‘Antithese of synthese?’ (7)

Samenvatting door: J. Bos

 

De zending.
(Tot de belangrijkste wortels van de oecumenische beweging behoort ook de ‘wereld-zending’. De oecumenische kerk, de wereld-kerk wordt binnen de Wereldraad van Kerken als ‘een kind van de zending’ beschouwd.)

‘Allerlei vormen van samenwerking tussen kerkleden van verschillende belijdenis zien we reeds in de negentiende eeuw. Deze eeuw is met recht de zendingseeuw genoemd. Het werk der evangelie-prediking onder de heidenen werd meestal niet rechtstreeks door de kerken ter hand genomen. Gelovigen in die kerken stichtten zendingsverenigingen, die mede door de grondslag van die verenigingen min of meer in contact met de verschillende kerken stonden en haar begunstigers en personeel uit kerken van bepaalde kleur wierven. Zo had men in Amerika methodistische, baptistische, anglicaanse zendingsgenootschappen. In Duitsland waren zij meestal sterk luthers getint. (…)

Naast deze confessionele verenigingen echter, werden er verenigingen opgericht, die op een veel bredere basis stonden.’ (p. 47-48)

(Door anglicanen, methodisten, congregationalisten en presbyterianen, leden van verschillende kerken, werden in onderlinge samenwerking genootschappen opgericht.)

‘Het piëtisme, het methodisme en het Reveil waren reacties op de doodsheid, die alom in de kerken heerste. (…) Helaas kenmerkten genoemde stromingen zich echter door een sterk accentueren der persoonlijke zaligheid, terwijl zij onverschillig waren ten aanzien van de noodzaak van kerkreformatie en handhaving der belijdenis. (…)

Deze houding is oorzaak geweest van het ontstaan van allerlei interconfessionele zendingsgenootschappen. We hebben een geweldige eerbied voor al het werk dat door de pioniers in de zendingseeuw verricht is. Toch is de wijze waarop men evangelieverkondigers uitzond, en het zendingswerk leidde, onjuist geweest. De nadelige gevolgen daarvan werken nog steeds door:

  1. Zending van de kerk losgemaakt, werd tot een particuliere liefhebberij, (…)
  2. Daardoor kwam zij op één lijn te staan met christelijk filantropisch werk. (…)
  3. Het gevolg was, dat al meer in het denken de zending losgemaakt werd van de kerk en de kerkwetten, die golden op het thuisfront. Zending werd ingedeeld bij de classe: algemeen-christelijk hulpbetoon. (…)

Zodoende was van de aanvang der zendingseeuw af “de zending” als het ware uitgelicht uit de sfeer, die vaak in de kerken heerste. Was men in de kerken aan de confessie gebonden, in de zending en evangelisatie wilde men breedheid wel dulden. Daar heerste nu eenmaal een ander, milder klimaat, daar kon veel door de vingers gezien worden, er werd toch veel goeds door verricht, ook al was een en ander minder schriftuurlijk. Er is zegen in, verderf het niet, zo placht de meest conservatieve te citeren.

Het feit, dat men veelal zending niet beschouwd heeft als planting der ware kerk, heeft de eenheidsbeweging op de zendingsterreinen, maar ook in de landen van uitzending, zeer begunstigd.’ (p. 48-49)

(Er kunnen binnen de oecumenische zending twee stromingen worden onderscheiden, de continentale, die zich veel bezig hield met studie en theorie, en de angelsaksische, die sterk praktisch gericht was. Het grootste deel van de zending was in handen van de angelsaksers.)

‘Door deze praktische, in zekere zin oppervlakkige, inslag werd het zoeken van meer dan technische samenwerking in de hand gewerkt. Men ging de verschillende zendingsverenigingen gelijkschakelen en haar beschouwen als filialen van eenzelfde grootse onderneming: de zending geheten. En wat voor verhindering was er dan, om ook al weer om der wille van de praktijk, interconfessionele zendingsconferenties te houden?’ (p. 49)

(Tussen 1854 en 1888 werden er verschillende van zulke samenkomsten gehouden. Verder was er in 1900 een conferentie in New York en in 1907 in Oxford.)

‘De laatste twee bereidden de wereldzendingsconferentie te Edinburg in 1910 voor.

De internationale samenkomst te Edinburg is van bizondere betekenis geweest. Niet alleen voor de strategie der zending, doch ook voor de evolutie der oecumenische beweging.

Allereerst: deze conferentie was een internationale conferentie. Officiële vertegenwoordigers van kerken en zendingen waren aanwezig. De vorige conferenties hadden steeds nog een regionaal karakter gehad. Maar in Edinburg was de wereldzending tegenwoordig (…) … te Edinburg hebben de angelsaksische en de continentale stroming in de zending elkaar leren kennen en waarderen. (Verder waren er leden van de jonge inheemse kerken uit de britse dominions aanwezig.) Ook dit novum was belangrijk: men kreeg aandacht voor de jonge kerken en ging ook deze in de gemeenschappelijke arbeid opnemen.

