Belijdenis en eenheid (14, slot): Twee of drie kerkelijke ambten?

Dit is het laatste artikel in de serie over ‘belijdenis en eenheid’ van de hand van ds. P.K.A. de Boer, emeritus predikant van de Free Reformed Churches of Australia.[1]

 


 

In artikel 30 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis benadrukken we dat er in de kerken dienaren of herders [moeten] zijn om Gods Woord te prediken en de sacramenten te bedienen, ook opzieners en diakenen, om met de herders een raad van de kerk te vormen. Hiermee komen we overeen, op de basis van God Woord, dat er in de kerken ten minste drie[2] onderscheiden soorten van ambten moeten zijn. De Westminster Standards, daarentegen, staan niet specifiek stil bij het soort en aantal ambten die er in de kerken moeten zijn. Echter, hoofdstuk 31, paragraaf 1 (in de Amerikaanse revisie van de WS, vert.) verwijst naar opzieners en andere regeerders van de afzonderlijke kerken, die, krachtens hun ambt, de taak hebben om synoden en concilies samen te roepen. In deze confessies wordt verder niets gezegd over deze ambten. Dit artikel zal stilstaan bij het verschil tussen presbyteriaans en gereformeerd, en laten zien waarom de laatstgenoemden drie ambten hebben, waarmee ze onderscheid maken tussen degenen die speciaal zijn aangesteld om Gods Woord te verkondigen en degenen die een andere functie hebben.

 

In de presbyteriaanse Form of Government (een soort kerkorde, vert.), hoofdstuk V, paragraaf 3, lezen we:

De gewoonlijke en doorgaande ambten in de kerk zijn deze, nl. die gegeven zijn voor de bediening van het Woord van God, voor regering, en voor barmhartigheid. Degenen die deelhebben aan de regering van de kerk kunnen ouderlingen (of presbyters), bisschoppen of kerkregeerders worden genoemd. Degenen die dienen in barmhartigheid en dienst worden diakenen genoemd. Die ouderlingen die door Christus ook zijn begiftigd en geroepen om te werken in Woord en onderwijzing worden predikanten genoemd.

 

In de toepassing van deze aangenomen Form of Government spreken presbyterianen over de twee kerkelijke ambten die zij hebben: dat van de presbyter, ook bisschop of opzichter genoemd, en dat van diaken. Hoewel twee soorten ouderlingen worden herkend, namelijk degenen die zijn toevertrouwd met de aanvullende taak van onderwijzing en prediking en degenen die regeren, wordt dit als hetzelfde ambt beschouwd.

 

Hoeveel ambten moeten er in de kerk zijn?

In een artikel gepubliceerd in Diaconia beargumenteert dr. G.W. Knight dat de Schrift van het Nieuwe Testament duidelijk laat zien dat er slechts twee onderscheiden kerkelijke ambten zijn in de nieuwtestamentische kerk.[3] Zijn belangrijkste argument is dat wanneer opdracht wordt gegeven in de brieven aan Timotheüs en Titus dit de enige ambten zijn die de kerken wordt opgedragen te onderhouden. Zodoende wordt in 1 Timotheüs 3 opdracht gegeven wat voor soort mensen in de eerste plaats ouderlingen en dan ook diakenen moeten zijn. Titus, in hoofdstuk 1:5, wordt opgedragen dat hij in orde zou brengen wat nog ontbrak en van stad tot stad ouderlingen zou aanstellen… Ook hier wordt niets gezegd over een onderscheiden ambt van dienaar van het Woord. In het bijzonder vanuit hetgeen ons wordt verteld in 1 Timotheüs 5:17 benadrukt hij dat degenen die onderwijzen en prediken weliswaar een bijzonder soort van ouderling zijn, maar nog altijd ouderlingen. In deze passage lezen we: Laat ouderlingen die goed leiding geven, dubbele eer waard geacht worden, vooral diegenen die arbeiden in het Woord en in de leer.

