Belijdenis en eenheid (4): Het onderhouden van kerkelijke eenheid op confessionele wijze

Wij vervolgen hier de artikelenserie over ‘belijdenis en eenheid’ van de hand van ds. P.K.A. de Boer, emeritus predikant van de Free Reformed Churches of Australia.[1]

 


 

De belijdenissen actueel houden?

In het voorgaande nummer van Una Sancta werd aandacht gegeven aan het belang dat alle kerkleden vasthouden aan Gods Woord zoals gehandhaafd in de aangenomen belijdenissen. De Here onderwijst ons Zijn Woord te aanvaarden en geloven. Vandaag geven we allen, als we openbare geloofsbelijdenis afleggen, uitdrukking aan dit geloof met de geschreven en aangenomen belijdenissen. Bovendien beloven ambtsdragers, nadat zij bevestigd zijn, door ondertekening van het ondertekeningsformulier, dat zij, publiek of privaat, niets zullen leren wat tegen deze belijdenissen ingaat, en een afgesproken procedure zullen volgen als ze van gedachten veranderen over enig onderdeel van de belijdenissen. Dit heeft ook betekenis voor interkerkelijke relaties. Men kan en moet verwachten dat zusterkerken die we herkennen als trouwe kerken op dezelfde wijze aan Gods Woord zullen vasthouden. Het voornemen is om hierover meer te zeggen in een volgend artikel, maar eerst zal enige aandacht gegeven worden aan de onderhouding van Gods Woord binnen het verband van kerken.

 

In tijden van kerkstrijd en scheuringen werden de belijdenissen opgesteld en, door de openbare geloofsbelijdenis en onderschrijving door ambtsdragers, functioneerden zij als waarborg in een poging te voorkomen dat wij in dezelfde dwalingen vallen als degenen die in het verleden zijn opgekomen. Men kan zeggen dat historisch gezien de belijdenissen haast op hun plaats zijn gevallen. Bijvoorbeeld, degenen die tijdens de debatten en scheuring over de Drie-eenheid gelovig wilden vasthouden aan hetgeen de Schrift werkelijk leert over deze zaak, hoorden de waarheid van de Schrift terugkomen in de argumenten van Athanasius. Zijn argumenten werden samengevat, we weten niet precies door wie, in de Geloofsbelijdenis van Athanasius. Deze belijdenis lijkt op spontane wijze te zijn aanvaard.[2]

 

Eeuwen later, tijdens de Grote Reformatie, werden de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus oorspronkelijk spontaan gebruikt en bevestigd. Later werden zij officieel aangenomen door verscheidene kerkelijke vergaderingen. De Dordtse Leerregels werden op een enigszins andere wijze aangenomen, omdat zij door een synode werden samengesteld en geformuleerd als oordeel over de ketterse leringen van Arminius en de Remonstranten. Echter, nog tijdens de Synode van Dordrecht 1618-19 werden ze als belijdenis aangenomen, tezamen met de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus. Bij het aannemen van deze belijdenissen werden ze met groot enthousiasme en dankbaarheid ontvangen. Vandaag worden deze belijdenissen onder de kerken onderhouden als goede en geldige historische documenten. Men kan zich daarom afvragen of we ooit nieuwe belijdenissen nodig hebben wanneer we geconfronteerd worden met nieuwe ketterijen, of dat we herzieningen van de belijdenissen nodig hebben in het licht van nieuwe omstandigheden.

 

Hebben we toevoegingen aan de belijdenis of nieuwe belijdenissen nodig?

