De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij (4)

We vervolgen de overdenking van ds. Doekes over ‘De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij’.[1]


Niemand onder de mensen was groter dan Johannes de Doper – dat heeft Christus zelf van hem getuigd. Sinds zijn optreden breekt het koninkrijk der hemelen met geweld zich baan in de wereld (Matth. 11:11-12). Oog in oog heeft hij gestaan met de Messias, de Zoon van God; hij zag de Geest Gods op Hem neerdalen, en hoorde de stem van de Vader die tot Hem sprak. En toch… diezelfde Johannes kwam later in de grootste aanvechting en twijfel. Uit de gevangenis liet hij aan Jezus de vraag overbrengen: Zijt gij het die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten? Wij kunnen niet met zekerheid zeggen, waardoor hij in twijfel is geraakt. In zijn cel had hij nog steeds contact met de buitenwereld via zijn leerlingen, die hem mochten bezoeken. Zij gaven hem een uitvoerig verslag van het optreden van Jezus Christus, en van al de wonderen die Hij deed. Maar toch kwam over Johannes een gevoel van pijnigende onzekerheid. Zelf had hij met luide stem geroepen: Hij is het die na mij komt! De vastheid van dat getuigenis was hem gegeven door Gods eigen openbaring. En nu gaf dat Woord van God hem voor zijn besef geen houvast meer…

Is Gods Woord dan soms toch niet voldoende? Wie dat zou menen begaat een ontstellende vergissing. Ook in het geval van Johannes komt dat duidelijk aan het licht. God had hem niet in het onzekere gelaten over de Christus en zijn koninkrijk. Hij kon dan ook uit volle overtuiging het evangelie verkondigen: die na mij komt is sterker dan ik; Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur. De wan is in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer geheel zuiveren! Vooral dit laatste heeft Johannes blijkbaar voor ogen gestaan: de krachtfiguur van de Messias, die zijn land komt schoonvegen van alle ongerechtigheid, en de ongehoorzamen verteert door het vuur van Gods oordeel. Nu is de Koning gekomen, Hij is met volle kracht aan het werk om zijn ambt te bedienen – maar waar blijft het oordeel? Was deze Jezus dan toch niet de beloofde Messias?

Op die pijnlijke vraag gaf Christus afdoende antwoord uit de Schrift. De messiaanse profetieën van Jesaja gaan tastbaar in vervulling: blinden en lammen, melaatsen en doven worden genezen, zelfs doden staan op, en aan armen wordt de blijde boodschap van Gods heil verkondigd. De heilstijd van de Messias is gekomen! Maar de vervulling van Gods beloften voltrekt zich in de door Hem bepaalde weg, en het tempo daarvan is eveneens door Hem bepaald. Het optreden van Israëls Koning beantwoordt niet aan de verwachting van het zondige vlees. Zelfs Johannes, de machtige getuige van de Messias, moet zijn gedachten onderwerpen aan de openbaring van Jezus Christus in het evangelie. Wie vasthoudt aan zijn eigen verwachting en verlangen zal beschaamd uitkomen, en zich van Jezus afkeren: hij is blind voor de komst van Gods koninkrijk. Daarom gaf Christus aan Johannes en aan ons allen deze waarschuwende belofte: Zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt (Matth. 11:6). Wij hebben Jezus Christus nodig om de vervulling van de profetieën te leren zien en verstaan. Hij is onze hoogste Profeet, die de Schriften voor ons opent en ons daardoor het licht doet opgaan: het licht over Hemzelf en zijn ambt, en over de toekomst van zijn koninkrijk.

Alleen door het openbaringswoord van Jezus Christus leren wij de komst en de toekomst van zijn heerschappij verstaan. Wie zich daarin door Hem niet laat leiden, miskent het profetisch getuigenis van het Oude Testament en geeft zich over aan allerlei fantasie-voorstellingen, omdat hij aan de Schrift een eigenmachtige uitlegging geeft.

Het gevaar van die eigen interpretatie wijst de Schrift ons aan bij de figuur van Johannes de Doper. Onder zijn geweldige boeteprediking kwam het volk in grote spanning: zou hij misschien de Messias zijn? Toen hem officieel door een delegatie uit Jeruzalem de vraag werd voorgelegd: wie zijt gij? liet Johannes daarover geen enkele twijfel bestaan: ‘Ik ben de Christus niet’. Maar zij vroegen hem: wie dan? Zijt gij Elia? Hij antwoordde: die ben ik niet (Joh. 1:20-21).

Dit laatste antwoord brengt ons in verwondering. De naam van Elia was immers met nadruk genoemd door de engel Gabriël, toe hij aan Zacharias de geboorte van Johannes aankondigde. En ook bij de joden leefde de verwachting, dat de profeet Elia zou verschijnen als voorbode voor de komst van de Messias. Zij kenden immers de profetie van Maleachi: Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt! Vanzelfsprekend was Johannes op de hoogte van de aankondiging van zijn geboorte door een engel uit de hemel. Hoe kan hij dan toch zeggen: Elia ben ik niet?

