Wij vervolgen hier de artikelenserie over ‘belijdenis en eenheid’ van de hand van ds. P.K.A. de Boer, emeritus predikant van de Free Reformed Churches of Australia.[1]
De uitdrukking “genademiddelen” wordt gebruikt om te spreken over de middelen of instrumenten die de Heilige Geest gebruikt om het geloof in onze harten te werken. In het algemeen gesproken is er heel weinig aandacht gegeven aan hoe, in de Drie Formulieren van Eenheid, we belijden dat er twee “genademiddelen” zijn, terwijl de Westminster Standards spreken over drie “genademiddelen”. Dit artikel zal enige aandacht geven aan dit onderscheid, alsmede aan het belang van de genademiddelen.
Laten we eerst bezien wat we belijden over de “genademiddelen”. Op de vraag waar het geloof vandaag komt antwoorden we in de Heidelbergse Catechismus: Van de Heilige Geest, die het geloof in ons hart werkt door de verkondiging van het heilig evangelie en het versterkt door het gebruik van de sacramenten. Dit antwoord heeft twee genademiddelen of instrumenten die de Heilige Geest gebruikt om het geloof in onze harten te werken, namelijk, a) de prediking van het evangelie en (b) het gebruik van de sacramenten.
En wat zegt de Nederlandse Geloofsbelijdenis? In artikel 24 zeggen we dat dit ware geloof, in de mens verwekt door het horen van het Woord van God en door de werking van de Heilige Geest, hem opnieuw geboren doet worden… Hoewel dit artikel slechts naar één middel verwijst dat de Heilige Geest gebruikt, voegt artikel 33 toe dat de Here ons sacramenten heeft gegeven om ons geloof [te] voeden en onderhouden. Dus ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis verwijst naar twee genademiddelen: prediking en sacramenten.
Evenzo verwijzen de Dordtse Leerregels in hoofdstuk 3/4, artikel 17 ernaar dat de wijze waarop de Here het geloof werkt in de harten van mensen niet de middelen die Hij heeft gegeven uitsluit, maar omvat. Hier wordt verwezen naar de bediening van het Woord, de sacramenten en de tucht. Nu kan men zeggen dat hier wordt gesproken over drie middelen, maar in hoofdstuk 5, artikel 14, waar we belijden dat de Here ons bewaart bij het geloof door het gebruik van de middelen, wordt alleen de prediking …. en …. het gebruik van de heilige sacramenten genoemd. Of de tucht gezien moet worden als een afzonderlijk “genademiddel” zullen we hier buiten beschouwing laten.
Wanneer wij hetgeen wij belijden over de genademiddelen vergelijken met hetgeen de Westminster Standards zeggen, vinden we dat de Westminster Standards het gebed als een derde “genademiddel” toevoegen. In de Westminster Confession hoofdstuk 14, paragraaf 1 lezen we dat de genadegave van het geloof … is het werk van de Geest van Christus … en wordt gewoonlijk gewerkt door de bediening van het Woord … en door de bediening van de sacramenten … en door gebed … Evenzo antwoordt de Westminster Larger Catechismus v&a 154, in antwoord op de vraag naar de uiterlijke middelen die Christus gebruikt: vooral het Woord, de sacramenten en het gebed.
De vraag is: moet het gebed worden gezien als een genademiddel?
Moet het ‘gebed’ worden gezien als een ‘genademiddel’?
Wanneer we deze vraag overwegen, kan het behulpzaam zijn om enige achtergrond te geven. In de Gereformeerde theologie is aandacht gegeven aan de “genademiddelen” toen de waarheid van Gods Woord tegen twee fronten werd verdedigd, namelijk tegen het Rooms-Katholicisme en het mysticisme. In de Rooms-Katholieke theologie was en blijft de gevolgtrekking dat in het bijzonder de kerk, door haar ambtsdragers, het middel is waardoor de Heilige Geest de genade die in Christus gegeven is, uitdeelt. In dit verband wordt bijzondere aandacht gegeven aan de sacramenten, waarbij Rome beweert dat door de bediening van de doop en in het bijzonder de mis de weldaden van Christus’ werk feitelijk worden uitgedeeld. Daarom de nadruk op de bekende Rooms-Katholieke lering over de mis waarin Christus´ eigenlijke lichaam en bloed worden gegeten en gedronken. In dit verband is ook vaak aandacht gegeven aan het Roomse sacrament van het heilig oliesel (ziekenzalving) als middel waardoor bijzondere genade wordt verleend. Het probleem van deze onschriftuurlijke leringen is dat het de gedachte omvat dat de weldaden van Christus’ werk direct worden overgedragen door het gebruik van de sacramenten. Zodoende wordt iemand de weldaden van Christus’ werk gegeven door de vrijgevigheid van de ambtsdragers die de sacramenten bedienen.