Allereerst, als achtergrondinformatie, tijdens de Grote Reformatie hoorde Luther dat sommigen de uitdrukking “ik geloof een heilige katholieke kerk…” in de Apostolische Geloofsbelijdenis verwarden met een verwijzing naar de Rooms-Katholieke Kerk. Hieraan werd in het bijzonder aandacht gegeven omdat er sommigen waren die erop aandrongen dat we de moederkerk niet mogen verlaten omdat het de kudde van Christus is. Zij drongen erop aan dat Rome de katholieke kerk was.[3] Om verwarring te voorkomen wijzigde Luther het woord katholiek in zijn belijdenis in Christelijk. Het artikel werd zodoende: “Ik geloof een heilige Christelijke kerk”. Hij koos het woord Christelijk omdat hij inzag dat de ware kerk de vergadering is van degenen die Christus in plaats van de Paus als Hoofd van de Kerk kennen. Deze verandering door Maarten Luther kreeg aanvankelijk zijn plaats en werd vrij breed overgenomen. Er waren echter ook sommigen die inzagen dat iets belangrijks in de Apostolische Geloofsbelijdenis verloren ging als het woord katholiek werd verwijderd. Bijgevolg werd in sommige plaatsen, inclusief Nederland en Duitsland, het woord Christelijk in de Apostolische Geloofsbelijdenis gelaten en het woord Katholiek weer daarvoor ingevoegd. Zodoende werd het: “Ik geloof een heilige Katholieke Christelijke Kerk…”. In Engeland werd het woord Christelijk nooit ingevoegd en wordt het tot vandaag niet gevonden in de Britse uitgaven van de Apostolische Geloofsbelijdenis. Onder de Canadian Reformed Churches kreeg deze zaak enige aandacht omdat er sommigen waren die het woord Christelijk uit de Apostolische Geloofsbelijdenis wilden laten. De belangrijkste reden was om overeen te stemmen met de Engels spreken wereld. Toen er bezwaren naar voren kwamen tegen de weglating van het woord Christelijk besloten de Canadese kerken om het erin te laten.[4] Klaarblijkelijk was een lezing door prof. J. Kamphuis, later als artikel gepubliceerd in een Nederlands kerkblad, voldoende overtuigend. In deze lezing gaf hij aan dat een confessie een levend iets is; iets dat zou moeten leven in het leven van de kerken en onder haar leden. Hij zag er geen gevaar in om het bewijs van de twist tijdens de Grote Reformatie in de Apostolische Geloofsbelijdenis aanwezig te laten.[5] Zodoende hebben de Canadian Reformed Churches, met haar zusterkerken in Nederland, nog steeds het woord Christelijk in de Apostolische Geloofsbelijdenis. In die tijd werd ook gesteld dat de auteurs van de Heidelbergse Catechismus een editie gebruikten waarin het woord Christelijk voorkwam. De Free Reformed Churches of Australia hebben het niet in deze Geloofsbelijdenis.[6] Dit laat zien dat belijdenissen soms worden gewijzigd. Er kan ook worden gewezen op artikel 4 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waarin de brief aan de Hebreeën niet langer als brief van de apostel Paulus wordt genoteerd, en aan de woorden die synode van 1905 verwijderde uit artikel 36. Het punt nu is dat dergelijke kleine veranderingen aan de belijdenis zijn gemaakt. De vraag is: moeten dergelijke veranderingen worden gemaakt?

 

In het meer recente verleden zijn meer algemene veranderingen en vernieuwing van de belijdenissen gesuggereerd of voorgesteld. De eindredacteur van de Standard Bearer (een kerkblad van de Protestant Reformed Churches in America, vert.), prof. H.C. Hoeksema, rapporteerde in de jaargang van 1974 in dit blad dat de (synodaal) Gereformeerde Kerken in Nederland in de context van de Gereformeerde Oecumenische Synode een Eenparig Geloofsgetuigenis voorstelden, als een toevoeging of alternatief voor de belijdenissen die de kerken reeds hadden.[7] Er is geen bewijs dat deze poging tot vervulling kwam. Evenzo suggereert dr. R.C. Janssen in zijn dissertatie dat een nieuwe, vernieuwde of ge-update belijdenis behulpzaam kan zijn. Hij schrijft dat “door de substantie van de belijdenissen van de kerk in een nieuwe mal (of nieuwe mallen) te gieten, een instrument zal worden gemaakt dat de kerk zal aanmoedigen om voortdurend aan haar belijden te werken”.[8]

 