Zijn antwoord wordt nog vreemder, wanneer wij Christus later horen getuigen over Johannes: Hij is het van wie geschreven staat: Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit; en indien gij het wilt aanvaarden: hij is Elia die komen zou (Matth. 11:10,15). Naderhand heeft Jezus dit nog eens bevestigd: Ik zeg u dat Elia reeds gekomen is. Toen begrepen de discipelen dat hij over Johannes de Doper tot hen gesproken had (Matth. 17:12-13). Schijnbaar is Johannes’ verklaring met dit alles in strijd. Maar wie op de situatie let, zoals die in Joh. 1 getekend wordt, gaat zijn antwoord verstaan. In de joodse toekomstverwachting stond het als een ‘geloofsartikel’ vast, dat de profeet Elia in eigen persoon zou verschijnen om de heerschappij van de Messias aan te kondigen. Maar de engel Gabriël heeft het aan Zacharias ànders geopenbaard: zijn zoon zou voor de Messias uitgaan in de geest en de kracht van Elia (Luc. 1:17). Johannes de Doper deed in zijn optreden denken aan de krachtfiguur van Elia in de historie van Israël. De profetie van Maleachi als laatste in het O.T. getuigt van Mozes en Elia als de grote representanten van de wet en de profetie. Op de berg der verheerlijking verschijnen deze twee getuigen om met Christus te spreken over zijn weg naar het kruis. Maar de reeks van de vroegere profeten vindt zijn hoogtepunt in het optreden van Johannes de Doper: niemand is groter dan hij, de heraut van de Koning.


[1] Dit artikel is van de hand van prof. dr. L. Doekes en overgenomen uit: Komende in heerlijkheid (onder redactie van ds. G. Zomer) Oosterbaan & Le Cointre B.V. – Goes – 1979, pag. 187-205.




De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij (3)

We vervolgen de overdenking van ds. Doekes over ‘De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij’.[1]


De vervulling der profetie door Christus verklaard

Meer dan iemand anders in zijn tijd heeft Johannes de Doper de majesteit gezien en beseft van Jezus Christus en zijn Messiaans koningschap. Daarvan was hij overtuigd geworden niet door zijn intuïtie of door de diepe indruk, die de persoon van Jezus op hem gemaakt had, maar door Gods openbaring.

Johannes stond met Jezus in familie-relatie: zijn moeder Elisabeth was met Maria verwant. Of zij een nicht van Maria was (zoals b.v. de Statenvertaling het Griekse woord weergeeft) is ons onbekend. Maar deze twee waren toch blijkbaar geen vreemden voor elkaar. En als gevolg van de aankondiging van Jezus’ geboorte werd het contact tussen hen tot een sterke verbondenheid in de geloofsverwachting van de geboorte van de Messias. In het moment van de ontmoeting kwam Elisabeth met een schok tot het inzicht dat Maria de moeder zou zijn van haar Heer en Koning. Het was de Heilige Geest, die op het horen van Maria’s groet haar ongeboren kind van vreugde deed opspringen, en haar ogen opende voor de nabijheid van de Christus. Diezelfde Geest der profetie deed Maria daarop jubelen van het grote heil, dat nu in haar Kind tot vervulling kwam.

Er was dus een bijzonder contact tussen de beide families gelegd. De geboorte van Johannes de Doper werd gevolgd door het wonder waardoor zijn vader Zacharias het spraakvermogen terugkreeg, en door de Heilige Geest een profetisch loflied op de God van Israël mocht uitspreken: Hij heeft ons een hoorn des heils opgericht in het huis van David, ons een machtige Verlosser gegeven, om ons te redden uit de hand van onze vijanden en ons de vrijheid te geven tot zijn heilige dienst!

In deze lofzang sprak Zacharias profetisch over de komst van de Christus-Koning uit het geslacht van David. Zijn eigen zoon Johannes mocht als heraut voor deze Koning uitgaan, om voor Hem de weg te banen. Het licht van de profetie doet deze twee, de Koning en zijn dienaar, voor onze ogen tevoorschijn komen in hun ambt en dienst van het koninkrijk Gods.

Zacharias en Elisabeth, Maria en Jozef hebben zo door Gods openbaring de komst van dat koninkrijk leren kennen. Maar naderhand wordt het duidelijk, dat het licht van Gods Geest telkens opnieuw nodig is om de komst en de voortgang van het koninkrijk Gods te kunnen onderscheiden.