 

In hetzelfde nummer van Diaconia beargumenteert dr. R.S. Rayburn dat de Schrift in werkelijkheid spreekt over drie ambten voor de nieuwtestamentische kerk.[4] Hoewel hij waardering uitspreekt voor de studie van dr. Knight, is hij van mening dat dr. Knight de oudtestamentische achtergrond van hetgeen we lezen in de Schrift van het Nieuwe Testament heeft veronachtzaamd. Hij laat zien hoe in het Oude Testament reeds ouderlingen werden aangesteld met als doel het regeren en rechtsspraak onder Gods volk. Het is in het bijzonder deze achtergrond van de Schrift van het Oude Testament waarnaar ons Formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen verwijst. Hij verwijst naar hoe de Here Mozes opdracht had gegeven om de oudsten van Israël te verzamelen en hen te informeren over de aanstaande bevrijding uit slavernij. Deze oudsten worden direct ingeschakeld met als taak de opdracht van de Here uit te voeren. In Deuteronomium 27:1 lezen we: Mozes gebood het volk samen met de oudsten van Israël… Echter, hoewel Mozes dit samen met de oudsten deed, blijft hij onderscheiden van de oudsten. Dr. Rayburn verwijst ernaar hoe het ambt van oudste in Israël onderscheiden bleef van het leerambt. Bij tijden werkten zij samen en wordt aan hen gezamenlijke instructies gegeven, maar de Levieten waren niet de oudsten, en de oudsten waren niet de Levieten. Daarom wordt ons in Deuteronomium 31:9 verteld hoe Mozes de gehele wet opschreef en ze gaf aan de priesters, de zonen van Levi, en dan, onderscheiden van hen, gaf hij ze ook aan alle oudsten van Israël. Deze oudsten die in Israël waren aangesteld waren mannen die in hun normale beroep voortgingen, terwijl ze tegelijkertijd werden aangesteld om politieke en rechterlijke besluiten te maken (zie Deut. 16:18; Spr. 31:23).

 

Dr. Rayburn beargumenteert dat het ambt van ouderling simpelweg op een natuurlijke wijze is overgegaan naar het nieuwtestamentische tijdperk. Reeds in de evangeliën wordt ons verteld over overpriesters, schriftgeleerden en oudsten (zie bijvoorbeeld Markus 11:27). Er wordt geen bijzonder punt van gemaakt om deze ouderlingen te onderscheiden van het leer/predikambt, omdat ervan uit werd gegaan dat de laatsten waren onderscheiden van de eersten. Wanneer zodoende Titus opgedragen wordt om ouderlingen aan te stellen is dit onderscheiden van hemzelf, de uitgezonden missionaris. Evenzo, wanneer Timotheüs opdracht ontvangt welke mannen aangesteld moeten worden als ouderlingen en diakenen, zijn zij onderscheiden van hemzelf. Het is duidelijk uit deze passages over de aanstelling van ouderlingen en diakenen dat zij verwijzen naar mannen die voortgaan in andere beroepen. Dit verschilt van degenen die aangesteld worden om te prediken en onderwijzen op een permanente manier.

 

In het licht van deze achtergrond verwijst de opdracht voor Timotheüs in 2 Timotheüs 2:2, om datgene wat hij heeft gehoord toe te betrouwen aan getrouwe mensen, welke bekwaam zullen zijn om ook anderen te leren, naar personen die onderscheiden zijn van de ouderlingen. Het is in het licht van dit onderscheid dat in de praktijk van de continentale gereformeerde kerken jonge mannen eerst worden opgeleid voordat zij worden geroepen tot, en bevestigd in, het predik- en leerambt, terwijl ouderlingen en diakenen worden geroepen en bevestigd zonder een dergelijke opleiding.

 

In ons Formulier voor de bevestiging van dienaren des Woords en Formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen, en vanuit hetgeen we lezen in 1 Timotheüs 5:17, herkennen we dat er een overlap is in taken, of eigenlijk, dat er zijn die de taak van ouderling wordt gegeven, maar met de aanvullende taak van prediking en onderwijzing. Deze aanvullende taak wordt alleen toevertrouwd aan hen die speciaal worden geroepen tot, en bevestigd in, het ambt van dienaar van het Woord.

 

Verder, als we in Openbaring 2 en 3 lezen hoe aan de apostel Johannes opdracht wordt gegeven om brieven te schrijven aan de engelen van de zeven gemeenten te Klein-Azië, wijst alles erop dat dit verwijst naar het bijzondere ambt van dienaar van het Woord (in het Grieks betekent engel boodschapper). Deze brieven zijn dus geschreven aan de boodschapper, ofwel degene die aangesteld is om de boodschap van zaligheid aan deze verschillende kerken te brengen.[5] Alles wijst hier op een bijzondere taak met speciale verantwoordelijkheden.

