‘Antithese of synthese?’ (1)

Samenvatting door: J. Bos

 

Tot de belangrijkste boeken die in de vorige eeuw zijn verschenen, kan wat ons betreft ‘Antithese of synthese?’ van ds. C. van der Waal worden gerekend.[1][2] We hebben het al eerder diverse keren genoemd in voorgaande artikelen. In dat boek worden de fundamenten blootgelegd van de wereldwijde oecumenische beweging en de geestelijke invloed die zij uitoefent, welke een groot gevaar is voor de kerk. Het boek stamt uit 1951, maar het bestuderen ervan is ook in onze tijd nog zeer belangrijk. Sindsdien heeft deze beweging op steeds grotere schaal gezegevierd en het gedachtegoed ervan is in vele ‘algemeen-christelijke’ organisaties geïnfiltreerd.[3] Zodoende is het gevaar in feite alleen maar groter en sterker geworden. Om daarvoor te waarschuwen willen we graag een samenvatting geven van het boek. We doen dat zo veel mogelijk in de vorm van een uittreksel met meer of minder uitgebreide citaten.[4]


Hoofdstuk I
Toetsing der oecumenische beweging noodzakelijk

De oecumenische eeuw der kerk afgekondigd.

(De paragraaf begint met een citaat van een theoloog, waarin deze een typering geeft van de oecumenische beweging.[5] Na een plastische beschrijving van de hopeloze na-oorlogse toestand in de wereld stelt hij onder meer:)

‘… ons wachten catastrophen van kosmische afmeting en van apocalyptische aard. En we weten het!

Door die fundamenteel gespleten en hopeloos verdeelde wereld gaat thans een duidelijke roep, sterk en luide. (…) ‘Het is de roep om de Una Sancta, de roep om de Eenheid van de Kerk van Christus.’ (p. 9)

(Van der Waal vat het citaat als volgt samen:)

‘Aldus typeert een deskundige de oecumenische beweging. Hij ziet haar als een nieuwe lente, die de kerken tot een nieuw geluid, een nieuw belijden gaat samenbrengen. Hij ziet haar als een onweerstaanbare vloed, die de kerken binnen stroomt en bekwaamt tot nieuwe dienst aan de wereld. Hij ziet de oecumenische, dat wil zeggen wereldwijde, eeuw aangebroken. Ja, het is, alsof de messiaanse eeuw kerken en zending, jeugd en samenleving uitdrijft tot de laatste kruistocht. God wil het!’ (p. 10)

(Sinds de oprichting van de Wereldraad van Kerken in 1948 is er sprake van een ‘respectabele reuzenorganisatie’, die samen met haar neven-organisaties een niet te onderschatten invloed heeft.)

‘…, hier staan we voor een lichaam, dat door zijn spreken en handelen alle levensverbanden in de wereld zal bestrijken. Er is geen kwader ding dan in vermetele struisvogelpolitiek de werkelijkheid te ontvluchten en de kracht der oecumenische organisaties te miskennen.’ (p. 10)

‘… met een ongeëvenaarde kracht en overtuiging dragen duizenden oecumenische profeten hun geloof, hoop en liefde in de wereld uit. God wil het! De Una Sancta is in zicht! De kerk gaat in oecumenisch verband haar laatste aanval doen op de wereld!’ (p. 10)

 

Beproeft de geesten!
‘Indien ooit, dan dient thans Christus’ Woord gehoor te vinden: Hetgeen Ik u zeg, dat zeg ik allen: wáákt! (Marc. 13:37). Want Christus’ grote tegenstander gaat tot het einde der wereld rond met schone leuzen. Hij is de componist van talloze slaapliederen. Hij heeft in zijn dienst profeten, die zachte dingen spreken.’ (p. 10-11)

(De satan kan afleidingstaktieken gebruiken. Daarbij concentreert hij de aandacht op één zwakke plek in de muur, worden niet alle bressen verdedigd, en sluipt de vijand via een onverdedigd punt naar binnen.)

‘…, de kerk zal de oude belijdenis zó moeten naspreken, dat ze paraat is om nieuwe aanslagen op Gods Woord te onderkennen.