Opvallend vindt dit zijn bevestiging in het optreden en de prediking van Johannes de Doper. Zijn eigen vader en moeder hadden een profetisch getuigenis gegeven van zijn levensbestemming met het oog op de Zoon van Maria. Maar toen Johannes optrad om de verschijning van de Verlosser aan te kondigen en het volk op zijn komst voor te bereiden, was Jezus als de Messias voor hem nog onbekend. In de woestijn kwam Gods Woord tot hem, en ontving hij de opdracht om Gods volk te roepen tot bekéring. Toen werd hem ook geopenbaard dat hij de heraut zou zijn van de Ander, die na hem zou komen, maar die al vóór hem bestond. Johannes kende hem nog niet. God, die hem gezonden had om Israël te dopen, gaf hem echter ook te zien dat het Jezus was, voor wie hij zich met diep ontzag had te buigen. Maar toen Jezus tot hem kwam om zich door hem te laten dopen, moest Johannes de weg en het ambt van deze Messias-Koning verder leren verstaan. Zijn diep ontzag voor de hoogheid van Jezus Christus bracht hem er zelfs toe, bezwaar te maken tegen de door hem gevraagde doop: Ik heb nodig door U gedoopt te worden, en komt Gij tot mij? Op dat moment stond hij Christus in de weg, en daarmee ook het koninkrijk Gods, dat hij zelf had aangekondigd – zoals later de apostel Petrus zijn Heer wilde tegenhouden op de weg naar het kruis… Christus moest het hem openbaren, dat deze doop onmisbaar was om Gods gerechtigheid geheel te vervullen. Alleen in die weg komt de Messias tot zijn gezegende heerschappij.

Johannes heeft dit woord van Christus geloofd, en Hem de doop toegediend. Toen ging de hemel open en daalde de Heilige Geest voor zijn ogen neer als een duif op de biddende Jezus. Op datzelfde moment was daar een stem uit de hemel, de stem van God zelf: ‘Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb!’

Johannes wist nu meer dan genoeg. God had hem van tevoren gezegd, dat hij in dit teken de komende Messias-Koning zou herkennen als de Zoon des Vaders. Met grote kracht kon hij dan ook van Hem getuigen: Die uit de hemel komt, is boven allen; de Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in handen gegeven! Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is zal het leven niet zien, maar Gods toorn blijft op hem… (Joh. 3:31-36, 1:26-34).

Wie heeft méér gezien van de komende Christus en zijn koninkrijk dan Johannes de Doper? Hij heeft van Hem getuigd, en het met grote kracht uitgeroepen: Déze was het, die na mij komt! Toen hij Jezus zag aankomen, wees hij met de vinger naar Hem: ‘Zie, het lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt!’ En ook daarna, toen velen tot Jezus gingen en de kring bij Johannes steeds kleiner werd, gaf Johannes een trouw getuigenis van Zijn ambt en Zijn majesteit, een getuigenis dat geen misverstand of onzekerheid kon laten bestaan.


[1] Dit artikel isovergenomen uit: Komende in heerlijkheid (onder redactie van ds. G. Zomer) Oosterbaan & Le Cointre B.V. – Goes – 1979, pag. 187-205.




De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij (2)

We vervolgen de overdenking van ds. Doekes over ‘De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij’.[1]


De aankomst van de Koning
Groot was de emotie van Maria, toen de engel Gabriël als gezant uit de hemel haar kwam begroeten. Maar in die ontroering verstond zij toch zijn aankondiging over haar zoon: hij zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven, en Hij zal als Koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen.

Nu zal de profetie van deze koning in vervulling gaan: in de geboorte van het koningskind Jezus van Nazareth! Maria heeft het verstaan, en ook anderen mochten door de Heilige Geest de komst van de koning begroeten: Elisabeth in de ontmoeting met Maria, en Zacharias bij de geboorte van zijn zoon, die in de kracht van Elia zou vooropgaan als heraut voor de Christus; en de herders in de kerstnacht, die de blijde boodschap van de geboren Koning door engelen hebben ontvangen. Vele anderen hebben met verwondering hun getuigenis gehoord. In heel het bergland van Juda werd daarover gesproken, en de inwoners van Bethlehem waren verwonderd over de boodschap van de herders.

Maar nog groter werd de opschudding, toen een groep van wijzen uit het oosten in Jeruzalem kwam vragen: waar is de koning der joden, die geboren is? Wij hebben zijn ster gezien, en komen hem hulde bewijzen! Een schok ging door heel de hoofdstad, en ook door koning Herodes. Op zijn bevel kwam heel het college van overpriesters en schriftgeleerden, het Sanhedrin bijeen. Zij konden hem uit de profetie van Micha antwoord geven op de vraag, waar de grote Koning geboren zou worden: uit Bethlehem zal Hij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël, en hen weiden zal in de kracht des Heren.