In het mysticisme is de nadruk erop dat Christus Zelf vrijuit de weldaden van Zijn werk geeft, op een onzichtbare en verborgen wijze. Uiteraard stemmen we hier tot op zekere hoogte mee in. Maar het daarbij komende praktische gevolg is dat de persoon waaraan deze zegening wordt gegeven, hiervan bewust wordt door een bepaald soort geestelijke (of “mystieke”) ervaring die op allerlei manieren kan opkomen. Echter, de Schrift kent deze gevolgtrekking niet. Integendeel, de Here leert ons hoe Hij mensen roept tot geloof en hen als verbondskinderen ontvangt. Het is op deze manier en in dit verband dat Hij de zegen van Zijn werk tot zaligheid als vrije gave verleent. Het was in antwoord op deze dwaling, die nogal aanwezig was onder de wederdopers, dat wij in het bijzonder in de Dordtse Leerregels (hoofdstuk 3/4, artikel 17) benadrukken dat de Here het gebruik van de middelen vereist. Ik geef hier het woord vereist cursief weer, niet alleen omdat het direct uit dit artikel is genomen, maar ook om dit nadruk te geven. Het gebruik van de middelen is niet slechts een optie, maar is een vereiste.
De vergelijking die in dit artikel van de Dordtse Leerregels wordt gemaakt is zeer nuttig. De vergelijking wordt gemaakt met hoe we ons dagelijks eten ontvangen. De Here geeft aan ons eten. Als Hij dat wilde, kon Hij het ons direct geven; geheel en al klaargemaakt op een bord en direct voor ons neergezet. Hij geeft het ons niet op deze manier; integendeel, Hij beveelt ons gewassen te verbouwen door te zaaien, onderhouden en oogsten, en daaraan kunnen we toevoegen de bereiding van het voedsel, waaronder het malen in de molen, sorteren, koken, bakken, enzovoorts. De Here laat ons al deze dingen doen, waarmee Hij ons direct inschakelt bij het voedsel dat Hij ons geeft te eten. Evenzo geeft Hij ons de vrije gave van onze zaligheid door de middelen van het roepen tot geloof en het opmerken van Zijn Woord. Voor ons omvat dit het luisteren naar de prediking van wat de Here zegt in Zijn Woord, het overpeinzen, mediteren, en het aanvaarden als de waarheid. Zoals Hij ons geen voedsel geeft om te eten zonder ons werk en onze inspanning, zo geeft Hij ook niet de weldaden van Christus’ werk zonder onze betrokkenheid van zorgvuldig luisteren naar Zijn Woord. Met andere woorden, wanneer we in zondag 25 van de Heidelbergse Catechismus belijden dat de Heilige Geest het geloof in onze harten werkt, benadrukken we dat Hij deze zegen niet geeft door simpelweg kennis en geloof in onze hoofden uit te storten terwijl we slapen of iets anders doen. Hij doet dit door het gebruik van de instrumenten of middelen van de prediking van het Woord en bevestigt dit door het gebruik van de sacramenten. We moeten daarom naar het gepredikte Woord luisteren om tot geloof te komen (zie Romeinen 10:17).
