Belijdenis en eenheid (5): Het onderhouden van eenheid in de kerken
Wij vervolgen hier de artikelenserie over ‘belijdenis en eenheid’ van de hand van ds. P.K.A. de Boer, emeritus predikant van de Free Reformed Churches of Australia.[1]
Het is uit de Schrift duidelijk dat wij verplicht zijn bij Christus’ kudde gevoegd te worden, dat wil zeggen, de kerk. Men hoeft slechts 1 Korinthe 12 te lezen waar de kerk vergeleken wordt met een lichaam met verschillende leden. Niet één van de leden mag zeggen of veronderstellen dat hij of zij niet nodig is. Deze verplichting om bij de kerk gevoegd te worden belijden we duidelijk in art. 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Wanneer we een passage lezen als 1 Korinthe 12 over het ene lichaam van Christus lijkt er slechts één kerk, en niet vele kerken, te zijn. Ook in Efeze 4, waar een soortgelijke vergelijking wordt gemaakt tussen Christus’ lichaam en de kerk, lijkt er slechts één kerk te zijn. Daar lezen we dat zoals er slechts één doop en één geloof is, er ook slechts één Christus is, één Here en één lichaam, wat inhoudt dat er slechts één kerk is. Ook spreken andere passages in de Schrift over verscheidene kerken in het meervoud, wat aangeeft dat er meerdere kerken zijn. De meeste brieven in het Nieuwe Testament zijn geadresseerd aan specifieke kerken. De brief aan de kerk te Kolosse moet ook gelezen worden in de kerk van de Laodicenzen, en omgekeerd (Kol. 4:16). In Openbaring (zie H. 1:11) worden zeven kerken te Azië aangesproken.
Omdat de Schrift over beiden spreekt; de kerk als het ene lichaam van Christus en verscheidene kerken op verschillende locaties, spreken we in de belijdenis op soortgelijke wijze, zonder een duidelijk onderscheid te maken tussen de ene kerk en verscheidene kerken. Integendeel, in het algemeen hebben we pogingen weerstaan om hier onderscheidingen te maken, zoals één katholieke kerk in onderscheid van veel plaatselijke kerken, of een onzichtbare kerk in onderscheid van zichtbare kerken. Dit soort onderscheidingen worden in de Schrift niet gevonden en zijn ook niet nuttig. Wanneer een dergelijke onderscheiding wordt gemaakt zijn we ook geneigd om over het lidmaatschap van een kerk op een dualistische, onschriftuurlijke manier te spreken, zoals dat we een lid zijn van de onzichtbare kerk, maar niet van de zichtbare, of van de katholieke kerk maar niet van de plaatselijke kerk, of ook dat we leden van allebei zijn. Het is hier niet de intentie om op deze zaak in detail in te gaan, maar om enige aandacht te geven aan de relaties tussen, en eenheid in, de kerken. Voor nu is het punt dat deze tweevoudige manier waarin de Schrift spreekt, namelijk dat de kerk één is en tegelijk dat er meerdere kerken zijn, enige eenheid inhoudt tussen alle ware kerken als het ene lichaam van Christus.
Hoewel er niet veel over wordt gesproken, laat het Nieuwe Testament toch zien hoe kerken zich tot elkaar verhouden. De opdracht voor de kerken te Kolosse en Laodicea om elkaars brieven uit te wisselen en te lezen, geeft aan hoe kerken zich tot elkaar verhouden. Een verdere aanduiding hoe kerken met elkaar omgingen wordt getoond door hoe de gemeente te Korinthe opdracht wordt gegeven met betrekking tot de collecte voor Jerazulem (1 Kor. 16:1-4). Van wat we hier lezen, is duidelijk dat hierbij meer kerken zijn betrokken. De kerk in Galatië wordt bij naam genoemd. Verder, zoals duidelijk is uit de context van Handelingen 15, hoewel dit niet direct wordt gezegd, ontmoetten de ouderlingen van verscheidene kerken elkaar in Jeruzalem om bepaalde zaken op te lossen. De conclusies werden per brief doorgegeven aan de kerken in verscheidene plaatsen (zie vers 23). Ze werden allen geïnformeerd en verwacht deze conclusies te accepteren. Gelet op dit soort correspondentie en relatie tussen de kerken van verscheidene plaatsen, is de vraag: hoe moet deze relatie plaatsvinden?