Zo vonden de oosterse wijzen de geboren Messias-Koning. Zij vormden de voorhoede van een grote schare die niemand tellen kan, aanbidders uit alle volken en naties der wereld, die deze Koning eerbiedig komen huldigen. De profetieën van zijn heerschappij gaan in vervulling! Zij hebben het gehoord en gezien, en zij bogen zich voor Hem neer. Maar waar bleef de hulde van de koninklijke natie, Gods eigen verbondsvolk? Hij was in de wereld, die door Hem geworden is, en de wereld heeft Hem niet gekend. Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. Zij kenden wel het profetische Woord, de aankondiging van zijn komst en zijn triomfale heerschappij. De Messiasverwachting kon hun gedachten hevig ontroeren. Maar Hem zoeken waar Hij te vinden was, en Hem eerbiedig begroeten bij zijn komst in de wereld – dat bleef bij hen uit. Zij wilden Hem ànders zien, anders dan de Schrift in haar geheel van Hem getuigde. Hun verwachting was naar het vlees, niet naar de Geest. Zij droomden van aardse glorie in een nationaal herstel van Israël en van Davids koningschap.

 

Israëls Koning en zijn Koninkrijk
Toen Herodes de kinderen in Bethlehem liet uitmoorden was het ook gedaan met de aandacht voor Jezus van Nazareth. Hij was verdwenen naar Egypte, en kwam eerst later met zijn ouders terug naar Israël. Bijna dertig jaar lang blijft dan een stilte om Hem heen – een stilte, die alleen maar voor een moment onderbroken wordt door de komst van de twaalfjarige Jezus in de tempel. Allen die Hem daar hoorden waren verwonderd over zijn verstand en zijn antwoorden. Maar zijn optreden deed blijkbaar niet denken aan de beloofde Messias-Koning.

Eerst toen Hij dertig jaar werd, klonk plotseling in het land Judea de doordringende stem van Johannes de Doper: bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen! Als een elektrische vonk trof zijn prediking de harten van de hoorders. Zelf verklaarde hij immers dat hij gezonden was als de stem van hem die roept in de woestijn: Bereidt de weg des Heren, maak zijn paden recht, want alle vlees zal het heil Gods zien. Hij kwam als de vervulling van de profetie van Jesaja: de Koning komt, maakt u gereed! Zo indrukwekkend was zijn verkondiging, dat allen zich gingen afvragen of hij misschien de Christus was. Maar Johannes verklaarde kort en duidelijk: ik ben de Christus niet. Midden onder u staat Hij die na mij komt: die zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur. De wan is in zijn hand; Hij zal het graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf verbranden met onuitblusbaar vuur.

Deze Messias-Koning, waarvan Johannes sprak, was een ander dan de komende Heerser naar de voorstelling van de Joodse toekomstverwachting. De Christus zal niet alleen het oordeel voltrekken over de Romeinen en andere volken, maar Hij komt allereerst zijn dorsvloer in Israël zuiveren. En wanneer Johannes Hem met de vinger mag aanwijzen: zie! dan volgt daarop niet de indicatie: ‘Zie uw Koning’, maar: ‘Zie het Lam Gods, dar de zonde der wereld wegneemt’. De Messias is Koning, maar komt tegelijk als de Hogepriester, die zichzelf voor ons ten offer brengt: Hij laat zich slachten als een lam. Zijn ambt en zijn weg wordt bij zijn doop door Gods stem uit de hemel geopenbaard: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb. ‘Mijn Zoon: Dat is de hoge naam die de Here al in Psalm 2 gegeven heeft aan de door Hem gezalfde koning op de Sion. ‘Mijn welbehagen’ – dat heeft God door Jesaja gezegd van zijn Knecht, die zou lijden en sterven en daarna hoog boven allen verheven zou zijn (Jes. 42:1, 53:13 e.v.).