Meer recent kwam deze vraag naar aanvullende belijdenissen ook op onder verontruste leden in de Christian Reformed Churches (de ‘synodaal’ Gereformeerde Kerken, vert.) in Amerika en Canada. Het kwam aanvankelijk op in de context van sommigen die zich zorgen maakten om degenen die probeerden de evolutietheorie in overeenstemming te brengen met hetgeen de Here leert in de Schrift. Er was hernieuwd gesprek over nieuwe of ge-update belijdenissen in de context van sommigen die probeerden de Schrift zodanig uit te leggen dat vrouwen in kerkelijke ambten mogen dienen. Terwijl erover werd “gesproken”, werd er in werkelijkheid weinig gedaan, behalve dat onder sommige van deze kerken leeruitspraken met betrekking tot bepaalde leringen werden aangenomen. Die leden die meer recent de Christian Reformed Churches in Amerika en Canada verlieten en zichzelf vestigden als de United Reformed Churches hebben, evenals de Orthodox Presbyterian Churches, verschillende kerkelijk aangenomen leeruitspraken gedaan. Zonder in detail te gaan kan gesteld worden dat zulke leeruitspraken werden aangenomen om theonomie (een lering in m.n. Noord-Amerika dat de Mozaïsche wet volledig van toepassing is, vert.) en federal vision (een visie in m.n. Noord-Amerika met nadruk op verbondstheologie, vert.) te weerspreken. Later waren er sommigen die vragen stelden bij de inhoud van sommige leeruitspraken en het gezag dat zij in de kerken hebben.

 

Ik zal u, zonder meteen de vraag met betrekking tot veranderingen of toevoegingen bij de belijdenissen te beantwoorden, informeren over een recent voorstel in de Canadian Reformed Churches.

 

Hebben we een toevoeging tot de Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 14 nodig?

Op dit moment is onder de Canadian Reformed Churches een classis die, omdat zij iedere neiging wil weerstaan om een combinatie te maken tussen de evolutietheorie en hetgeen de Schrift leert, een toevoeging tot de NGB artikel 14 heeft voorgesteld, over de schepping van de mens. Het voorstel is om de woorden toe te voegen dat God schiep “… het menselijk geslacht door Adam te maken en formeren uit het stof (Gen. 2:7) en Eva uit de zij van Adam (Gen. 2:12-22). Zij werden gemaakt als de eerste twee mensen en als de biologische voorouders van alle andere mensen. Er waren geen pre-Adamieten, hetzij menselijk, hetzij mensachtig. God maakte en vormde Adam naar Zijn eigen beeld…”.

 

De reden voor deze voorgestelde toevoeging is om theïstische evolutie te weerstaan. Deze voorgestelde toevoeging lijkt zich te richten op zorgen over enige suggestie dat de mens evolueerde uit andere dieren, waarmee de gehele Schriftopenbaring van de zondeval van de mens en dus de noodzaak en komst van Christus als de tweede Adam zou wegvallen. Deze suggestie, in het kort, is gedaan onder liberale theologen van het verleden. We kunnen ons echter afvragen of deze toevoeging tot de NGB wellicht in de kaart speelt van hen die de kadertheorie van de schepping verdedigen, waarbij de speciale plaats van Adam nog wordt onderhouden maar de schepping van het universum en de wereld door het gesproken woord van God wordt ontkend. Men kan zich afvragen of het niet meer gepast zou zijn om simpelweg erbij te blijven dat God alles uit niets schiep door het woord van Zijn mond. Wanneer we ons deze vraag stellen, valt het onmiddellijk op dat in artikel 12 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis we reeds van Gods Woord onderhouden dat Hij “… de hemel, de aarde en alle schepselen uit niets heeft geschapen”. Weerstaat dat niet voldoende enige suggestie van evolutie; want als we niet langer kunnen geloven dat de Schrift duidelijk zegt “… en God zei: Laat er licht zijn! En er was licht…” hoe kunnen we dan geloven dat aan het einde van de eeuwen degenen die geloven “in een oogwenk zullen veranderd worden” (1 Kor. 15:15, 1 Thess. 4:16)? Enige hint van ontkenning dat God alles schiep uit niets door het spreken van het woord van Zijn mond (Ps. 33:6) moet eenvoudig verworpen worden als strijdig met Gods Woord. Dit is een ontkenning van het geloof, zoals onmiddellijk duidelijk is uit Hebreeën 11:3 waar het gegeven wordt als het eerste voorbeeld, ter introductie, van geloof! Dr. J. Visscher heeft een punt wanneer hij zich in een recente Clarion (een blad voor de Canadian and American Reformed Churches, vert.) afvraagt of er een noodzaak is voor deze toevoeging aan onze belijdenissen.[9] Het probleem lijkt meer een gebrek aan moed te zijn erop aan te dringen dat God alles uit niets schiep.