Door dit onderlinge contact kreeg men niet alleen een overzicht van wat er in de wereld gedaan werd voor de zending, maar rees hierdoor ook het verlangen om te komen tot het volgen van een gemeenschappelijke zendingsstrategie.’ (p. 50)

‘De conferentie was zich sterk bewust, dat het komende decennium van beslissende betekenis voor de geestelijke ontwikkeling der mensheid zou zijn. En daarom was prediking van het evangelie uiterste noodzaak. Uit de rapporten blijkt echter, dat het evangelie eerder als de “vervulling” van het heidendom gezien werd dan als de vijand ervan. Met sympathie moest “het christendom” de niet-christelijke religies tegemoet treden en bereid zijn de waarheidselementen te absorberen. Indien zo, zonder beeldenstorm toe te passen, het evangelie gebracht werd in het ontwakend oosten, zou kunnen blijken, dat het groeiend religieus besef een tuchtmeester was tot Christus. Indien planmatig de christelijke gezindheid zou worden verkondigd, zouden er grote verrassingen mogelijk zijn.

In verband met deze gunstige verwachtingen en de nood van vele volken, deed Edinburg een hartstochtelijke roep tot eenheid en samenwerking tot de zendingscorporaties in de wereld uitgaan.’ (p. 50-51)

(Vervolgens worden uit deze roep enkele passages weergegeven, waaruit blijkt dat ‘we hierin vele geluiden horen zijn, die vandaag in nog sterker mate doorklinken’.)

‘Terwijl het juist zo nodig was, dat de léér der apostelen gehandhaafd werd en er mannen kwamen, die niet sympathie-tegenover-het-heidendom en een evangelie-van-beschaving propageerden, wist Edinburg-1910 niet beter te doen dan te roepen om apostelen der synthese. Zij, die de belijdenis der apostelen wilden handhaven tegenover heidense of kerkelijke afval, waren ongewenst. Strategen der eenheid werden begeerd, ook al waren ze in leer en praktijken volkomen anti-apostolisch.

Overigens, de “apostelen der eenheid”, ze waren te Edinburg aanwezig. Binnen de W.S.C.F.[1] was hun verlangen gegroeid naar één Wereldzending en één Wereldkerk. Nu zagen ze iets van hun hoop vervuld en werden geprikkeld tot verdere oecumenische activiteit. Edinburg-1910 zou voortaan als een “mythe” en onderpand hen bezielen.’ (p. 52)

(Genoemd worden Charles H. Brent, William Temple en dr John R. Mott, namen die we verderop ook weer tegenkomen. John Mott was de ‘grote man’. Hij presideerde de conferentie, en werd voorzitter van het voortzettings-comité dat in het leven werd geroepen. Als zodanig bevorderde hij het stichten van zendingsraden, waaruit later weer z.g. christenraden zouden voortkomen.)

‘Uit het voorzettings-comité van Edinburg is de Internationale Zendingsraad ontstaan, die weldra het lichaam werd, dat zendingsraden en nationale christen-raden overkoepelde.

De ontwikkelingsgang kunnen we zo duidelijk bespeuren: landelijke conferenties groeiden uit tot een internationale conferentie. En deze weer tot een internationale raad, waar allerlei nationale raden zich bij aansloten, in Nederland, China, Japan, Noord-Amerika en elders. Daarbij komt de vorming langs deze weg van “apostelen der eenheid”, die reeds in de studentenbeweging gegrepen door het oecumenisch ideaal, nu ze praktisch werkzaam waren, ervoeren, dat de tijd rijp was voor verwezenlijking van hun visioenen.

Met recht kan gezegd worden, dat de huidige oecumenische beweging een kind der zending is. Maar, – is het ook een kind der wàre zending, die planting van de apostolische kerk voorstaat? Wanneer we de roep tot eenheid van Edinburg-1910 lezen, weten we wel beter. Want hierin wordt gezegd, dat de komst van het koninkrijk Gods opgehouden is door het verleden der kerkhistorie. Door de verschillende splitsingen is groot onheil naderbij gebracht. Hierover moet verootmoediging komen. Maar was dan elke afscheiding onjuist? Moeten dus de kerken, die om des Woords en des gewetens wille gedeformeerde instituten hebben verlaten, dit gebeuren betreuren gaan, omdat daardoor het koninkrijk Gods tegengegaan is?

Juist in het bewaren van het apostolisch fundament door de trouwe kerk komt het koninkrijk Gods. Wie berouw heeft over een schriftuurlijke reformatie – die met strijd en verwarring gepaard ging – pleegt verraad aan de kerk. Wie een grootst mogelijke eenheid zoekt, met terzijdestelling van het Woord, om zo het koninkrijk Gods te doen komen, hij zoekt een valse eenheid en een caricatuur van het koninkrijk Gods. Want het koninkrijk komt door het Woord en de draagster van dit Woord, de kerk. Het messiasrijk eist, dat de grondslag der kerk tegenover allerlei zich van de ware leer afscheurende ketters of nobele heidenen verdedigd wordt in scherpe antithetische strijd. Wie roept tot synthese van ware en valse kerk, van ware en valse zending, van heidendom en “christendom” ten bate van een sociaal evangelie, een christendom-van-de-daad-zonder-confessionele-binding, een christianisatie, die slechts culturele verheffing nastreeft, hij verzet zich tegen het messiaanse rijk.

Edinburg-1910 – de afsluiting van een ontwikkelingsgang! En het begin van een nieuwe! Edinburg-1910, – een mijlpaal, markerende de voortgaande afval van het zogenaamde christendom en de groei van valse eenheid tussen kerk en wereld!’ (p. 53-54)


[1] Zie https://semper-reformanda.nl/antithese-of-synthese-6/