In Hem, de Zoon van God, is het koninkrijk Gods gekomen. Hij toont zijn macht in de genezing van zieken. Zelfs de boze geesten zijn Hem onderworpen. Wanneer zijn tegenstanders zeggen: die macht heeft hij door zijn contact met de duivel, dan reageert Christus met een scherpe waarschuwing tegen deze godslastering, en Hij voegt er aan toe: wanneer Ik door de vinger Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het koninkrijk Gods over u gekomen. Zo is Hij lichamelijk present, zichtbaar en hoorbaar en tastbaar, als de levende vervulling van het getuigenis der vroegere profetie. De toeschouwers stonden er bij, perplex en buiten zichzelf van verwondering. Telkens kwam het bij hen tot de vraag: hij is toch niet de Zoon van David? (Matth. 12:33). Zijn optreden gaf aanleiding tot heftige discussie over zijn optreden: zal de Messias, wanneer Hij komt, soms meer tekenen doen dan hij gedaan heeft? (Joh. 7:31). In hun enthousiasme over het wonder van de broden-vermenigvuldiging wilden ze Hem met geweld meevoeren om Hem Koning te maken. Maar toen Hij ging spreken over zichzelf als het ware brood des levens, dat uit de hemel is neergedaald, en over zijn vlees en bloed, dat Hij als voedsel zou geven om ons te verlossen van de dood – toen keerde de eerst zo enthousiaste massa zich van Hem af, en liet Hem staan. Déze Koning begeerden zij niet. Hoewel Hij zoveel tekenen voor hun ogen gedaan had, geloofden zij niet in Hem. De voorgangers, de Farizeeën en anderen stonden vooraan in dat demonstratief verzet. Na al zijn wonderdaden vroegen ze Hem om een nog groter teken uit de hemel. Uitdagend was ook hun vraag: wanneer komt nu het Koninkrijk Gods? Christus heeft die vraag niet onbeantwoord gelaten: zie, het koninkrijk Gods is bij u! (Luc. 17:21; de vertaling ‘in u’ is onjuist). Het koninkrijk Gods is gekomen, want Gods Zoon is hier in hun midden. Zij komen met zijn macht en zijn majesteit in aanraking, en het besef dringt zich aan hen op: niemand kan die tekenen doen die Hij doet, tenzij God met hem is (Joh. 3:2). Maar toch moet Christus tot Nicodemus en ons allen zeggen: Tenzij iemand wordt wedergeboren uit water en Geest, kan hij het koninkrijk Gods niet zien, en het niet binnengaan.

Dat is niet alleen het geval bij hardnekkige ongelovigen, die als vijanden Christus tegenstaan. Ook allen die Jezus willen volgen, en die Hem met sympathie en enthousiasme begroeten, zijn uit zichzelf toch niet in staat Hem als de Messias-Koning in waarheid te erkennen en Hem te dienen als trouwe onderdanen in Zijn koninkrijk. Toen de mensen-menigte telkens op Hem aandrong en Hij met zoveel energie de zieken genas en het evangelie van het koninkrijk verkondigde dat er soms zelfs geen tijd overbleef om te eten, gingen zijn familieleden er op uit om Hem weg te halen, want er werd al van Hem gezegd: het mankeert Hem in zijn hoofd (Marc. 3:21), en later durfde men zelfs ronduit te zeggen: hij is bezeten en waanzinnig (Joh. 8:48, 10:20). Ook zijn stadgenoten stootten zich aan Hem, en deden een poging om Hem te doden (Luc. 4:29). Zelfs zijn eigen broers geloofden niet in Hem, al kenden ze zijn wondermacht (Joh. 7:4-5).


[1] Dit artikel is van de hand van prof. dr. L. Doekes en overgenomen uit: Komende in heerlijkheid (onder redactie van ds. G. Zomer) Oosterbaan & Le Cointre B.V. – Goes – 1979, pag. 187-205.

 




De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij (1)

Onderstaand een overdenking over ‘De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij’.[1]


Jubel luid, dochter van Sion! Zie, uw koning komt tot u!

Triomfantelijk klinkt deze profetie, waarmee Zacharia aan het volk Israël in zijn tijd de blijde boodschap mocht aankondigen: uw koning is op komst!

Overweldigend groot is de inhoud van deze profetie, in tegenstelling tot de situatie waarin Zacharia met Gods volk moest leven, kort na de ballingschap. In vernederende omstandigheden, onder de spot en aanvechting van de Samaritanen en andere bewoners van het land, waren ze op Gods bevel begonnen met de herbouw van de tempel, en kwam er ook een nieuw begin van herlevend volksbestaan in Jeruzalem en omgeving. Maar als volk van God bleven ze totaal onderworpen aan de souvereiniteit van het Perzische rijk – hun koning resideerde ver weg in het buitenland, in Susa, en vreemde beambten en functionarissen oefenden de bestuursmacht over Israël uit. De glorieuze tijd van Davids koningschap en de schitterende regeringsperiode van zijn zoon Salomo behoorden al eeuwenlang tot het verleden. Het volk van God was diep vernederd om zijn zonden. Een sprekend getuigenis daarvan is bewaard gebleven in het gebed op de vastendag, weergegeven in Nehemia 9: ‘Zie, wij zijn heden slaven en het land dat Gij aan onze vaderen gegeven hadt om de vrucht en het goede daarvan te genieten – zie, wij zijn daarin slaven; het geeft zijn rijke opbrengst aan de koningen die Gij over ons gesteld hebt wegens onze zonden, en zij heersen over ons lichaam en over ons vee naar hun welgevallen; daarom zijn wij in grote benauwdheid’ … (vs. 36-37). Het is Gods rechtvaardig oordeel, dat het zover gekomen is. ‘Want Gij hebt trouw betoond, mar wij hebben goddeloos gehandeld. Onze koningen, onze oversten, onze priesters en onze vaderen hebben uw wet niet onderhouden en geen acht geslagen op uw geboden en op de vermaningen die Gij tot hen hebt gericht. Zij hebben, trots hun koninkrijk en trots de grote weldaden die Gij hun gegeven had, en trots het ruime en vette land dat Gij hun ter beschikking gesteld hadt, U niet gediend en zich niet bekeerd van hun boze daden’ (vs. 33-35).

