Psalm 23: De HERE is mijn Herder

Een ingestuurde inleiding over Psalm 23: “De Here is mijn Herder”.


In Psalm 23 bezingt David de gelukzaligheid van hen die de Here tot hun herder hebben: het zal hun aan niets ontbreken, zowel geestelijk als lichamelijk, zowel voor nu als tot in der eeuwigheid. Zo heeft David dit in zijn leven ervaren. En de Here Jezus heeft als de Goede Herder deze psalm vervuld. Hij openbaarde zich als deze Herder aan zijn kinderen in bijv. Joh. 10:1-30 en Luc. 15:1-7.

Door de werking van de Heilige Geest in ons hart wil de Here ook ons leren deze psalm gelovig na te spreken.

Wanneer de Here iemands Herder is, mag deze rekenen op Gods bescherming en verzorging; wanneer we uitspreken dat de Here onze herder is spreken we daarmee ook uit dat we de Here willen dienen en volgen, zoals de onderdaan aan de koning dient te gehoorzamen en zoals het schaap de herder volgt en naar zijn stem hoort (Joh. 10:4 e.v., Ps. 95:7, Ps. 100:3). God is geen herder voor hen die zich niet onder Hem willen schikken en erkennen Hem nodig te hebben. David die uitmuntte in kracht en macht bekent dat hij een arm schaap is en dat hij de Here nodig heeft als zijn herder.

Het werk van de herder was zwaar, zie vs. 4 en bijv. Gen. 31:40 waar Jakob over het herderswerk zegt ‘des daags sloopte mij de hitte en des nachts de koude, en de slaap week van mijn ogen’, en in 1 Sam. 17:34,35: ‘David echter zeide tot Saul: Uw knecht was gewoon voor zijn vader de schapen te hoeden. Kwam er een leeuw of een beer, die een schaap uit de kudde wegroofde, dan liep ik hem na, sloeg hem en redde het uit zijn muil. Als hij zich dan tegen mij keerde, greep ik hem bij zijn baard en sloeg hem dood’. De herder zette zich dus in voor zijn schapen met gevaar voor zijn eigen leven; de herder was niet alleen sterk, maar ook vervuld van tedere zorg voor zijn kudde zoals we daarover lezen in Jes. 40:11: ‘Hij zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren vergaderen en ze in zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden’.

Een herder was niet in aanzien. De Here wil onze herder zijn om zo te tonen dat Hij alles voor ons over heeft. Hij is voor ons allemaal een Herder en ook voor ons allen persoonlijk; in de gelijkenis van het verloren schaap lezen we bijv.: ‘Verblijdt u met mij, want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was’.

In de verzen 2 en 3 lezen we dat onze Herder het ons aan niets doet ontbreken. De Here doet mij nederliggen in grazige weiden; dit kan ook vertaald worden met: Hij doet mij nederliggen in hutten.

De schapen hadden de herder nodig om hen bij het gras te brengen, er was daar geen ingezaaid grasveld, zoals bij ons, maar het groeide in het wild, tezamen met ander groen; bovendien was het niet in overvloed aanwezig, er was veel dor en kaal land. En vertalen we grazige weiden met hutten, dan was de herder er om de schapen naar de hutten te brengen om ze bij grote hitte te beschermen tegen de zon en de schapen er te laten rusten (nederliggen). Dit was bij de oases. De schapen hadden de herder ook nodig om hen aan rustige wateren te voeren waar ze eenmaal daags konden drinken. Snelstromend water is daarvoor ongeschikt, de schapen of lammeren zouden kunnen worden meegesleurd. En zoals de kudden werden verkwikt door het gras en het water, zo verkwikt ook de Here ons dagelijks, zowel lichamelijk als geestelijk. De Here leidt ons in de rechte sporen, om Zijns Naams wil. De rechte wegen zijn niet altijd de gemakkelijke wegen, maar het zijn de wegen waarlangs de herder zijn kudde leidt om haar daar te krijgen waar Hij haar hebben wil.

Ps. 19:8 zegt: ‘De wet des Heren is volmaakt, zij verkwikt de ziel’. Deze tekst betekent dan ook: De Here verkwikt en troost mij door mij op het rechte pad te doen gaan. God laat dus niemand die bij Hem hoort en in Hem gelooft alleen, maar is ons in alles nabij en dat niet om enige reden uit ons genomen, maar om Zijns Naams wil, Zijn Naam die Hij aan onze naam verbond. We lezen hiervan in het doopformulier o.a.: ‘Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten tot een eeuwige verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u’.

De naam van de Here is de openbaring van de Here, zoals Hij zich openbaart in macht en trouw.

En dan moeten we soms door een dal van diepe duisternis gaan, vers 4, en waar doodsgevaar is, maar ook dan is de herder daar en zijn aanwezigheid vertroost ons en stelt ons gerust.

