Bemoeit God zich soms met de mode? (1)

Door: ds. J. Francke[1]

 

“Een vrouw zal geen manskleren dragen en een man geen vrouwenkleed aantrekken, want ieder die deze dingen doet is de HEERE, uw God, een gruwel.”
Deut. 22:5

 

In zijn eerste brief aan de kerk te Korinthe verdedigt de apostel Paulus zich tegen allerlei kritiek, die van de kant van de gemeente op hem werd uitgebracht. In dat verband komt de apostel ook te spreken over zijn recht op traktement. Het is bekend dat hij zonder honorarium zijn ambtswerk heeft verricht. De apostel meende dat het toen voor de kerk een buitengewone tijd was, zodat hij een buitengewone zorg voor de gemeente moest oefenen. Die bestond dan onder andere hierin, dat hij geen traktement vroeg.

Maar nu mogen ze in Korinthe niet denken dat hij als kerkdienaar daarmee zou aanwijzen, dat hij geen recht op traktement kan laten gelden. Integendeel, hij stelt uitdrukkelijk vast, dat de regel is: de verkondiger van het Evangelie leeft van het Evangelie.

Daarvoor beroept hij zich op de wet van Mozes. En wel op een bepaling, die hier verrassend is: “Gij zult een dorsende os niet muilbanden” (Deut. 25:4). In verwondering ontvalt aan de apostel: “Bemoeit God zich soms met de ossen?” (1 Kor. 9:9).

Dat wil zeggen: Was het God alleen maar te doen om die dorsende os? Die vraag beantwoordt Paulus met een volgende vraag: ‘Of zegt God dit soms terwille van ons?”. Ja, zegt de apostel, inderdaad terwille van ons. Want, zo legt hij uit, genoemde bepaling ziet op de dienaren van het Evangelie in deze nieuwe bedeling.

Die uitleg is een prachtig voorbeeld van wetsuitleg door de Heilige Geest. Deze maakt duidelijk dat de bepalingen van de mozaïsche wet voor Gods volk wel een tijdelijk karakter droegen, maar de waarheid en inhoud van die bepalingen nog geldig zijn voor de nieuwtestamentische kerk. Juist in de nieuwe bedeling na Christus’ komst wordt de diepe zin en blijvende strekking van Mozes’ wet geheel openbaar.

De Nederlandse Geloofsbelijdenis heeft in artikel 25 op prachtige wijze onder woorden gebracht, dat de gebruiken die door de Wet waren voorgeschreven, met de komst van Christus hebben afgedaan. Wel blijft  voor ons de waarheid en de inhoud ervan in Christus Jezus, in wie zij hun vervulling hebben. Wij moeten bedenken dat die oude bepalingen er zijn om ons in het Evangelie te bevestigen en ook om overeenkomstig Gods wil ons leven in alle eerbaarheid in te richten tot zijn eer”.

Vandaar dat Paulus kon vragen: “Bemoeit God zich soms met de ossen?”. Een vraag die in verband met Deut. 22:5 deze ‘vertaling’ krijgt: “Bemoeit God zich soms met onze kleding? Bemoeit Hij zich soms met onze mode?” En vanuit Gods verbond met ons en onze kinderen moeten we die vragen positief beantwoorden: Ja, God bemoeit zich met onze kleding. Want Hij bemoeit zich letterlijk met alles in ons leven. Dat is geen nare zaak. Integendeel, wanneer onze hemelse Vader voorschriften geeft, is dat een liefdevolle daad. Die voorschriften zijn goed en wijs. Wanneer wij die volgen gaan we veilig op het goede pad. Onze God bemoeit zich met de mode, opdat wij in alle eerbaarheid zullen gekleed gaan, tot zijn eer en naar zijn wil.

Nu is dan ook de vraag: welke fundamentele gedachte willen de voorschriften van de HEERE inzake kleding en mode ons inprenten? Fundamenteel is het deze gedachte, dat namelijk de mode geen neutrale zaak is. Velen denken dat je kleding een zaak van smaak, aantrekkelijkheid en mode van de tijd is. Ergens maakt men de ene nieuwe mode na de ander. Mannen en vrouwen buiten de kerk en ook binnen de kerk accepteren die mode meestal kritiekloos. Zo lijkt de mode neutraal, zodat ook de christenen, de mannen en vrouwen van de kerk, vergeten dat God op bijzondere wijze op deze zaak heeft ingegrepen en nog ingrijpt door zijn voorschriften.