 

De praktische consequentie van dit onderscheid tussen de belijdenissen

In zijn artikel suggereert dr. Rayburn dat zelfs hoewel de presbyterianen confessioneel erop staan dat er slechts twee ambten zijn, zij dit principe in de praktijk niet werkelijk onderhouden. In de praktijk, zegt hij, zijn onder hen alleen de dienaren van het Woord opgeleid en dit zijn, in het algemeen gesproken, alleen degenen die preken en de sacramenten bedienen. Hij wijst er verder op dat onder hen de dienaren van het Woord worden beschouwd leden te zijn van de presbytery (raad van ouderlingen, vert.), terwijl niet-lerende ouderlingen leden zijn van de lokale geestelijke kerkenraad.[6] Zodoende is soms gesuggereerd dat er in deze zaak in werkelijkheid weinig praktisch verschil is tussen de gereformeerde en presbyteriaanse kerken.

 

Echter, er zijn sommige zaken waarin er een belangrijk verschil is. Vanuit Gods Woord is het duidelijk dat degenen die reeds in het oudtestamentische tijdperk de taak van onderwijzen en prediken werd gegeven, hun gehele leven besteedden aan de uitoefening van deze taak. We stemmen daarom toe dat een dienaar van het Woord, na al zijn opleiding, de kerken voor het leven moet dienen. Er is echter niet een dergelijke aanwijzing in het Oude of Nieuwe Testament dat ouderlingen en diakenen voor het leven moeten dienen. De presbyterianen met hun leer van twee ambten benadrukken dat ouderlingen voor het leven worden gekozen, maar maken onderscheid tussen actieve en niet-actieve ouderlingen, een onderscheid wat nergens in de Schrift wordt gevonden. Nog belangrijker, hoewel geen normale praktijk, is dat een ouderling ook kan of mag preken en de sacramenten bedienen.

 

Gelet op hoe de Schrift ons opdraagt om drie onderscheiden ambten te herkennen, blijven gereformeerde kerken beschermd voor mannen die niet zijn opgeleid, geëxamineerd en geroepen voor deze zeer belangrijke taak. We begrijpen dat, zoals blijkt uit artikel 8 van de Kerkorde, uitzonderingen kunnen worden gemaakt inzake de opleiding voor degenen die preken; maar de examinatie, roeping en bevestiging tot dit bijzondere ambt blijven een vereiste. Het is alles een gedeelte van hoe de Here ons onderwijst dat alle dingen op een gepaste wijze en in goede orde moeten gebeuren. Dit is ook een belangrijk confessioneel onderscheid tussen presbyterianen en gereformeerden wat niet zomaar kan worden genegeerd.

 

[1] P.K.A. de Boer, ‘Two or Three Ecclesiastical Offices?”’, Una Sancta, December 12, 2015: pp. 544-546.

[2] De vroegere uitgaven van de Kerkorde van Dordrecht, artikel 2, spraken over vier ambten in de kerken, namelijk dienaren van het Woord, doctoren, ouderlingen en diakenen. Het doctoren verwees naar de professoren in de theologie. Later, mogelijk om overeenstemming met de Nederlandse Geloofsbelijdenis te bereiken, sprak de Kerkorde over drie ambten, waarbij de professoren in de theologie werden gezien als dienaren van het Woord aan wie een bijzondere taak is toevertrouwd om toekomstige predikanten op te leiden.

[3] George W. Knight III, “Two Offices (Elders/Bishops and Deacons) Two Orders of Elders (Preaching/Teaching and Ruling Elders): A New Testament Study” published in Diaconia, Vol 7, No. 3 (Brookside Publishing).

[4] Robert S. Rayburn, “Three Offices: Minister, Elder and Deacon”, op. cit., dr. Rayburn is een voorganger van een presbyteriaanse kerk.

[5] Zie, bijvoorbeeld, S. Greijdanus’ Nederlandse commentaar op Openbaring, waarbij hij argumenteert dat in Openbaring 2&3 de term engelen verwijst naar de dienaren van het Woord. De Openbaring van Johannes (H.A. Van Bottenburg) 1925, pp. 41-42. Hij is niet de enige commentator die deze uitleg van engel heeft bij deze passage.

[6] We zullen deze praktijk als zodanig hier niet verder bespreken. Het enige punt hier is dat ook in dit opzicht de presbyterianen, in de praktijk, een onderscheid laten zien tussen de regeer- en leerouderlingen.

image_pdfimage_print