In die toestand van diepe vernedering gaf de Here aan de profeet Zacharia de opdracht, een kroon te zetten op het hoofd van de hogepriester Jozua. Die symbolische daad betekende echter niet dat Jozua tot koning werd verheven. De Verbondsgod gaf door de profetie van Zacharia daarvan deze verklaring: er komt een man, die ‘Spruit’ zal heten; hij zal de tempel bouwen en met majesteit bekleed zijn en als heerser en priester zitten op zijn troon (Zach. 6:12-13).

De Priester-Koning komt! Daarmee wijst de profetie op de vervulling van Gods Woord in Psalm 110: Gij zijt priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchizedek. De grote Koning van de Messiaanse toekomst zal niet alleen met macht regeren, maar ook de Hogepriester zijn voor zijn volk. Zijn koningschap draagt een uniek karakter, omdat het in een strikt personele unie verbonden zal zijn met het priesterambt. En daardoor zal heel het optreden en de regering van deze koning worden bepaald en gedragen. De komst van deze Messias-koning wordt nu door Zacharia aangekondigd als een vreugde voor Sion en Jeruzalem: úw koning komt tot u! Hij is geen vreemde usurpator, die van buitenaf zijn macht aan Gods volk doet voelen, als een indringer op de troon van David. Als Koning is Hij één met zijn volk. Hij komt als de triomferende verlosser, om recht te doen aan armen en verdrukten. Hij verheft zich niet arrogant boven dat volk, maar is nederig. Als sprekend teken daarvan zal Hij rijden op een jonge ezel: niet in de imponerende glorie van Salomo en de latere koningen van Israël en van de omwonende volken, maar in de eenvoud van David en andere vooraanstaande figuren uit Israëls verleden. Hij komt niet met militair vertoon van paarden en pantserwagens, waarin de heidense naties en ook de koningen van Israël na David hun macht manifesteerden. Zijn optreden en zijn heerschappij vertoont een totaal andere signatuur, en voor de uitoefening van zijn macht bedient Hij zich van geheel andere middelen dan die waarin deze wereld haar kracht zoekt.

Wanneer komt deze Priester-Koning? Dat is aan Zacharia blijkbaar niet geopenbaard. Toen de Makkabeeën in een geweldige vrijheidsoorlog de joodse natie weer een eigen zelfstandig bestaan gaven, kwam ook de verwachting van een hersteld koningschap over Israël opnieuw tot leven. Simon de Makkabeeër, ‘de grote hogepriester, veldheer en aanvoerder der joden’, proclameerde de volledige zelfstandigheid van het joodse land. Zijn opvolgers konden zich ongeveer zestig jaar als koninklijke regenten over Israël handhaven. Maar hoe zijn de verwachtingen telkens beschaamd! De geschiedenis van deze dynastie (de Hasmoneeën) was vol van rivaliteit, intriges en moordpartijen. Aan hun regering kwam definitief een einde, toen de Edomiet Antipater met hulp van de Romeinen aan de macht kwam. Zijn zoon Herodes werd koning over Judea onder de souvereiniteit van het Romeinse imperium. Het volk van Jakob moest zich buigen voor het koningschap van Ezau. Waar bleef de gezegende heerschappij van de Messias-Koning?

In die donkere periode bleef de verwachting van dat koningschap toch leven in het hart van Israël. De profetieën van de grote Koning, de ‘hoorn des heils’ uit het huis van David, werden gelezen en gereciteerd in de tempel en de synagoge, in de scholen en de huizen. Simeon was niet de enige, die ‘de vertroosting van Israël’ verwachtte; ook anderen zagen uit naar de grote verlossing voor Jeruzalem (Lucas 2:25,38).


[1] Dit artikel is van de hand van prof. dr. L. Doekes en overgenomen uit: Komende in heerlijkheid (onder redactie van ds. G. Zomer) Oosterbaan & Le Cointre B.V. – Goes – 1979, pag. 187-205.

 




Uit Egypte heb ik Mijn zoon geroepen (2, slot)

Door: M.R. Vermeer

“En hij bleef daar tot de dood van Herodes, opdat vervuld werd wat door de Heere gesproken is door de profeet: Uit Egypte heb Ik Mijn zoon geroepen.”
~Mattheüs 2:15

We vervolgen de bespreking van Mattheüs 2:15. In het voorgaande artikel werd erbij stilgestaan dat de exodusprofetie van het Oude Testament nog op volkomen vervulling wacht. De vraag die ons nu bezighoudt is: hoe, op welke manier, is Jezus’ verblijf in Egypte een vervulling van deze profetie?