We moeten immers zeggen: God heeft zich van meetaf bemoeit met onze kleding. Dadelijk bij de zondeval was er het vraagstuk van de kleding. Het was om zo te zeggen toen het eerste vraagstuk, dat zich aan de in zonde gevallen mens voordeed. Willen wij de zin en betekenis van ons ‘kleed’ leren begrijpen, dan moeten wij naar Genesis 3 teruggaan.

Nu, dan blijkt al dadelijk dat onze kleding noodzakelijk werd als gevolg van de zonde. Direct na en ten gevolge van de zondeval gingen onze eerste voorouders Adam en Mannin bedekking zoeken voor  hun lichaam, voor wat Paulus noemt: “onze minder edele leden” (1 Kor. 12:23). “Zij hechtten vijgebladeren aaneen en maakten zich schorten” (Gen. 3:7). Dat ‘kleed’ was vóór de zondeval niet nodig. Toen hadden zij er geen erg in dat zij naakt waren. Tegenwoordig heeft onze kleding als een zeer belangrijke functie ons te beschermen tegen kou en hitte. Dat was echter bij de zondeval in het paradijs nog niet dadelijk aan de orde. In Genesis 3 wordt die functie ook niet genoemd. Daar staat op de voorgrond dat ons kleed bescherming tegen de naaktheid moet bieden; tegen de schaamte beschutting zal geven. Vóór de zondeval konden Adam en Mannin zich publiek vertonen zonder enige bedekking. Zo stonden ze ook naakt voor de HEERE, wanneer Die met hen kwam spreken.

Aan die normale toestand maakte de zondeval een einde. Diepe schaamte deed hen wegkruipen toen de HEERE Adam riep. Die schaamte rees als een muur tussen hen en God. Die schaamte zou ook het menselijk verkeer uiterst bemoeilijken. Kortom, de schaamte voor eigen lichaam zou de mens volkomen isoleren. En wanneer dat isolement wordt doorbroken zou de naaktheid alleen maar prikkelen tot zonde. Als ‘naturist’ gaat het van zonde tot zonde. Want vanwege de zonde is van nature ieder mensenoog boos en vol zondige begeerte.

Toen is volgens Genesis 3 God zelf een kleed komen maken: “En de HEERE God maakte voor de mens en voor zijn vrouw klederen van vellen en bekleedde hen daarmede” (Gen. 3:21b). Hoe de HEERE dat heeft gedaan wordt niet beschreven. Maar het is een te constateren feit. God maakt een beter kleed. Het schort van vijgebladeren voldoet niet, zodat dat schort onvoldoende de schaamte bedekt. Met een beter kleed worden de geheimen van het lichaam en van het huwelijk beter beschermd tegen de gevaren van de buitenwereld. God wil het kleed voor de mens, voor de mens in de samenleving.

De gave van het kleed betekent, dat God het fundament onder de menselijke samenleving, welk fundament door de zonde was opgebroken, herstelt. Door zelf het kleed te schenken redt Hij het tere geluk van de intieme samenleving, eerst van man en vrouw, dan van ouders en kinderen, daarna van alle mensen met elkaar. Als het kleed van God wegvalt, wordt het fundament van de samenleving aangetast. Dan wordt de samenleving een zedelijke wildernis. Dan kunnen wij elkaar nergens meer fatsoenlijk onder ogen komen.

Vandaar dat het kleed als Godsgeschenk zeer zorgvuldig gehanteerd wil worden. Door de genade van Christus spreekt het kleed een taal. Het is de taal van de heerlijkheid van de mens. Tot de zin en eer van het kleed behoort de bewaring voor algeheel verderf. Wie zijn kleed wegwerpt gooit daarmee zijn eer en heerlijkheid weg. Hij of zij werpt dan tegelijk de eerste gave, die de HEERE God aan de zondige mens gaf, weg. Wie een mens zijn kleed afneemt, hem naakt uitkleedt, die berooft die mens van zijn laatste eer en resterende glorie. Een mens in lompen gehuld doet denken dat er een grondige ontluistering is ingezet. Het is hem of haar niet meer aan te zien wat de zin van zulk een mens is. Het menselijke wijkt weg.

