De visioenen van Amos

In onderstaand artikel wordt een inleiding gegeven op Amos 7:1 – 8:4.

 


 

  1. Introductie

Amos 7:1 – 8:3 bevat vier visioenen die steeds ingeleid worden met de woorden “…laten zien…”: de sprinkhanen (7:1-3), het allesverterende vuur (7:4-6), het paslood (7:7-9) en de korf rijpe vruchten (8:1-3).

 

De eerste twee visioenen vormen samen een eenheid in opbouw en inhoud (verg. 7:2b-3 met 7:5-6). Ook de laatste twee visioenen vormen een eenheid door het terugkeren van een aantal elementen: een symbolisch voorwerp (7:7; 8:1), een dialoog (7:8; 8:2) en een beschrijving van het oordeel (7:9; 8:3).

 

Tussen het derde en vierde visioenen bevindt zich een biografisch gedeelte (7:10-17), hetwelk inhoudelijk en waarschijnlijk ook chronologisch aansluit op het voorafgaande visioen.

 

In 8:4 begint met de woorden “Hoor dit….” een nieuw gedeelte.[1]

 

  1. Laten zien…”: sprinkhanen en vuur (Amos 7:1-6)

In het eerste visioen formeert de Heere HEERE sprinkhanen die het gras opeten nadat een verplichte afdracht voor de koning is gemaaid (zie bijv. 1 Kon. 4:27-28). De sprinkhanen komen precies op een moment dat de gehele oogst voor eigen gebruik nog moet plaatsvinden. In het tweede visioen wil de Heere HEERE een rechtszaak voeren door middel van vuur, hetwelk de ‘grote watervloed’ (hier bedoeld als bron van zegen, zie bijv. Gen. 49:25) verslindt, alsmede een deel van het land. Waarschijnlijk is dit visioen een beeld van grote droogte.[2]

 

Amos doet, zoals eens Mozes, voorbede voor het volk en vraagt in het eerste visioen om vergeving (7:2) en in het tweede visioen om het oordeel niet door te laten gaan (7:5). Opvallend is het gebruik van de naam Jakob, waaraan door Ezau de betekenis ‘bedrieger’ is verbonden (Gen. 27:36) en die ook na de naamsverandering in Israël (Gen. 32:29) in gebruik is gebleven: Jakob, die onbeduidend is voor al de blijken van goedertierenheid en al de trouw (Gen. 32:10).

 

Uit louter genade krijgt de HEERE berouw over de oordelen en worden deze niet uitgevoerd. De HEERE geeft geen vergeving, maar wel uitstel, een tijd van bekering.

 

  1. Laten zien…”: paslood (Amos 7:7-9)

 

(3a) Paslood of tin

In het derde visioen staat de Heere op (of bij) een “muur van paslood/tin, met een paslood/tin in Zijn hand”. De HEERE vraagt aan Amos wat hij ziet en daarop antwoordt hij: “Een paslood/tin”, waarop de Heere zegt: “Zie, Ik ga een paslood/tin plaatsen”. De uitleg van dit gedeelte wordt bemoeilijkt doordat er vier keer een woord (anak) voorkomt hetwelk  ‘paslood’ dan wel ‘tin’ kan betekenen en uitsluitend hier wordt gebruikt in het Oude Testament.[3] Waarom zou dit ‘vreemde’ woord hier zijn gebruikt? Het antwoord lijkt te liggen in een  woordspel met vers 14, waarin een woord voorkomt wat dezelfde klank heeft (assonantie): “Ik (anoki) ben geen profeet en ik (anoki) ben geen profetenzoon, maar ik (anoki) ben veehouder en moerbeikweker”. Er lijkt dus een verband te zijn tussen het ‘paslood/tin’ in de verzen 7-8 en het ‘ik’ in vers 14.

 

Indien het gebruikte woord een ‘paslood’ aanduidt, lijkt in vers 8 gesproken te worden over een ‘’loodrechte muur”. De Heere gaat als een bouwmeester Zijn volk richten naar heilig recht![4] Amos, de veehouder en moerbeikweker, is daarbij een instrument in Gods hand.

 

Indien het gaat om ‘tin’, is het beeld dat de Heere als het ware een “muur van tin” aan het bouwen is, met het tin nog in Zijn hand. Amos ziet dan één-en-al tin! Amos zelf wordt door de Heere geplaatst als een muur van tin in het midden van Gods volk, zoals Jeremia gesteld werd als een bronzen muur (Jer. 1:18) en Ezechiël een ijzeren muur moest zetten (Ez. 4:3). In de verzen 10-17 blijkt dat de aanval van Amazia stuk loopt op deze metalen muur – de HEERE haalde Amos achter de kudde vandaan en hij móet profeteren (vers 15).