 

Typologie?
Veel (niet-schriftkritische) exegeten volgen bij de uitleg van deze tekst een typologische benadering. De uitleg is dan ongeveer (met allerlei variaties), dat Israël type is van Christus en de uittocht een voorafschaduwing van Christus’ komen uit Egypte. De terugkeer van het kind Jezus uit Egypte is dan de ‘vervulling’ van de profetie.[1]

Nu is het opmerkelijk dat de vervulling (“opdat vervuld werd”) niet wordt genoemd aan het einde van deze geschiedenis, namelijk bij de terugkeer uit Egypte (vers 21), maar reeds aan het begin, namelijk bij de vlucht naar Egypte (vers 15). Ook is er op een belangrijk punt geen overeenkomst tussen ‘type’ (beeld) en ‘antitype’ (tegenbeeld): de uittocht van Israël (vanuit de ‘gevangenis’ Egypte) is toch heel anders dan de reis van Jezus (vanuit de ‘schuilplaats’ Egypte).[2]

De vraag is dan ook of een typologische uitleg hier van toepassing is. Typologie mag toch niet willekeurig zijn, maar moet gegrond zijn in de Schrift zelf.

 

Opdat…
De gereformeerde predikant J.W. Smitt heeft zich uitvoerig met de ‘vervullingsformules’ in het evangelie naar Mattheüs beziggehouden.[3] In dit evangelie wordt immers op meerdere plaatsen van ‘vervulling’ van profetieën uit het Oude Testament gesproken. De structuur is dan steeds dat er is: a) een verhaalde gebeurtenis, b) een vervullingsformule en c) een citaat. Voor onze tekst zijn dit achtereenvolgens: a) de vlucht van Jezus naar Egypte (2:14,15a), b) de vervullingsformule “opdat vervuld werd…” en c) het citaat “Uit Egypte heb ik Mijn zoon geroepen”.

In zijn diepgravende studie heeft ds. Smitt er aandacht voor gevraagd, dat er voor deze (in totaal elf) vervullingsformules drie verschillende voegwoorden (‘opdat’, ‘zodat’ of ‘toen’) worden gebruikt. Voegwoorden waarmee een verschillend verband wordt gelegd tussen de verhaalde gebeurtenis en het citaat. Niet in alle vertalingen komt dit onderscheid naar voren, in de Herziene Statenvertaling worden de verschillende voegwoorden in het algemeen wel verschillend vertaald.[4]

De verschillen tussen genoemde drie voegwoorden zijn als volgt:

  1. Het voegwoord ‘toen’ (Matth. 2:17, 27:9) geeft aan dat in het verhaalde feit de profetie tot volkomen vervulling is gekomen.
  2. Het voegwoord ‘zodat’ (Matth. 2:23, 8:17, 13:35) duidt een doel aan en betekent: ‘zodat in deze weg vervuld zou worden…’. Het wil aangeven dat de aanvankelijke vervulling leidt tot het uiteindelijke doel van volkomen vervulling.
  3. Het voegwoord ‘opdat’ (Matth. 1:22, 2:15, 4:14, 12:17, 21:4, 26:56) geeft (evenals ‘zodat’) een doel aan. Echter, aanvullend ten opzichte van ‘zodat’ kan door dit voegwoord ook de oorzaak worden aangeduid: de vervulling van de profetie wordt veroorzaakt door, volgt op, het aan de vervullingsformule vooraf beschreven feit.

 

De uittocht gegarandeerd
In de tekst die onze aandacht vraagt, is het gebruikte voegwoord ‘opdat’ dus van betekenis voor de uitleg.

In de eerste plaats wil, zoals we zagen, het voegwoord ‘opdat’ het doel aangeven. Dit doel is de volkomen vervulling van de exodusprofetie. Een vervulling welke tot stand komt in de weg van een ‘meervoudige vervulling’:

“Het is een herhaalde exodus; eerst uit Egypte, vervolgens uit Assur en uiteindelijk uit het grote Babylon. In de weg van de vervullingshistorie completeert de Here de vervulling van zijn beloften”.[5]

In de tweede plaats geeft dit ook een oorzakelijk verband aan: door Jezus’ vlucht naar, verblijf in, Egypte is de vervulling van de exodusprofetie gegarandeerd:

“Mattheüs wil daarmee niet zeggen, dat Gods roepen van zijn zoon uit Egypte in Jezus’ vlucht naar Egypte is gerealiseerd en tot vervulling is gekomen maar door die vlucht is gegarandeerd! Die vlucht van Jezus naar Egypte was nodig, opdat daardoor de heilsprofetie van Hosea “uit Egypte heb ik Mijn zoon geroepen” tot vervulling zou kunnen komen.”[6]

 