 

Wat dit alles laat zien is de noodzaak dat de belijdenissen levend blijvend onder de leden van de kerken. Deze belijdenissen blijven alleen nuttig als de leden blijven bij hetgeen daarin wordt onderhouden. Het is reeds enige tijd geleden, maar in een soortgelijke context, dat sommigen een combinatie voorstelden tussen evolutie en dat wat God leert in Zijn Woord. Toen de vraag opkwam: “Onderhoudt u wat we belijden over de inspiratie van Gods Woord zoals verdedigd in de belijdenissen” was het antwoord: “O ja, ik onderhoud de belijdenissen en geloof dat de Schrift geïnspireerde mythologie is”, wat inhoudt dat alles wat we over de schepping krijgen onderwezen een mythe is en dat we de waarheid achter deze verhalen uit het verleden moeten vinden. Echter, het probleem is dat er zoveel manieren zijn waarop het zaad van twijfel kan worden gezaaid en de waarheid van de Schrift ondermijnd. Geen herformulering of aanvullende belijdenissen zijn nuttig tenzij we voorbereid zijn om volledig en verbeten te verdedigen wat we reeds hebben.

 

Dit betekent niet dat we onze harten en gedachten volledig moeten sluiten voor mogelijke aanvullende belijdenissen. We kunnen met dankbaarheid terugzien dat zowel kerkleiders als leden tijdens de Grote Reformatie verheugd waren om de waarheid van Gods Woord te omarmen door de belijdenissen die we vandaag hebben. Op een of andere manier, echter, zouden we vandaag graag hetzelfde soort enthousiasme en ongedeelde toewijding aan de belijdenissen zien als duidelijk zichtbaar was in die tijd – precies zoals het duidelijk zichtbaar was uit de reactie van het antwoord van het volk op Jozua’s belijdenis: “Maar wat mij en mijn huis betreft, wij zullen de Heere dienen” waarop het volk antwoordde: “Er is geen sprake van dat wij de Heere zouden verlaten…”.

 

[1] P.K.A. de Boer, ‘Maintaining Church Unity in a Confessional Way’, Una Sancta, July 11, 2015: pp. 284-286.

[2] In het algemeen stemmen historici overeen dat Athanasius niet de Geloofsbelijdenis van Athanasius zelf heeft opgesteld. Het is mogelijk dat een aantal mannen samen heeft opgesomd wat hij leerde. Niemand is beslist zeker wie deze belijdenis heeft samengesteld.

[3] Katholiek betekent dat de kerk vergaderd wordt vanaf het begin van de tijden tot haar einde, en van alle plaatsen van de wereld.

[4] Canadian Reformed Synod 1986, Acta artikel 101.

[5] J. Kamphuis, lezing voor de Theologische Hogeschool, schooldag 1980: “Is het toegestaan om de Apostolische Geloofsbelijdenis te veranderen”?

[6] Ik weet niet waarom de FRCA niet het woord Christelijk hebben in de Apostolische Geloofsbelijdenis. Ik kan uiteraard aanvaarden dat zij dit niet hebben, maar ben voldoende overtuigd door prof. J. Kamphuis’ argument ter ondersteuning van het Canadian Reformed besluit om dit erin te laten. Het is nooit een kwestie geweest tussen de Australische en Canadese kerken. Ik ben ervan overtuigd dat geen enkel lid of predikant van de Australische of Canadese kerken moeite zou hebben dit woord erin te hebben. Bovendien wordt het woord Christelijk gevonden in de Apostolische Geloofsbelijdenis in Zondag 7 en haar verklaring, Zondag 21, van de Heidelbergse Catechismus zoals gebruikt in de Australische kerken.

[7] The Standard Bearer, Vol 50, No. 14, A Step Towards a New Confession in the GKN.

[8] R.C. Janssen, By this our Subscription. (http://theoluniv.ub.rug.nl/31/)  p. 435.

[9] Dr. J. Visscher, Amending the Confession? Clarion, Vol 64, No. 11, June 2015.

image_pdfimage_print