke zegeningen. Om koren en most, zegt de profeet, kerven zij zich, dat is: tot bloedens toe roepen zij er om. Maar tegen Mij zijn zij weerspannig, zegt de Heere. De gaven begeerden zij, de Gever niet.

Ook de profeet Joël spreekt er van. Er was in zijn dagen om de zonde van het volk een sprinkhanenplaag. Hij roept het volk tot inkeer en schuldbelijdenis. Wie weet, zegt hij, of dan de Heere Zich niet wendt en berouw heeft en een zegen achter Zich laat overblijven. En waartoe dan die zegen? Waarin bestaat hij? Hierin dat het volk in overvloed kan leven? Nee, nee, de profeet zegt: tot een spijsoffer en plengoffer voor de Heere, uw God. Zo wordt door de Schrift ons gebed gericht tot, maar ook op Hem, Die de Gever is, en Die in eigen Persoon is ons Deel, ons eeuwig Goed. En dan zorgt Hij wel. Zoals de Heere Jezus ook zegt: Zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden.

Zo gaan wij bidden. En toont God Zich een Hoorder van de gebeden. Een Hoorder en Verhoorder. Maar niet altijd zoals wij het gedacht, gehoopt en verwacht hadden. Hij doet het op Zijn tijd en Zijn wijze.

Het wil nog wel eens gebeuren dat wij bidden en als de verhoring uit blijft zeggen: bidden helpt ook niet. Misschien hebben wij de Heere lang laten roepen en wachten op onze gehoorzaamheid. En wij menen dan te mogen verwachten dat Hij meteen klaar moet staan voor ons als wij Hem roepen. Maar Hij is niet onze Knecht, Hij is onze God. En Hij is wijs, wijzer dan wij. Hij weet beter dan wij, wat we nodig hebben en wanneer wij het nodig hebben. En laten wij maar bidden. Bidden zonder ophouden. Altijd bidden en niet vertragen. En laat Hem besturen, waken.

’t Is wijsheid wat Hij doet. Zo zal Hij alles maken, dat g’u verwonderen moet, als Hij Die alle macht heeft, met wonderbaar beleid, geheel het werk volbracht heeft, waarom gij thans nog schreit.

Bidden voor gewas en arbeid. Dat is bidden om al onze zogenaamde stoffelijke nooddruft. Dat is bidden om de mogelijkheid te ontvangen en te behouden om te dienen. Hier op aarde. Te midden van de velen, die werken voor zichzelf.

O, Heere. Ik roep U aan. Haast u tot mij. Neem mijn stem ter ore, als ik tot U roep. Laat mijn gebed als reukoffer voor Uw aangezicht staan, het opheffen van mijn handen als avondoffer. Heere, stel een wacht voor mijn mond (als ik ga bidden) waak over de deuren van mijn lippen (opdat ik niet op verkeerde wijze en om verkeerde zaken bidt).