Belijdenis en eenheid (12): Het toezicht op het avondmaal

Wij vervolgen hier de artikelenserie over ‘belijdenis en eenheid’ van de hand van ds. P.K.A. de Boer, emeritus predikant van de Free Reformed Churches of Australia.[1]

 


 

In zondag 30 van de Heidelbergse Catechismus onderhouden we vanuit Gods Woord dat alleen degenen die werkelijk in Christus geloven en vertrouwen voor vergeving, en die begeren hun geloof te versterken en hun leven te beteren, aan het avondmaal mogen gaan. We belijden dat de gehele christelijke kerk hier een taak heeft. De kerk is verplicht allen die zich als ongelovigen en goddelozen doen kennen, door de sleutels van het koninkrijk der hemelen buiten te sluiten. We belijden voorts in de Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 35: wij ontvangen dit heilig sacrament in de samenkomst van Gods volk met ootmoed en eerbied…, en voegen daaraan toe dat niemand behoort aan het avondmaal aan te gaan zonder zichzelf eerst op de juiste wijze beproefd te hebben…

 

Op gelijke wijze zegt de Larger Westminster Catechism in antwoord 173 dat zelfs degenen die belijdenis van het geloof hebben afgelegd maar op een schandelijke wijze leven van dat sacrament [moeten] worden geweerd door de macht die Christus in Zijn kerk heeft achtergelaten… De Westminster Confession of Faith maakt (in H. 29, par. 7) een onderscheid tussen zij, die waardig zijn om het te ontvangen, die de afgebeelde weldaden ontvangen, en onwetende en slechte lieden, die slechts ontvangen de uiterlijke elementen van dit sacrament… (par. 8). De laatstgenoemden ontvangen daarom niet wat erdoor afgebeeld wordt… en zijn schuldig aan het lichaam en bloed des Heren, en eten en drinken tot hun eigen verdoemenis. In het volgende hoofdstuk in de Westminster Confession over De kerkelijke censuur wordt aandacht gegeven aan de noodzaak om ongelovige leden van het gebruik van het sacrament af te houden.

 

Men kan in eerste instantie suggereren dat er hier geen belangrijk verschil is tussen de Drie Formulieren van Eenheid en de Westminster Standards. Als men artikelen in Diakonia leest die geschreven zijn door verscheidene presbyteriaanse voorgangers krijgt men de duidelijke boodschap dat er toezicht moet zijn op de viering van het avondmaal.[2] Er worden details gegeven, inclusief hoe in het verleden onder Schotse presbyterianen vooraf merktekens (‘tokens’, vert.) werden uitgereikt aan degenen die werden toegelaten, en die werden gecollecteerd bij het deelnemen, om er zeker van te zijn dat niemand zonder machtiging deelnam. Het kan daarom verrassend zijn dat, wanneer we aandacht geven aan deze relaties, dit punt nog steeds wordt beschouwd als een zaak die een serieuze confessionele divergentie[3] betreft tussen ons en presbyteriaanse kerken. Wanneer wij details opmerken met betrekking tot discussies over deze zaak, wordt het snel duidelijk dat dit samenhangt met het zicht op de kerk.

 

Toezicht op het avondmaal en het zicht op de ware kerk

In het voorgaande artikel werd reeds aandacht gegeven aan hoe de Westminster Standards een onderscheid maken tussen de onzichtbare en de zichtbare kerk. In de praktijk leidt dit tot een herkenning van verscheidene soorten denominaties als ware kerken van onze Here. In werkelijkheid, toen de Orthodox Presbyterian Churches met deze zaak druk waren in hun vijftigste General Assembly spraken ze erover hoe leden van alle evangelische kerken toegelaten moeten worden tot het avondmaal. Toen ze geconfronteerd werden met de vraag hoe ze een denominatie als ware kerk kunnen erkennen, werd dit aan de ene kant gezien als een moeilijk probleem dat kan leiden tot het accepteren van leden van zeer ontrouwe denominaties aan het avondmaal, maar aan de andere kant werd beargumenteerd dat er andere gevaren zijn… gevaren van een exclusivisme betreffende de denominatie zo niet in principe dan in de praktijk, een exclusivisme dat ons getuigenis over het avondmaal als van de Here in opspraak kan brengen.[4] De laatste woorden van dit citaat moeten worden begrepen als een benadrukking dat het avondmaal van de Here niet behoort tot de kerk waar het wordt gevierd, noch tot de voorganger die voorgaat, noch tot de leden die aangaan, maar tot Christus. Terwijl dit uiteraard waar is, stemmen we nochtans allen overeen, zowel gereformeerden als presbyterianen, dat er toezicht moet zijn op het avondmaal, en dat degenen die aangaan leden van de kerk moeten zijn. Echter, de presbyteriaanse redenering lijkt te zijn dat degenen die deelnemen leden moeten zijn van de onzichtbare kerk en daarom, als bewijs van dit lidmaatschap, ook lid moet zijn van een zichtbare kerk in een evangelische denominatie om deel te kunnen nemen. Hoewel, verdrietig genoeg, nogal wat gereformeerde kerken deze presbyteriaanse redenering, in de praktijk, hebben overgenomen, was onder de gereformeerde kerken deze praktijk historisch gezien anders. Wanner we bezien wat de Schrift leert over de kerk, is het in het bijzonder in deze praktische context dat het onderscheid tussen onzichtbare en zichtbare kerk problematisch wordt.