 

(3b) Wat ziet u?

De HEERE vraagt aan Amos: “Wat ziet u, Amos?”. Mogelijk was Amos verwonderd over dit visioen omdat het meer mysterieus was dan de eerste twee visioenen; God maakte de profeet voor een ogenblik verbaasd, om zodoende zijn aandacht te verscherpen (Calvijn). Het noemen van de naam van de profeet geeft ook de nauwe relatie aan waarin de profeet tot de HEERE staat.

 

(3c) Niet langer voorbijgaan

De Heere zal Zijn volk Israël niet langer voorbijgaan. Met de woorden “Mijn volk Israël” komen we bij het ‘centrum’ van het Oude Testament, de verbondsrelatie van de HEERE met Zijn volk (Deut. 26:17-19). De HEERE zal door het midden van Zijn volk gaan om het te richten (5:17) en het niet langer voorbijgaan – nu geen uitstel van straf (zoals bij de eerdere visioenen), maar uitvoering van verbondsvloek.

 

(3d) Vloek over Israël

In vers 10 wordt in drie zinnen de vloek over Israël aangekondigd.

 

De offerhoogten van Izak zullen verwoest worden. Met hoogten zijn hooggelegen cultusplaatsen bedoeld, waarop het volk Israël reeds offerde toen er nog geen tempel was (1 Kon. 3:2). Koning Jerobeam heeft hoogten gemaakt te Dan en Bethel, zodat het volk niet naar Jeruzalem zou optrekken (1 Kon. 12:28-29).

 

Waarom Izak voorkomt in deze tekst is niet geheel duidelijk. Verderop in vers 16 komt de aanduiding “huis van Izak” voor, de enige keer in het OT buiten de vijf boeken van Mozes.[5] Is het omdat de HEERE te Berseba verscheen aan Izak (Gen. 26:25), waar nu de afgodendienst plaatsvindt (5:5)? In dat geval omvat deze vloek ook de offerplaatsen in het zuidelijke rijk (waar Berseba lag).

 

De heiligdommen van Israël zullen worden verwoest; hierbij kunnen in het bijzonder de tempels zijn aangeduid, hoewel het ook kan gaan om offerplaatsen in het algemeen.

 

Tegen het huis van Jerobeam zal de Heere opstaan met het zwaard; dit is letterlijk vervuld toen Zacharia, de zoon van Jerobeam werd gedood (2 Kon. 15:8) al zal hier gedoeld zijn op de gehele noordelijke dynastie.

 

  1. Biografische notitie (Amos 7:10-17)

Amos 7:10-17 sluit aan bij het voorgaande gedeelte: het paslood/de tin wordt geplaatst in het midden van het verbondsvolk; Amos moet profeteren.[6] Amazia, de priester van Bethel, leest in het optreden van Amos een verraad tegen koning Jerobeam en vreest dat de rust van het land zal worden verstoord. Bethel – het betekent ‘huis van God’, maar is hier niets anders dan het “heiligdom van de koning” en het “huis van het koninkrijk” (vers 13). Een opvallende verbinding tussen wereld en kerk die vaker in de geschiedenis is voorgekomen! Deze priester van Bethel geeft richting Jerobeam de woorden van Amos slechts ten dele weer, zonder het oordeel over de offerhoogten en heiligdommen te benoemen.

 

Amazia zegt tegen Amos: “Ziener, ga heen, vlucht naar het land van Juda!”. Deze woorden kunnen als een dringend advies van Amazia worden opgevat, maar kunnen wellicht beter worden gezien als een opdracht zich te verwijderen.[7]

 

Amos antwoordt hierop dat hij geen (beroeps)profeet is en hoe dan ook geen deel uitmaakt van een ‘profetengilde’ – de HEERE heeft hem gezonden![8] Het oordeel klinkt over Amazia: zijn vrouw zal hoererij bedrijven om in het levensonderhoud te voorzien; zijn nageslacht zal uitgeroeid worden; het land zal hij kwijtraken; en hij zal sterven in een ander land (‘onreine bodem’). Israël zal worden weggevoerd in ballingschap, hetwelk in 722 v. Chr. is vervuld door de Assyriërs.