Met deze historische achtergrond zult u begrijpen dat we aandringen op het gebruik en de vereiste van de middelen die God heeft gegeven om ons tot geloof te brengen. Maar ik kom terug tot de vraag die in geding is: moet het gebed gezien worden als een instrument waardoor de Here ons tot geloof brengt? Als we de vergelijking volgen die is gemaakt met het voedsel dat de Here ons geeft om te eten, mogen we zeker toevoegen dat de Here ons leert te bidden voor ons dagelijks voedsel. Echter, het gebed is ons vragen aan Hem. De Here moet het nog geven.[2] En het feit blijft dat de Here normaal gesproken ons voedsel geeft door onze directe betrokkenheid bij het groeien van de oogst en het hoeden van de kudde. Het welwezen van onze oogst en kudde hangt af van de Here die de regen geeft en de groei verleent. Zodoende bidden we en zien we op de Here om de inspanningen te zegenen die we doen voor het verkrijgen van voedsel. Echter, normaliter geeft het gebed op zichzelf genomen ons geen voedsel. Zoals een boer die de hele dag in huis zit en voor voedsel bidt maar niet ploegt, zaait of oogst normaal gesproken niets van de Here mag verwachten. Evenzo zullen degenen die zitten en bidden zonder de prediking te horen en Gods Woord op te merken (normaliter) niet groeien en volharden in het geloof. Zodoende, terwijl het gebed erg belangrijk blijft, en we de Here moeten zoeken voor Zijn genade en de Heilige Geest (zie HC zondag 45, v&a 116) zijn het niet de middelen die de Here heeft ingesteld om geloof te geven. In het bijzonder in de continentale gereformeerde confessies ligt de nadruk erop hoe de Here ons onderwijst om de middelen te gebruiken om te komen tot, en te volharden in, het geloof.
De vereiste voor ons om gebruik te maken van de middelen die de Here heeft gegeven
Een kleine toevoeging aan dit alles kan nuttig zijn. U hebt misschien opgemerkt dat de Westminster Standards het woord gewoonlijk gebruiken wanneer ze spreken over de middelen van genade. Even hiervoor gebruikte ik ook het woord normaliter in dezelfde betekenis. Het punt hier is dat als de Here ertoe beslist, Hij in staat is ons het voedsel direct te geven, geheel en al voorbereid op een schotel (zie bijvoorbeeld 1 Koningen 19:5-8). Echter, de Here doet dat niet normaliter of gewoonlijk. Er is dus geen groot bezwaar tegen dat de Westminster Standards deze uitdrukking gebruiken. Niettemin zien we hier een ander, meer subtiel verschil tussen deze twee confessionele standaarden. Terwijl de Westminster Standards zich druk bezighouden met te beschrijven wat de Here doet (hoe Hij op deze manier geloof geeft), wijzen de continentale standaarden meer een verbondsmatige, verplichtende richting. Deze laatstgenoemde belijdenissen zeggen dat, omdat de Here ons leert dat Hij het geloof geeft door het gebruik van de prediking, wij verplicht zijn om het Woord op te merken. We mogen God niet verzoeken door onze verwaarlozing te luisteren naar, en gehoor te geven aan, de prediking, met het excuus dat als God wilde Hij het ons op een andere, meer directe manier zou kunnen geven. Hij kan dat doen, maar omdat de Here ons onderwijst dat dit de wijze is waarop Hij het geeft, zouden we verschrikkelijk arrogant zijn om dit te negeren!
We gaan daarom voort met de prediking in de kerken, omdat dat het instrument is wat de Here geeft om Zijn kinderen te bewaren bij het geloof. Evenzo leiden we zendelingen op en zenden we hen uit, omdat dat het instrument is wat de Here heeft gegeven om mensen tot het geloof te brengen. De Here kan soms andere methoden gebruiken, maar omdat Hij ons vertelt dat Hij het geloof geeft door de prediking en het bevestigt door de sacramenten, blijven wij verplicht om deze middelen te gebruiken die God heeft bepaald. Door hier prescriptief te zijn, benadrukken de continentale gereformeerden meer duidelijk dat we moeten doen wat de Here leert. In dit verband is het niet nodig om te spreken over alles wat God kan doen, maar slechts over de twee middelen waarvan het de Here heeft behaagd die te gebruiken om mensen te brengen tot het geloof, middelen die we nooit mogen verwaarlozen.
[1] P.K.A. de Boer, ‘The “Means of Grace”’, Una Sancta, November 28, 2015: pp. 521-523.
[2] We kunnen hier opmerken dat de Westminster Confession of Faith verwijst naar Lukas 17:5 als een bewijstekst voor het gebed als genademiddel. In deze passage wordt ons verteld hoe de apostelen de Here Jezus vragen: vermeerder ons geloof. Echter, het is een ding voor ons om iets van de Here te vragen; het is een ander ding om daarover te spreken als een instrument waardoor de Here ons iets geeft.