 

Het presbyteriaanse argument dat het avondmaal het avondmaal van de Here is, is waar genoeg; maar zij wordt — zoals de prediking van het evangelie — gegeven door ambtsdragers, door en aan de kerk. De presbyterianen zullen overeenstemmen dat het avondmaal behoort aan de kerk en wordt bediend in de zichtbare kerk; maar dat alles roept de vraag op waar de kerk werkelijk is. Als we het onderscheid tussen onzichtbare en zichtbare kerk verwerpen, en vaststellen waar de ware kerk rechtmatig wordt gevonden, is het alleen dáár waar de kenmerken van de ware kerk duidelijk zijn, zoals wordt beleden in artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Dat is beslist niet daar waar bijvoorbeeld, zoals opgemerkt in het voorgaande artikel, kerkleiders het rijke voorrecht van de kinderdoop onthouden en ontkennen.

 

In deze context wordt door presbyterianen vanuit de Schrift beargumenteerd dat er veel ware, dat is rechtmatige, (zichtbare) kerken kunnen zijn die ontrouw zijn, maar (nog) niet valse kerken. Denk bijvoorbeeld aan sommige van de kerken zoals vermeld in Openbaring 2 en 3. Nogmaals, dit is waar, maar, zoals ook kan worden aangetoond uit dit gedeelte van Openbaring, de waarschuwing is dat tenzij deze ontrouw wordt verholpen, de rechtmatigheid van deze kerken zal verlopen; dat wil zeggen, de kandelaar zal worden weggenomen. Dit leidt tot de aanvullende vraag of we kunnen komen tot een soort vaststelling wanneer precies een ware kerk vals is geworden. Ook hier kan worden verwezen naar wat we over deze zaak belijden in artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Hoewel de ware kerk gemakkelijk kan worden onderscheiden van de valse kerk, in de context van deze voortgaande strijd waarin we leven kost het vaak tijd, alsmede veel vermaningen, voordat een conclusie kan worden bereikt over de voortgaande geloofsgetrouwheid van een kerk. Echter, in deze zaak kan de historische context van waaruit kerken zijn gegroeid niet buiten beschouwing worden gelaten. Laat me dit enigszins nader uitleggen.

 

Achteraf lijkt het voor ons duidelijk genoeg dat de Roomse Kerk ontrouw is geworden en niet langer gezien kan worden als een ware, rechtmatige vergadering van Gods volk. Het is een valse kerk geworden. Dit kan in het bijzonder worden aangetoond door hoe zij niet slechts de Schriftuurlijke leringen heeft verworpen, maar ook trouwe mannen heeft afgesneden. Tijdens het tijdperk van de Grote Reformatie kwamen allerlei vreemde leringen op met betrekking tot het koninkrijk van God, kinderdoop, de ambten in de kerk, enzovoorts. Toch waren er ook kerken waar de waarheid van Gods Woord duidelijk werd gehoord. Degenen die destijds terecht vasthielden aan de Schrift toonden veel geduld met degenen die afwijkende opvattingen en vreemde inzichten hadden. Uiteindelijk, zoals de Here ons waarschuwt en leert in de Schrift, moesten valse leraars worden verworpen. Het probleem met de presbyteriaanse manier van toezicht op het avondmaal is niet zozeer het gebrek aan toezicht, maar veel meer de weigering om degenen die aan deze valse leringen vasthouden te verwerpen.

 

De presbyterianen, zoals wij vandaag, weten heel goed dat als het avondmaal wordt opengesteld voor alle leden van evangelische kerken zij het ook opent voor dezen die, bijvoorbeeld, ontkennen dat God de almachtige Schepper van hemel en aarde is, of die sommige van de in de Schrift opgetekende wonderen ontkennen, enzovoort. Wanneer ze hierover nader bevraagd worden, hebben presbyterianen de neiging om de persoonlijke verantwoordelijkheid te benadrukken, waarbij de gemeenschappelijke verantwoording niet direct wordt ontkend. Uiteraard blijft persoonlijke verantwoordelijkheid belangrijk. Degenen die aan het avondmaal op een onwaardige wijze eten en drinken, eten en drinken zichzelf een oordeel. Deze waarschuwing is belangrijk omdat we niet in individuele harten kunnen inzien. Tegelijkertijd laat de wijze waarop de Here in 1 Korinthe 11 over het avondmaal spreekt een duidelijke gemeenschappelijke verantwoordelijkheid zien. Bij het avondmaal mag gemeenschap met Christus door Zijn kudde worden genoten, en deze kudde is niet een vage, onomschreven organisatie, maar Christus’ kudde die Hij vergadert in gemeenten op verscheidene plaatsen in deze wereld.

 

[1] P.K.A. de Boer, ‘The supervision of the Lord’s Supper’, Una Sancta, November 14, 2015: pp. 500-501.

[2] Neem ter hand G.I. Williamson, On a more Adequate Fencing of the Lord’s Table, pp. 45-46; Rev. William Shisko, Restricted Communion in one OPC congregation, pp. 47-48; Jack J. Peterson, Fencing the Lord’s Table, gepubliceerd in Diakonia, editor Dr. J. Visscher (Brookside Publishing) Vol 8 No 2, 1984.

[3] Zie de Canadian Reformed Synod Acts 1986, artikel 132.

[4] Fiftieth General Assembly of the OPC, p. 123.

image_pdfimage_print