 

  1. Laten zien…”: korf rijpe vruchten (Amos 8:1-3)

In het vierde visioen laat de Heere HEERE een korf met zomervruchten zien: het einde is gekomen. Tussen het woord ‘zomervruchten’ en ‘einde’ is klankovereenkomst, maar ligt ook een inhoudelijke verbinding: de tijd is rijp voor het oordeel![9] Op ‘de dag van de  HEERE’, de dag van het oordeel, zullen de tempelliederen klagend klinken en de dode lichamen talrijk zijn.[10] De tempel, waar normaal gesproken liederen van vreugde en hoop op de HEERE klonken, wordt een plaats van grote droefheid.[11] Het visioen eindigt dan ook met het woord “Stil” (verg. 6:10).

 

  1. Tot slot

De boodschap van Amos is door sommigen beperkt tot een boodschap van sociale gerechtigheid, maar gelovigen kunnen geen ‘goede werken’ doen en ‘liefdadigheid’ verrichten buiten het ware geloof om – de valse ‘eredienst’ (Amos 7:9) moet worden weggeruimd! De Heere mag en moet worden gediend op de plaats die Hij verkozen heeft, in geloofsgehoorzaamheid, door een geloof dat door de liefde werkzaam is (Gal. 5:6).

 

[1] Een aantal argumenten pleiten voor een nieuw gedeelte vanaf 8:4: (a) in 8:3 is een afsluiting te vinden (“spreekt de Heere HEERE”) die overeenkomt met een afsluiting zoals in 6:14; (b) de woorden “Hoor dit” en het aanspreken van geadresseerden duidt een nieuw begin aan; (c) het gedeelte vanaf 8:4 is profetisch in plaats van een visioen; (d) Israël wordt niet langer in de derde, maar in de tweede persoon aangesproken; (e) het gedeelte 8:4 – 9:15 vertoont onderlinge samenhang (8:4-14 en 9:1-15 kennen een bepaalde parallellie, vergelijk bijv. 8:9 met 9:5 en 8:11-13 met 9:13-15).

[2] Zowel sprinkhanen als vuur zijn reeds genoemd in 4:1-13 en vuur is ook het oordeel wat de heidenvolken (1:4, 1:7, 1:10, 1:12, 1:14, 2:1) en ook Juda (2:5) en Israël (5:6) zal treffen.

[3] Ook als het hier gebruikte woord ‘tin’ betekent kan het een (van tin gemaakt) paslood aanduiden.

[4] De ‘loodrechte muur’ kan beeld zijn van het volk Israël hetwelk is gebouwd naar de norm van de wet van Mozes (waarbij Israël nu ‘uit het lood is geslagen’, waarnaar het paslood in de hand van de Heere verwijst) óf eenvoudig symbool staan voor Gods handelen naar Zijn recht.

[5] De naam Izak heeft hier een bijzondere spelling die verder alleen nog voorkomt in Ps. 105:9 en Jer. 33:26.

[6] Het gedeelte Amos 7:10-17 sluit door allerlei woordherhalingen aan bij het voorgaande gedeelte, denk hierbij aan ‘in het midden van’ (7:8 en 7:10), Izak (7:9 en 7:16), Israël (7:8 en 7:15), Jerobeam (7:9 en 7:10) en heiligdom (7:9 en 7:13).

[7] Dezelfde woorden worden gebruikt als waarmee Balak Bileam toespreekt in Numeri 24:11: “maak dat u wegkomt”.

[8] Een andere verklaring is dat Amos hier in de verleden tijd spreekt: hij was geen profeet.

[9] In de Gezer kalender, een agrarische kalender uit de 9e eeuw v. Chr., wordt ‘zomerfruit’ met de laatste maand van het jaar verbonden; het jaar (van lankmoedigheid) is bijna voorbij!

[10] In plaats van tempelliederen kunnen hier ook ‘paleisliederen’ of ‘paleiszangeressen’ zijn bedoeld. Voor de vertaling ‘paleiszangeressen’ is wijziging van de tekst noodzakelijk, waarvoor geen directe aanleiding is. Ook wordt hier een woord gebruikt waarvan de gangbare vertaling ‘tempel’ is, waardoor de vertaling ‘tempelliederen’ meer aannemelijk is (en ook op zijn plaats gezien de veroordeling van valse eredienst).

[11] Vooral zal het heiligdom te Bethel zijn bedoeld, maar wellicht ook de tempel te Jeruzalem. In 9:1 staat de Heere bij het altaar in de tempel, wat Calvijn laat slaan op de tempel te Jeruzalem (want als de Heere te Dan of Bethel zou zijn verschenen, was dat een indirecte goedkeuring van bijgelovigheid).

image_pdfimage_print