Handhaven van de belijdenis betekent niet rusten op de door de voorvaderen verworven lauweren, maar er op bedacht zijn, dat de satan uit de ongeloofsschat oude en nieuwe dingen naar voren brengt.’ (p. 11)

‘Ten aanzien van de huidige oecumenische beweging betekent dit, dat gevraagd zal moeten worden: Is deze uit God òf uit de mensen?

Indien deze uit God is, zal deze beweging moeten delen in onze volle steun en sympathie. We vinden dan hier een muur, waaraan we moeten bouwen. De verdediging van Jeruzalem eist het.

Maar indien deze beweging uit de mensen is, zullen we haar moeten bestrijden, zonder aanzien des persoons. Dan zullen wij, juist omdat wij de belijdenis willen handhaven, ook al zou het voor ons lijden medebrengen, onze stem hiertegen moeten verheffen. De verdediging van de muren van Sion eist dit. God wil het!

Nooit zullen we zonder meer de oecumenische beweging mogen accepteren, omdat misschien enkele leuzen ons bekoren. Want de grote vraag, die ons steeds beheersen moet is: Is hier de goede Herder aan het woord òf spreekt hier een wolf in schaapskleren?’ (p. 11-12)

 

De enige toetssteen.
(In deze paragraaf wordt de vraag gesteld: hoe kunnen wij weten of de oecumenische beweging wel of niet goed is?)

‘Het enige antwoord hierop moet zijn: het Woord van God doet ons vandaag klaar zien wat uit de hemel en wat uit de mensen is. De Schrift helpt de kerk te waken.’ (p. 12)

‘Het Woord van God zal ons dus moeten zeggen, of we in de gelederen der huidige eenheidsbeweging mee zullen moeten strijden, òf dat we deze oecumenische kruistocht moeten haten en vlieden.’ (p. 13)

 

Obediëren inder gherechticheyt.
‘Het zou kunnen zijn, dat, wanneer we ons uitgangspunt nemen in Gods Woord, men ons eraan herinnert, dat we met ootmoedigheid bekleed moeten zijn en dat God in Zijn Woord van ons eist, dat we nooit tot een scherpe afwijzing van wat vele mede-christenen willen, mogen komen.’ (p. 13)

‘Tegenover hen, die vandaag klaar staan om belijdenis-trouw “triomfantelijke hoogmoed” te noemen, moet op grond van des Heren Woord uitgesproken worden, dat Hij arme, nederige zondaren oproept om gedurig en gehoorzaam te WAKEN. Dat zij tot dit heerlijke ambt van wachter geroepen worden, is grote genade in Christus.

Indien blijken mocht, dat de eenheidsbeweging onder de kerken tegen Gods Woord ingaat, en we zouden zwijgen, dan zou dat geen nederigheid van ons, maar schandelijke hoogmoed zijn. Indien de wachter gevaar ziet naderen, en hij blaast niet op de bazuin, dan gaat hij vermetel in tegen zijn hoogsten Superieur. En bovendien: het bloed van de verlorenen zal van zijn hand geëist worden (Ez. 33:6,8).

Wanneer wij dan ook de oecumenische beweging gaan toetsen, zetten we ons niet tot de behandeling van een slechts academische kwestie of een interessant probleem. Maar we willen gehoorzaam onze houding bepalen ten opzichte van een wereldbeweging, die àller aandacht opeist. Niemand mag hier toeschouwer blijven! Waken, toetsen eist Gods orde en der tijden nood.’ (p. 14)


[1] C. van der Waal, Antithese of synthese? De oecumenische beweging beschreven en getoetst. Enschede, J. Boersma, 1951.
[2] Een pdf van het boek is te vinden via: https://reformata.nl/#Theologie%2FZonder%20categorie
[3] Zie bijvoorbeeld de artikelen Werelddiaconaat (1-8) op deze website.
[4] De citaten worden niet zoals gebruikelijk cursief geplaatst, maar alleen tussen hoge komma’s. Waar we een eigen tekst als samenvatting geven, staat deze tussen haakjes.
[5] dr. H. v.d. Linde, in Rome en de Una Sancta (Nijkerk, 1947)