De autonomie van de plaatselijke kerken?
In het voorwoord van zijn boek over Church Order (‘kerkorde’, vert.) schrijft ds. W.W.J. van Oene: Deze gereformeerde kerkpolitiek benadrukt en verdedigt de autonomie van de plaatselijke kerk terwijl ze, tegelijkertijd, onderhoudt en oplegt aan de kerken hun wederzijdse verplichting om de band in de eenheid van het ware geloof in praktijk te brengen.[2] Hij zegt dit in een context waarin hij eerst benadrukt dat Christus Here is. Met deze nadruk is het woord autonomie eigenlijk een verkeerde benaming. Autonomie betekent letterlijk zelf-wet, of, in Nederlandse vorm, zichzelf tot een wet zijn. In het bijzonder nadat dr. G. Bahnsen (een bekende aanhanger van de theonomie, vert.) in zijn verscheidene lezingen en geschriften autonomie (zichzelf tot een wet zijn) in contrast heeft gesteld tot theonomie (het accepteren en onderwerpen aan een goddelijke wet) zijn we terughoudend in het gebruik van de term autonomie. Ds. Van Oene maakt hier beslist erg duidelijk dat de kerken zich moeten onderwerpen aan de regel of wet die door Christus gegeven is. Tegelijkertijd wil hij duidelijk maken dat de kerken een eenheid op zichzelf zijn.
Dit is een belangrijk punt, niet slechts vanwege de woordbetekenis, maar vanwege het Schriftuurlijke principe dat iedere plaatselijke gemeente herkend moet worden als de kudde van Christus. Het is duidelijk niet de gehele kudde van Christus, die vergaderd wordt van het begin van de eeuwen en over de gehele wereld. Toch, waar dan ook de kerk bijeen vergaderd wordt, zo benadrukken we uit Gods Woord, is de kerk. In deze context moet de term autonoom echt als misplaatst worden beschouwd, omdat geen ware kerk ooit zichzelf tot een wet zou willen zijn. Ware kerken onderwerpen zich gewillig aan Gods wet en aan alles wat Hij openbaart in de Schrift. Niet slechts het kerkordelijke, maar ook het Schriftuurlijke en confessionele punt is altijd geweest dat ambtsdragers die in de kerken zijn verkozen en benoemd direct verantwoording schuldig zijn aan Christus, het enige Hoofd van de kerk (zie Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 31). Geen ambtsdrager mag over de andere heersen, noch mag de ene kerk over de andere heersen.
Om dit principe intact te houden, is in de kerkorde afgesproken dat een kerkenraad nooit een besluit mag invoeren waarvan het overtuigd is dat het tegen de Schrift ingaat. Dit is het belang van het welbekende artikel 31 van de kerkorde. Echter, omdat ware kerken dezelfde Schrift belijden, kan men onder de kerken enkel overeenstemming verwachten. In principe, zo kunnen we beargumenteren, ontstaan meningsverschillen uitsluitend waar er ongehoorzaamheid is aan de Schrift in onderwijs of toepassing. Tegelijkertijd blijft er altijd een bepaalde erkenning dat we nog niet perfect zijn en soms verschillen in praktische zaken ontstaan. Zie, bijvoorbeeld, Hand. 15:36-41. Soms wordt ruimte gegeven voor een verschillend inzicht en verschillende praktijken. Dit komt bijvoorbeeld in ons kerkverband terug als verschillende kerken een beperkt verschillende orde van dienst gebruiken. Het is in deze context dat kerkenraden soms praktische besluiten invoeren waarmee ze niet zo blij zijn, terwijl ze inzien dat ze niet direct ingaan tegen hetgeen God leert in Zijn Woord. Ze stemmen overeen zulke besluiten in te voeren voor de eenheid in de kerken.