Want het kleed spreekt een taal. Wij zeggen: ‘De kleren maken de man’. Maar in de Schrift is het juist omgekeerd: de man maakt de kleren. Wat iemand is wordt gesymboliseerd door de wijze, waarop hij en zij gekleed gaan. De militair kent men aan zijn uniform. De verpleegster is herkenbaar aan haar kostuum. Kortom, elke staat en stand van leven heeft een eigen kleed, een eigen mode. Door de kleding zijn de mensen van  elkaar onderscheiden. Zodat bijvoorbeeld de koning en de priester in de kerk van het Oude Testament ieder eigen mode volgden; de mode van de priester werd nota bene door de HEERE zelf ontworpen en voorgeschreven. Met name in de ambtskleding is er variatie, pluriformiteit, tot vandaag toe en terecht.

Uit een en ander is overduidelijk dat ons kleed geen onverschillig ding is in ons leven, geen zogenaamd neutrale zaak. De zin en betekenis van ons kleed is dat het spreekt van de gave Gods aan ons. Als zodanig behoort ons kleed tot de verlossing van Christus. Zo is ons kleed een serieuze zaak, een zeer verantwoordelijke zaak. Nu de God van het verbond ons, christenmannen en christenvrouwen, het kleed heeft geschonken is er  de hoogst serieuze vraag: ‘Hoe zal ik die gave gebruiken tot heil van mezelf en tot heil van de naaste?’

Ik moet beseffen dat ik mijn kleed niet mag gebruiken om het verschil tussen man en vrouw uit te wissen. Zulk een gebruik wordt door de HEERE in Deut. 22:5 verboden.  Ik moet goed weten dat ik niet de modes  van de wereld kan volgen, wanneer die modes ons als christenen uitdagend willen maken.  Want ons kleed is er niet om ons te ontbloten maar te dekken. Welk kleed we dragen laten wij ons niet voorschrijven door de mode-ontwerpers in de wereld! Wij laten ons niet alles aanpassen en aanmeten! Voor ons is ons kleed een  zaak van geloof óf ongeloof. Het spreekt de taal van het geloof óf van het ongeloof. Het vertoont óf de strijd tegen de zonde óf van de uitdaging tot zonde. Juist omdat het een gave van Gods genade is, is het in het verbond van de genade óf een wapen en instrument tegen de zonde óf een wapen en instrument om de zonde met graagte te bedrijven. Zoals van alle dingen die wij in Gods verbond mogen ontvangen, geldt ook van ons  kleed, dat wij het kunnen gebruiken in de dienst van de HEERE (waartoe wij geroepen zijn) maar ook in dienst van satan. Die probeert ons wijs te maken dat kleding en mode puur neutraal zijn. We weten echter wel beter. Juist als christen weten we oorsprong en doel van ons kleed. Die twee bepalen ons gebruik.

Als ouders moeten we hier onze kinderen onderwijzen. Er komt een geest van verwildering, over ons. Je  kunt het buiten zien, wanneer je onder de mensen verkeert. Je kunt het ook al waarnemen onder ons in de kerkgemeenschap. Ouderen geven soms al aan, hoe je als slordig gekleed kerklid met een werelds en verwilderd uiterlijk in de kerkbank en aan de avondmaalstafel kunt zitten.

Als ouders moeten we onderwijzen en tuchtigen, waar het nodig is. Hardop zeggen: ‘Wacht je voor de  zonde van verwildering!’ En de zaken aanpakken! Klein en groot moet zich christelijk kleden. Daartoe zijn wij door de Heilige Geest gezalfd!

 

[1] Eerder gepubliceerd in: J. Francke, ‘Bemoeit God zich soms met de mode’, Gereformeerde Kerkbode (Groningen/Friesland/Drenthe), 19-1-1985.

image_pdfimage_print