De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij (5)

Hieronder het vervolg van de overdenking van ds. Doekes over ‘De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij’.[1]


De waarheid van Christus’ Koninkrijk

De profetie is in vervulling gegaan. Elia is gekomen, – en achter deze voorloper kwam de Koning zelf: Gods Zoon in het vlees. Het koninkrijk Gods is bij u! In Hem, in zijn persoon is dit koninkrijk tastbaar aanwezig; Hij is het koninkrijk in zijn verschijning en optreden. Door de kracht van Gods Geest, die Hem vervult, drijft Hij boze geesten uit en verbreekt Hij de werken des duivels. De verzoeking om door een knieval voor Satan de macht over heel de wereld te ontvangen, heeft Hij doorstaan en overwonnen met het Woord Gods. Toen kwamen de engelen en dienden Hem.

Machtig was zijn verkondiging van het evangelie van het komende Koninkrijk. Hij sprak daarover met indringende woorden, die diepe indruk maakten. Toen de tegenstand en het vijandig verzet tegen Hem zich openlijk gingen manifesteren, begon Hij tot het volk te spreken in de vorm van gelijkenissen. Maar ook daarin liet Hij uitkomen, wat zijn koninkrijk in deze wereld betekent. Het heeft een klein begin, van weinig betekenis in de ogen der mensen; maar het groeit als een boom. Die groei wordt verhinderd en tegengewerkt door de duivel, die onkruid zaait tussen de tarwe. Eerst in de voleinding der wereld worden de bozen uit het midden van de rechtvaardigen afgescheiden en in de vurige oven geworpen. Tot zolang zal in het koninkrijk van Christus de strijd tussen het licht en de duisternis blijven voortgaan. Wie zich niet bekeert en wordt als een kind, zal daar geen plaats ontvangen. Maar wie de geboden van Gods wet eerbiedigt, zal groot heten in dit koninkrijk. De dienst van Christus vraagt soms zware offers: er zijn gesnedenen die zichzelf gesneden hebben terwille van zijn koninkrijk. Toch is de rijkdom van het leven in dat koninkrijk alles waard, als een verborgen schat in een akker of als een kostbare parel, waarvoor iemand een vermogen geeft om het te kunnen bezitten.

Die heerlijkheid kan echter alleen worden gezien en gevonden, wanneer de ogen daarvoor worden geopend door God zelf. Het koninkrijk komt niet met uiterlijk vertoon, zo dat het te berekenen is (Luc. 17:20). Aan de discipelen van Christus is het gegeven, de geheimenissen van het koninkrijk der hemelen te kennen; maar anderen zien het niet en verstaan het niet (Matth. 13). Een schriftgeleerde, die instemde met Jezus’ verklaring over het grote gebod der liefde, kreeg van Hem te horen: ‘Gij zijt niet ver van het koninkrijk Gods’ (Marc. 12:34).

Ook voor Pilatus heeft Christus de goede belijdenis van zijn koningschap niet verzwegen: mijn Koninkrijk is niet van deze wereld; Ik ben als koning in deze wereld gekomen om voor de waarheid te getuigen; ieder die uit de waarheid is, hoort naar mijn stem. Maar die taal sprak Pilatus niet aan. Schouderophalend maakte hij er zich van af: Wat is waarheid? In het beslissende moment voor het vonnis stelde hij de joden voor de uitdagende vraag: Moet ik uw koning kruisigen? Maar toen hun fanatiek antwoord geen ander dan de keizer als koning erkende, gaf hij Hem aan hen over tot de executie. Toch kon hij het niet laten, boven zijn hoofd het opschrift te plaatsen: Jezus de Nazoreeër, de koning der Joden…