Wanneer ds. Van Oene in het bovenstaande citaat vermeldt de wederzijdse verplichting voor de kerken om de band in de eenheid van het ware geloof in praktijk te brengen, lijkt hij te herkennen dat er soms een independentistische en bijna autonome tendens is geweest onder de Gereformeerde Kerken. Soms horen we, met verwijzen naar de gereformeerde kerkorde, dat we allemaal autonome plaatselijke kerken zijn. We zagen deze tendens toen in de jaren ’60 tot ’80 van de vorige eeuw in Canada en Amerika een aanzienlijk aantal kerken zich genoodzaakt zagen het kerkverband van de Christian Reformed Church (de ‘synodale’ Gereformeerde Kerken, vert.) om verschillende redenen te verlaten, waaronder de poging om de scheppingsdagen in overeenstemming te brengen met de evolutietheorie, vragen over sommige onderdelen van Gods eeuwige verkiezing zoals onderhouden in de Dordtse Leerregels, alsmede ruimte voor vrouwen om in de kerkelijke ambten te dienen. Toen deze kerken zich genoodzaakt zagen te vertrekken, werden en bleven ze aanvankelijk onafhankelijke kerken. Het was pas na enige tijd dat sommigen zich eerst voegden in een kerkverband wat bekend staat als de Orthodox Christian Reformed Churches en later een ander verband wat bekend staat als de United Reformed Churches of America. Het punt is nu dat deze kerken die de Christian Reformed Churches verlieten aanvankelijk onafhankelijk bleven en zich daarmee redelijk comfortabel leken te voelen. Ze zochten niet, bijvoorbeeld, zich direct te verenigen met een ander bestaand kerkverband.
Op een iets andere manier zagen we dezelfde tendens onder de kerken die de GKv verlieten in de late jaren ´60 van de vorige eeuw, die bekend werden als de kerken buiten verband. Hoewel deze kerken vrij snel samen kwamen, bleven ze behoorlijk los georganiseerd. Het was niet zonder reden dat de naam kerken buiten verband bleef hangen. De toespeling werd dat ze als individuele kerken niet wilden bestuurd of geregeerd wilden worden door andere kerken.
Hoewel het waar blijft dat alle ambtsdragers en plaatselijke kerken direct verbonden zijn aan, en verantwoording schuldig zijn aan, Christus het Hoofd van de kerk, en niet aan elkaar, negeren ze niet, maar nemen ter harte, wat ze tot elkaar zeggen in een poging om elkaar te helpen en ondersteunen. Men kan zich afvragen hoe kerken ware gemeenschap onder leden van dezelfde gemeente kunnen verwachten, wanneer kerken moeite hebben om dezelfde soort gemeenschap onder elkaar als kerken uit te oefenen? Als leden van de kerk worden we verteld elkaar in liefde te verdragen, en u te beijveren om de eenheid van de Geest te bewaren door de band van de vrede (Ef. 4:2-3) en dit is beslist ook van toepassing op de verhouding tussen de kerken onderling.
Het punt is nu dat het beter lijkt om niet te spreken over autonome plaatselijke kerken, maar dat het beter is om te spreken over kerken die zich allemaal onderwerpen aan dezelfde Here Jezus Christus als Hoofd. Omdat ze zich allemaal onderwerpen aan hetzelfde Hoofd, en dezelfde instellingen die de Here geeft in Zijn Woord, kan men veel overeenstemming verwachten. Deze eenheid rust, zoals hopelijk al duidelijk is aangetoond in de voorgaande artikelen, op een bijzondere manier in het samen belijden van hetzelfde Woord van God. Zodoende blijven de geschreven en aangenomen belijdenissen werkelijk cruciaal voor kerkelijke eenheid.
