Belijdt u uw zonde?

Vandaag aflevering 26 in de rubriek ‘Genade geneest’.

 


 

Wie zijn zonde kent, echt kent, schriftuurlijk kent, die is een gelukkig mens. Misschien vraagt u: een gelukkig mens? Kan ik gelukkig zijn als ik mijzelf als zondaar, verdoemelijk en vloekwaardig heb leren kennen?

Ja, inderdaad. Want dan komt u op de plaats, waar u hoort bij de Heere en dat als smekeling.

Op echte schulderkentenis volgt altijd schuldbelijdenis. Die twee, schulderkentenis en schuldbelijdenis, mogen en kunnen wij niet van elkaar losmaken, ze gaan altijd samen. Waar geen hartelijke schuldbelijdenis is, daar is ook geen echte zondekennis.

Ik denk weer aan David in Psalm 32. Hij zegt: mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid verheelde ik niet, ik zei: ik zal de Heere mijn overtredingen belijden.

Evenals David, wanneer hij de grootheid van zijn kwaad, de ernst van zijn afdwaling ons wil voorhouden, een drietal woorden gebruikt, zonde, ongerechtigheid, overtreding, zo gebruikt hij ook een drietal woorden om de ernst, de oprechtheid, de welgemeendheid, de ongeveinsdheid van zijn spreken tot de Heere over zijn zonde aan te duiden: bekend maken, niet verhelen, belijden.

Bekend maken. Zo moeten wij alles aan de Heere vertellen. Wij gaan om zo te zeggen, in de benauwdheid van ons hart bij de Heere zitten en alsof deze van niets weet, openhartig tot Hem over onze zonde spreken, zonder iets achter te houden. Wij spelen open kaart bij God, zonder iets te verkleinen of te vergoeilijken. Alles voor de Heere blootleggen, Hem de zaken zeggen, precies zoals ze zijn. Als het ware al onze slechte daden voor de Heere uitstallen, opdat Hij ze maar goed zal zien, trouw voor Hem alles opbiechten, ze Hem geheel en nauwkeurig doen weten, zoals een ontdekte dief het gestolene uit de schuilhoeken te voorschijn haalt. Zo zullen wij met onze zonde doen.

Niet verhelen. Ja, daarin schuilt zo groot gevaar, als men zijn geweten verkracht, zijn geweten geweld aan doet. De Heilige Schrift zegt immers ook, dat wie zijn overtredingen bedekt, niet voorspoedig zijn zal. Wij zijn zo geneigd om niet alles uit de verborgenheid van ons hart tevoorschijn te halen, dan komt er immers zo gruwelijk veel los. En we willen toch graag iets goed van ons zelf blijven denken. We werpen zo graag een gedeelte van al de hele schuld, die wij gemaakt hebben op anderen of op onze omstandigheden. Maar wie echt zijn zonde kent, spreekt van mijn zonde, mijn ongerechtigheid, mijn overtreding.

Belijdenis doen. In dit woord komt tot uiting de openhartigheid waarmee wij over onze zonde tot de Heere spreken. Volstrekt eerlijk zijn tegenover God. Ons er niet in oppervlakkigheid van afmaken.

Menigeen is spoedig gereed om over de zonden van anderen te spreken en daar hard over te spreken. Maar de Schrift waarschuwt ons: een ieder zal zijn eigen pak dragen. En een kenmerkende trek van alle waarachtige schuldbelijdenis is, dat men aan de zonden van anderen niet denkt, en dat eigen ongerechtigheid recht en klaar voor ogen staat.

Zijn zonde bekend maken, niet verhelen, belijden, dat is vluchten naar het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt, naar Jezus Christus, die Zijn kostbaar bloed vergoten heeft voor onze zonden. Daarom volgt op zijn belijdenis die oprecht is, altijd verlichting. Alsof de pijnlijke zweer openbarst en het vuile vocht wegvloeit. Belijdt u uw zonde?

Uw eigen zonde. Dat kan niet in het openbaar. Elk heeft zijn eigen zonde, zijn eigen strijd. En die moet worden beleden. Die, die zonde van u persoonlijk. Met naam en toenaam de Heere zeggen. Dat is de Heere aangenaam. Dat heeft Hij graag. Dat verwacht Hij ook van u. En dat mag Hij toch verwachten van een ieder, die naar Zijn Naam zich noemt.

Belijdt u uw zonde? Uw eigen zonde? Hartelijk? Oprecht? Dan bent u een gelukkig mens. Want daarop volgt schuldvergeving.

image_pdfimage_print