Geen wonder, dat Paulus later schrijft: De beheersers dezer eeuw hebben geen oog gehad voor Gods wijsheid, want anders zouden zij de Heer der heerlijkheid niet gekruisigd hebben (1 Cor. 2:8). Een gekruisigde Christus als Messias-Koning – die is voor de joden een aanstoot, voor de heidenen een dwaasheid. Niet alleen voor Pilatus, maar ook voor het joodse sanhedrin heeft Jezus met een eed verklaard wie Hij was: de Zoon van God; en Hij voegde er de waarschuwing aan toe: Ik zeg u, van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand Gods en komende op de wolken des hemels! Die woorden klonken het sanhedrin als godslastering in de oren. Het waren immers bekende Schriftwoorden uit Psalm 110 en Daniël 7, die Jezus hier citeert als aanduiding van Hemzelf. In Psalm 110 spreekt David profetisch over zijn Zoon, die ook zijn Heer is, en tot wie God zelf gezegd heeft: Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten. Deze psalm openbaart de heerschappij van de Messias-Koning, gezeten aan Gods rechterhand. Dat werd ook algemeen door de joden en hun voorgangers erkend (Matth. 22:42-45). Maar nu noemt Jezus zich ‘de Mensenzoon’, die al aan Daniël in zijn visioenen verschenen was, komende met de wolken: aan Hem werd heerschappij en eer en koninklijke macht gegeven over alle volken en naties (Dan. 7:13-14).

 

Van nu aan zult ge Hem zien! Dat wilden de leiders van het joodse volk niet horen. Ze hebben Hem bespuwd en geslagen, en Hem als een godslasteraar ter dood veroordeeld. Op Golgotha hoonden ze Hem: ‘Hij is Israëls Koning; laat Hij nu van het kruis afkomen, en wij zullen aan Hem geloven – want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon!’ Ze konden het zelfs niet verdragen dat boven zijn hoofd in drie talen het opschrift te lezen stond: Jezus de Nazoreeër, de koning der Joden. Er was maar één stem die zijn koningschap beleed – maar het was de stem van een stervende misdadiger. De begrafenis van Jezus betekende ook de ondergang van zijn koninkrijk. De gespannen verwachting van allen, die voor en tijdens zijn intocht in Jeruzalem leefden in de gedachte dat Gods koninkrijk nu glorieus tevoorschijn zou komen (Luc. 19:11, 38) was totaal weggevaagd. Dit was het einde van een illusie, een droom…

Wat is er nog te verwachten van een aan het kruis gestorven koning? En toch ging Christus’ woord in vervulling: van nu aan zult ge Hem zien! Op de derde dag heeft God Hem door zijn opstanding uit de doden geproclameerd Gods Zoon te zijn in kracht (Rom. 1:4). De Romeinse soldaten, maar ook het sanhedrin werden op die zondag plotseling geschokt door zijn macht. Zij hebben het ervaren dat Hij uit de doden is opgestaan. Voor de kerk is dat evenmin verborgen gebleven. De vrouwen, die naar zijn graf waren gekomen om zijn dode lichaam te balsemen, kregen te horen: Hij is opgestaan! Zij mochten Hem daarna ook zien en Hem aanbidden als hun herleefde Koning. En aan de anderen, in rouw en verdriet om de dood van hun Meester, vertoonde Hij zich opeens als de opgestane Christus. Zelfs Thomas mocht Hem dagen later begroeten als ‘mijn Here en mijn God!’

Koninklijk was zijn verschijning in de veertig dagen, die Hij na zijn opstanding nog op de aarde heeft doorgebracht. Hij opende voor zijn discipelen profetisch de Schriften, maar gaf daarbij ook als Koning zijn opdrachten voor hun taak in zijn dienst. Vorstelijk was zijn daad op de morgen aan het meer van Tiberias, waar Hij nog eenmaal onverwachts een geweldige hoeveelheid vissen in het net van de discipelen deed komen, en openbaring gaf van zijn koninklijke heerschappij, over het leven en de toekomst van zijn kerk in deze wereld. Eenmaal heeft Hij zich ook vertoond aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk (1 Cor. 15:6).

Majestueus was eveneens zijn ontmoeting met de elf apostelen op de berg in Galilea. Toen zij Hem zagen, aanbaden zij. Maar zijn verschijning was zo imponerend dat sommigen op dat moment nog in verwarring en twijfel geraakten: is Hij het wel, onze Here Jezus? Toen kwam Hij op hen toe, om tot hen te zeggen: ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’.