Het in praktijk brengen van de eenheid in de kerken
Gelet op hoe het Nieuwe Testament een bepaalde erkenning van kerken in verschillende plaatsen laat zien, terwijl ze spreekt over de ene kerk van Christus, zou het verkeerd zijn voor gelovigen en kerken om elkaar niet te erkennen. Als een gelovige zich in een bepaalde plaats bevindt is hij verplicht om naar een ware kerk om te zien en daar lid van te worden. Hij mag niet zomaar op zichzelf een kerk gaan starten, onafhankelijk van alle andere kerken. Onder Gereformeerde Kerken is voor kerken in hetzelfde land de praktijk gegroeid om in een verband of federatie samengevoegd te zijn. De termen verband of federatie worden gebruikt om te laten zien hoe de Schrift spreekt over plaatselijke kerken met ambtsdragers die allen direct verantwoording zijn aan Christus en niet aan elkaar. Kerken zullen echter, in hun wil om gehoorzaam te blijven aan de Here, elkaars hulp zoeken. Een dergelijk kerkverband kan vergeleken worden met hoe in een land verschillende provincies of staten overeenstemmen onder één bestuur samengevoegd te zijn. De Europese Unie is misschien zelfs een betere vergelijking. Dit is waar aangenomen belijdenissen voor zijn, want binnen een kerkverband stemmen de kerken allen overeen door in hun belijdenissen terecht te verdedigen wat de Here leert in Zijn Woord. Wanneer we het op deze manier zeggen, begrijpt u ook dat geen groot onderscheid wordt gemaakt tussen de Schrift en de belijdenis, omdat allen overeenstemmen dat de belijdenissen in overeenstemming zijn met Gods Woord.
Daarnaast worden, in de context van hulp aan elkaar, bepaalde afspraken gemaakt en onderhouden, waaronder het vragen van advies aan elkaar in tuchtzaken. Omdat dienaren van het Woord op de kansels in het verband worden toegelaten, zijn er afspraken in het leven geroepen om andere kerken betrokken te laten zijn bij hun toelating tot het verband en hun vertrek uit actieve dienst. Binnen een verband stemmen de kerken ook overeen hoe zij bepaalde dingen doen, dus stellen ze een kerkorde op. Binnen de kerken is vastgelegd dat bepaalde besluiten slechts gezamenlijk als kerkverband worden genomen, waaronder veranderingen aan de belijdenissen, het vaststellen van psalmen en gezangen om in de kerken te zingen, met welke kerken in andere landen van de wereld relaties worden onderhouden, enzovoorts. Nu de kerken zo in één land zijn samengevoegd als een kerkverband, is er geen goede reden voor een ware kerk om daaraan niet deel te nemen.
Sinds de tijd van de grote Reformatie was er de tendens dat kerkverbanden in verscheidene landen gevormd werden. De achtergrond hiervan is merendeels geografisch, sociologisch en politiek, maar niet Schriftuurlijk. Historisch is verklaarbaar dat hoewel er enig contact was tussen gereformeerde kerken in Frankrijk, Duitsland, Nederland, België en Schotland tijdens en na de grote reformatie, er ook onderscheidingen en scheidingen waren. In die tijd waren deze landen te vaak met elkaar in oorlog. Het maakte kerkelijke eenheid lastig en praktisch onmogelijk. Echter, onder de vroege nieuwtestamentische kerken was het niet zo. Zoals is aangewezen, laat de Schrift zien dat er erkenning was van kerken in Galatië, Jeruzalem en Korinthe. Nadat het Nieuwe Testament was afgerond, waren er relaties tussen de verscheidene kerken in de wereld, zoals duidelijk is uit de oecumenische concilies die werden gehouden. In het licht van moderne wereldwijde communicatie en reizen kan men zich afvragen of kerken misschien wereldwijd nauwere banden met elkaar zouden moeten overwegen. Het is waard om dit te overwegen in een volgend artikel.
[1] P.K.A. de Boer, ‘Maintaining Unity among Churches’, Una Sancta, August 8, 2015: pp. 325-327.
[2] W.W.J. van Oene, With Common Consent (Premier Printing) 1990, p. 1.