‘Antithese of synthese?’ (10)
Samenvatting door: J. Bos
De wereldbond voor internationale vriendschap door de kerken.
‘Sinds de tweede vredesconferentie in Den Haag (1907) werd bij verschillende duitsers en engelsen de overtuiging levendig, dat de kerken zich maar al te veel afzijdig hielden van de brandende internationale vraagstukken en zwegen. Waren de kerken niet geroepen de vrede te dienen en haar invloed ten goede uit te oefenen bij de oplossing van internationale geschillen? Daar echter deze vaak vreemd of vijandig tegenover elkaar stonden, moesten zij eerst elkaar leren kennen en met elkaar leren samenwerken. De vrucht ervan zou zijn, dat ze zo gezamenlijk haar stem zouden kunnen laten horen in de verwarde wereld vol oorlogsdreiging.
Men bracht daarom allereerst contacten tot stand tussen vooraanstaanden uit kerken van verschillende confessie en nationaliteit.’ (p. 68-69)
‘Op 1 Aug. 1914 kwam de conferentie te Constanz bijeen (…) Men heeft echter maar zeer kort kunnen vergaderen, daar de gevreesde wereldoorlog een aanvang nam. Toch was het nog mogelijk geweest vóór het uiteengaan “de Wereldbond van Kerken” officiëel op te richten. Ook nam men de volgende resolutie aan, die de werkzaamheden van de Wereldbond omschreef:
“In zoverre als verzoening brengen en bevordering van goede onderlinge verstandhouding in het bizonder een christelijke roeping is, is het noodzakelijk, dat de kerken van alle landen haar invloed gebruiken om betere verhoudingen tussen de volken in het leven te roepen, en dat alle delen van Christus’ kerk op aarde tot dit doel samenwerken. Eindelijk, dat in elk land stappen gedaan worden om kerkelijke verenigingen te vormen, waarvan het doel moet zijn de kerken op te wekken tot een gezamenlijke actie voor betere internationale verhoudingen en de bestrijding van de oorlog.”
[Er] werden in verschillende landen afdelingen van de Wereldbond opgericht, in Duitsland even zo goed als in Engeland. (…) Intussen kwam van verschillende kant, geheel onafhankelijk van elkaar, het verlangen naar een internationale samenkomst naar voren (…).’ (p. 69-70)
‘Eind 1917 ging van de drie scandinaafse bisschoppen (…) een uitnodiging uit tot een oecumenische conferentie te Upsala in December 1917. (…) De verklaring, waarin men zich verenigde, ving aldus aan:
“Wanneer onze christelijke geloofsbelijdenis spreekt van één heilige, algemene christelijke Kerk, zo herinnert dat ons aan de diepe, innerlijke eenheid, die alle christenen in Christus en in het werk van den Heiligen Geest bezitten, ondanks alle nationale en kerkelijke verschillen. Zonder ontrouw te zijn of ondankbaar voor die bizondere gave van christelijke ondervinding en opvatting, welke iedere gemeenschap van den God der geschiedenis heeft ontvangen, behoort deze eenheid, die in haar diepste zin bij het kruis van Christus is te vinden, beter dan tot nu toe in leven en leer te worden verwezenlijkt.”
Na deze woorden, die sterk de nadruk legden op het christendom boven geloofsverdeeldheid en de plicht van de kerken om gezamenlijk tot de dáád over te gaan, werd in enige punten gewezen op de roeping van de kerk ten aanzien van de internationale verhoudingen.
“De Kerk, die helaas niet zelden méér nadruk legt op hetgeen verdeelt, dan op hetgeen verenigt, behoorde het ideaal der christelijke broederschap aan te wakkeren, het oordeel over eigen zelfzucht te wekken en te versterken en alle krachten in het werk te stellen om de gevolgen van de oorlog te doen verdwijnen, hetzij deze een sociaal, een economisch of politiek karakter hebben.”
Daar de conferentie te Upsala slechts personen van enkele landen bijeen bracht, werden alom stappen ondernomen een werkelijk internationale conferentie voor Praktisch Christendom samen te roepen. (…) Op de vergadering van 90 afgevaardigden van allerlei nationale afdelingen van de Wereldbond van Kerken [in] Augustus 1920 te Genève werd een uitvoerend comité benoemd.
In het volgende hoofdstuk zullen we nader op deze beweging voor Praktisch Christendom terug komen. Het was ons er hier om te doen aan te tonen, dat de Wereldbond van Kerken belangrijk heeft bijgedragen tot het ontstaan der oecumenische beweging. Nadat de beweging voor Praktisch Christendom (of beweging voor werk en leven) ontstaan was, bleef de Wereldbond daarnaast zelfstandig bestaan.
Sinds 1915 bestond een afdeling in ons land.’ (p. 70-71)
‘De naam “Wereldbond van Kerken” werd in 1938 wat bescheidener veranderd in “Wereldbond voor Internationale Vriendschap door de Kerken” (World Alliance for promoting international Friendship through the Churches). Daar de Wereldraad van Kerken veel van het werk van de Wereldbond heeft overgenomen, heeft men deze thans opgeheven.
Wanneer we tenslotte ons oordeel over de Wereldbond geven, dan moeten we ook hier weer constateren, dat ondanks veel verdienstelijk werk, deze toch gegrepen was door een onschriftuurlijk idealisme. Het is de taak der kerken om uit het Woord op te roepen tot gehoorzaamheid aan Gods geboden in het ganse, brede mensenleven, ook als de internationale verhoudingen, de vluchtelingen-problemen, de verdrukking van minderheden, enz. in geding zijn. Maar de kerken zijn niet geroepen om een soort Hof van Arbitrage te vormen of vredesverdragen te ontwerpen.
Bovendien: de Wereldbond ging uit van de pluriformiteitsgedachte, alle “afdelingen” der kerk werden aanvaard, men hanteerde geen maatstaf om de voor de internationale verhoudingen zo uiterst gevaarlijke vrijzinnigen te weren. Vooral modernen en ethischen, die het dogma aantastten, werkten actief mee. Het behoeft niet gezegd te worden, dat tengevolge van hun Schrift-critisch standpunt ook hun visie op de ethiek geheel onjuist was. Velen waren min of meer pacifist, tegen alle oorlog, en droomden van wereldbroederschap, synthese, in socialistische zin. In de Wereldbond ontbrak ten enen male het besef, dat juist de valse kerken in de loop der historie het volkerenleven nadelig hebben beïnvloed. Hij was de belichaming van een pseudo-messiaans, dus eigenlijk antichristelijk verlangen naar één Wereldstaat en één Wereldkerk.’ (p. 71-72)