Die woorden klonken als een plechtige proclamatie van zijn opstanding. Duidelijk horen wij daarin de weerklank van de profetie in Daniël 7: Hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht. Met dat souverein gezag komt nu ook de opdracht van zijn koninkrijk tot de apostelen: ‘Gaat dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb’. Koninklijk voegt Hij daaraan de belofte toe: ‘Zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.’

Het koninkrijk van Christus is universeel: het omspant heel de wereld, en heeft zijn expansie-kracht naar alle kanten gericht tot de einden der aarde. De houding tegenover deze Koning en zijn heerschappij is eeuwig beslissend voor ieder mens: wie niet in Hem gelooft, zal veroordeeld worden. De triomfale voortgang van zijn koninkrijk wordt begeleid door machtige tekenen: boze geesten worden verdreven, de Geest van Christus spreekt tot deze wereld in een nieuwe taal, het leven der gelovigen wordt beschermd tegen allerlei machten van verderf, en zieken zullen genezing vinden (Marc. 16:16-18).


[1] Dit artikel is van de hand van prof. dr. L. Doekes en overgenomen uit: Komende in heerlijkheid (onder redactie van ds. G. Zomer) Oosterbaan & Le Cointre B.V. – Goes – 1979, pag. 187-205.




De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij (4)

We vervolgen de overdenking van ds. Doekes over ‘De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij’.[1]


Niemand onder de mensen was groter dan Johannes de Doper – dat heeft Christus zelf van hem getuigd. Sinds zijn optreden breekt het koninkrijk der hemelen met geweld zich baan in de wereld (Matth. 11:11-12). Oog in oog heeft hij gestaan met de Messias, de Zoon van God; hij zag de Geest Gods op Hem neerdalen, en hoorde de stem van de Vader die tot Hem sprak. En toch… diezelfde Johannes kwam later in de grootste aanvechting en twijfel. Uit de gevangenis liet hij aan Jezus de vraag overbrengen: Zijt gij het die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten? Wij kunnen niet met zekerheid zeggen, waardoor hij in twijfel is geraakt. In zijn cel had hij nog steeds contact met de buitenwereld via zijn leerlingen, die hem mochten bezoeken. Zij gaven hem een uitvoerig verslag van het optreden van Jezus Christus, en van al de wonderen die Hij deed. Maar toch kwam over Johannes een gevoel van pijnigende onzekerheid. Zelf had hij met luide stem geroepen: Hij is het die na mij komt! De vastheid van dat getuigenis was hem gegeven door Gods eigen openbaring. En nu gaf dat Woord van God hem voor zijn besef geen houvast meer…

Is Gods Woord dan soms toch niet voldoende? Wie dat zou menen begaat een ontstellende vergissing. Ook in het geval van Johannes komt dat duidelijk aan het licht. God had hem niet in het onzekere gelaten over de Christus en zijn koninkrijk. Hij kon dan ook uit volle overtuiging het evangelie verkondigen: die na mij komt is sterker dan ik; Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur. De wan is in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer geheel zuiveren! Vooral dit laatste heeft Johannes blijkbaar voor ogen gestaan: de krachtfiguur van de Messias, die zijn land komt schoonvegen van alle ongerechtigheid, en de ongehoorzamen verteert door het vuur van Gods oordeel. Nu is de Koning gekomen, Hij is met volle kracht aan het werk om zijn ambt te bedienen – maar waar blijft het oordeel? Was deze Jezus dan toch niet de beloofde Messias?