Evangelie van de plaatsvervanging
Op deze manier gelezen, wordt in het Matthëus-evangelie het citaat uit Hosea 11 niet zozeer profetisch, maar veeleer instructief gebruikt. Ook de joden (voor wie dit evangelie speciaal is geschreven) moeten inzien dat voor hun uittocht uit Egypte (en de openstaande belofte van een ‘uittocht’) de garantie nodig is van Christus’ lijden en sterven.[7]

Zo wijst deze tekst ons op het evangelie van de plaatsvervanging. De vlucht van Jezus naar Egypte was onderdeel van het heilswerk van Christus. Zijn vlucht daar naartoe was immers een ‘lijden’, maar ook een bewaring voor nog verder lijden én sterven, om zo de uittocht van Zijn volk te garanderen. Het is een schakel in de voortgang van Zijn lijden: van kribbe naar kruis. Een gebeurtenis waarvan we dan ook kunnen zeggen, naar een woord in het avondmaalsformulier: Hij voor ons naar Egypte, omdat wij anders voor eeuwig in Egypte hadden moeten blijven.

 

[1] De evangelicale exegeet Beale zegt bijvoorbeeld: “Het is beter (…) om Mattheüs’ eigenlijke gebruik van Hosea 11:1 te zien als een klassiek voorbeeld van pure typologie: ‘de herkenning van een correspondentie tussen nieuw- en oudtestamentische gebeurtenissen, gebaseerd op een overtuiging aangaande het onveranderde karakter van de principes van Gods werken’” [G.B. Beale and D.A. Carson (eds.), Commentary on the New Testament Use of the Old Testament (Grand Rapids: Baker Academic, 2009), p. 8].
[2] Een minderheid van de exegeten die een typologische uitleg voorstaan, zien vanwege deze argumenten dan ook de vlucht van Jezus naar Egypte (i.p.v. Zijn terugkomst uit Egypte) als vervulling. ‘Egypte’ is dan een symbolische aanduiding van Israël: Jeruzalem is het nieuwe ‘Egypte’ waaruit Jezus als een tweede Mozes de kudde van Christus’ getrouwen moet bevrijden [zo bijv. D. Holwerda, Uit Egypte heb ik Mijn Zoon geroepen (Kampen: Uitgeverij Kok, 2006), p. 73]. Egypte is echter als geografische aanduiding bedoeld, ook is dit (net als voor Israël vroeger) voor Christus “een diensthuis en vernedering” [zie J.W. Smitt, Opdat vervuld zou worden (deel I) (Groningen: De Vuurbaak, 1975), p. 102].
[3] In een tweedelige studie onder de titel ‘Opdat vervuld zou worden’ (zie voorgaande voetnoot). Opvallend en jammer is dat zijn uitleg bij mijn weten nauwelijks is besproken in de exegetische literatuur. In de stellingen bij het proefschrift van W.F. Wisselink, Assimilation as a Criterion for the Establishment of the Text (Kampen: Uitgeversmaatschappij J.H. Kok, 1989) komt als stelling voor (contra J.W. Smitt): “…de betekenis van de zogenaamde vervullingscitaten in Matteüs kan niet vastgesteld worden aan de hand van een scherp verschil in betekenis tussen ὅπως (‘zodat’, MV) en ἵνα (‘opdat’, MV). Dat geldt te meer, indien in Matteüs 12,17 de voorkeur moet worden gegeven aan de lezing ὅπως”). Hierbij worden echter geen argumenten gegeven naast het tekstkritische argument m.b.t. slechts één van de ‘vervullingsteksten’ (een argument wat lijkt samen te hangen met verdediging van de meerderheidstekst).
[4] In de Statenvertaling is er geen verschil gemaakt tussen ‘opdat’ en ‘zodat’. Met betrekking tot de Herziene Statenvertaling zijn er drie bijzonderheden: a) Voor Mattheüs 13:35 geldt dat de Herziene Statenvertaling wel met ‘opdat’ vertaalt in plaats van ‘zodat’; b) Voor Mattheüs 12:17 heeft de Herziene Statenvertaling, in navolging van de Textus Receptus, het woord ‘opdat’. Op tekstkritische gronden kan ook met de teksteditie van Nestle-Aland ‘zodat’ worden gelezen, hetwelk ds. Smitt ook doet; c). De Herziene Statenvertaling heeft in Mattheüs 27:35 een tekst met ‘opdat’, deze tekst wordt door ds. Smitt om tekstkritische redenen niet overgenomen.
[5] Smitt, a.w., p. 85.
[6] Smitt, a.w., p. 90.
[7] Opvallend is dat Mattheüs de vervullingscitaten vaak weergeeft in een vorm die dichter staat bij de MT en niet noodzakelijk de LXX volgt (in de overige delen van het Mattheüs-evangelie is bij citaten uit het OT meer aansluiting bij de LXX). Is dit om aan de joodse lezerskring van het evangelie vanuit de Schriften nauwgezet aan te tonen dat Jezus de Christus is?