Op die pijnlijke vraag gaf Christus afdoende antwoord uit de Schrift. De messiaanse profetieën van Jesaja gaan tastbaar in vervulling: blinden en lammen, melaatsen en doven worden genezen, zelfs doden staan op, en aan armen wordt de blijde boodschap van Gods heil verkondigd. De heilstijd van de Messias is gekomen! Maar de vervulling van Gods beloften voltrekt zich in de door Hem bepaalde weg, en het tempo daarvan is eveneens door Hem bepaald. Het optreden van Israëls Koning beantwoordt niet aan de verwachting van het zondige vlees. Zelfs Johannes, de machtige getuige van de Messias, moet zijn gedachten onderwerpen aan de openbaring van Jezus Christus in het evangelie. Wie vasthoudt aan zijn eigen verwachting en verlangen zal beschaamd uitkomen, en zich van Jezus afkeren: hij is blind voor de komst van Gods koninkrijk. Daarom gaf Christus aan Johannes en aan ons allen deze waarschuwende belofte: Zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt (Matth. 11:6). Wij hebben Jezus Christus nodig om de vervulling van de profetieën te leren zien en verstaan. Hij is onze hoogste Profeet, die de Schriften voor ons opent en ons daardoor het licht doet opgaan: het licht over Hemzelf en zijn ambt, en over de toekomst van zijn koninkrijk.

Alleen door het openbaringswoord van Jezus Christus leren wij de komst en de toekomst van zijn heerschappij verstaan. Wie zich daarin door Hem niet laat leiden, miskent het profetisch getuigenis van het Oude Testament en geeft zich over aan allerlei fantasie-voorstellingen, omdat hij aan de Schrift een eigenmachtige uitlegging geeft.

Het gevaar van die eigen interpretatie wijst de Schrift ons aan bij de figuur van Johannes de Doper. Onder zijn geweldige boeteprediking kwam het volk in grote spanning: zou hij misschien de Messias zijn? Toen hem officieel door een delegatie uit Jeruzalem de vraag werd voorgelegd: wie zijt gij? liet Johannes daarover geen enkele twijfel bestaan: ‘Ik ben de Christus niet’. Maar zij vroegen hem: wie dan? Zijt gij Elia? Hij antwoordde: die ben ik niet (Joh. 1:20-21).

Dit laatste antwoord brengt ons in verwondering. De naam van Elia was immers met nadruk genoemd door de engel Gabriël, toe hij aan Zacharias de geboorte van Johannes aankondigde. En ook bij de joden leefde de verwachting, dat de profeet Elia zou verschijnen als voorbode voor de komst van de Messias. Zij kenden immers de profetie van Maleachi: Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt! Vanzelfsprekend was Johannes op de hoogte van de aankondiging van zijn geboorte door een engel uit de hemel. Hoe kan hij dan toch zeggen: Elia ben ik niet?

Zijn antwoord wordt nog vreemder, wanneer wij Christus later horen getuigen over Johannes: Hij is het van wie geschreven staat: Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit; en indien gij het wilt aanvaarden: hij is Elia die komen zou (Matth. 11:10,15). Naderhand heeft Jezus dit nog eens bevestigd: Ik zeg u dat Elia reeds gekomen is. Toen begrepen de discipelen dat hij over Johannes de Doper tot hen gesproken had (Matth. 17:12-13). Schijnbaar is Johannes’ verklaring met dit alles in strijd. Maar wie op de situatie let, zoals die in Joh. 1 getekend wordt, gaat zijn antwoord verstaan. In de joodse toekomstverwachting stond het als een ‘geloofsartikel’ vast, dat de profeet Elia in eigen persoon zou verschijnen om de heerschappij van de Messias aan te kondigen. Maar de engel Gabriël heeft het aan Zacharias ànders geopenbaard: zijn zoon zou voor de Messias uitgaan in de geest en de kracht van Elia (Luc. 1:17). Johannes de Doper deed in zijn optreden denken aan de krachtfiguur van Elia in de historie van Israël. De profetie van Maleachi als laatste in het O.T. getuigt van Mozes en Elia als de grote representanten van de wet en de profetie. Op de berg der verheerlijking verschijnen deze twee getuigen om met Christus te spreken over zijn weg naar het kruis. Maar de reeks van de vroegere profeten vindt zijn hoogtepunt in het optreden van Johannes de Doper: niemand is groter dan hij, de heraut van de Koning.


[1] Dit artikel is van de hand van prof. dr. L. Doekes en overgenomen uit: Komende in heerlijkheid (onder redactie van ds. G. Zomer) Oosterbaan & Le Cointre B.V. – Goes – 1979, pag. 187-205.