We zijn vaak bang wanneer God ons met het kruis komt bezoeken en we proberen ons daartegen te beschermen. Maar de rust die het geloof ons schenkt maakt het ons mogelijk onze vrees te overwinnen, omdat we weten dat de Here ons geloof beproeft door moeiten en noden te zenden. De Here is ook dan met ons en zal ons erdoor helpen. Dat gold voor David, die nog leefde onder de wet, hoeveel te meer voor ons, nu Gods eniggeboren Zoon zich betoonde de grote Herder der schapen te zijn. We lezen daarover in Luc. 15:1-7 en in Joh. 10:1-30. Door de gelijkenis van de goede herder uit te spreken bewijst Christus dat Hij de ware Herder is, Joh. 10:2 en de deur der schapen (Joh. 10:9).

De goede Herder zet zijn leven in voor zijn schapen en als het nodig is gebruikt Hij daarvoor zijn stok en zijn staf en dan zegt Christus in Joh. 10:27, 28 over zijn schapen: Mijn schapen horen naar mijn stem en Ik ken ze en ze volgen Mij, en Ik geeft hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand roven.

In vers 5 wordt de herder afgebeeld als gastheer. In het oude Oosten kreeg een gast volledig bescherming en verzorging van zijn gastheer. We lezen bijv. in Gen. 19 over de geschiedenis van Lot en de mannen die bij hem komen om het oordeel aan te kondigen over Sodom en Gomorra en over de bescherming die Lot hen wilde geven zelfs ten koste van zijn eigen dochters.

De Here is een gastheer die ons een overvloeiende beker schenkt en ons zalft met olie, teken van rijkdom en voornaamheid. De herder verzorgde zo zijn schapen: hij putte rijkelijk water wanneer er geen stromend water was en verzorgde hun wonden met olie uit een hoorn. Olie was in Palestina heerlijk om te gebruiken vanwege het hete, droge klimaat, de huid bleef dan soepel. De Here zorgt als gastheer voor ons, in de tegenwoordigheid van hen die ons benauwen, zoals de herder wanneer wilde dieren de kudde bedreigden. We lezen hiervan bijv. ook in Psalm 112 over de zegen voor de rechtvaardigen en dan in vs. 10: ‘De goddeloze ziet het en ergert zich, hij knarst met de tanden en wordt verteerd; de begeerte der goddelozen gaat teniet’.

Juist de aanwezigheid der goddelozen en van hen die ons benauwen en ons proberen van God af te trekken laat ons des te meer zien de weldaden die de goede Herder ons schenkt, weldaden die uitsteken boven onze dagelijkse behoefte, want we ontvangen een overvloeiende beker en zalfolie.

In vers 6 belijdt David dat de Here, zoals Hij tot nu toe voor hem heeft gezorgd, dat ook in de toekomst zal blijven doen, hij zegt dit niet uit zorgeloosheid of om God ertoe te dwingen zo tegenover hem te doen, maar om de belofte die de Here aan Zijn kinderen geeft en die ja en amen is. Gods goedertierenheid is Zijn trouw aan het verbond met David, zoals staat in bijv. Jes. 55:3b: ‘Ik zal met u een eeuwig verbond sluiten: de betrouwbare genadebewijzen van David’.

En dan blijkt uit dit vers ook dat het David niet gaat om aardse genietingen, maar dat hij het oog heeft gericht op het huis des Heren, de dienst aan God.

De aardse genietingen zullen hem geen vreugde geven, als hij geen schaap van de kudde mag zijn. Voor ons betekent dat, dat we geen werkelijke vreugde beleven wanneer we niet mogen gaan naar de kerk en bij haar behoren.

Openbaring 7:9-17 spreekt over de grote schare geredden uit de grote verdrukking en hun liturgie voor Gods troon. Vers 17 luidt: ‘want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen’. Ds. C. van der Waal zei hier onder meer over: Waterbronnen kan ook vertaald worden met: levende bronnen van water, een ononderbroken toevoer van stromen water wordt hier gegarandeerd. Paradijsrivieren.

Dit beeld raakt ons hele bestaan, evenals Gods verlossing ons hele bestaan aangaat. De Goede Herder der schapen is hier het Lam, Hij is ook het water des levens, weer een beeld dat als een gouden draad door de Schrift loopt.

En alle tranen worden van de ogen afgewist (Jes. 25:8). Nu wordt er recht gedaan tegenover de vijand die spotte: waar is Uw God? (Ps. 42) en tegenover de psalmdichter wiens tranen hem tot spijze waren. Die met tranen zaaien zullen met gejuich maaien. De kerk wordt hier getekend zoals zij veilig is; in eerste instantie de toenmalige kerk op aarde waar groot gevaar van afval was door vervolgingen en het Judaïsme.

Christus bemoedigt de zijnen: Uw getal is vastgelegd. Niemand kan uit het boek des levens gedelgd worden! Dit weten is ook onze troost. Ondanks verdrukking en ban mogen we tabernakelen in het hemels heiligdom; van nu aan en tot in lengte van dagen.

 




Kerk en krant (9)

Door: J. Bos

 

Het in ons vorige artikel genoemde streven van het ND kan met deze zin uit het boek Eigentijds en eigenzinnig[1] worden samengevat:

‘(…) hoe maken we het ND aantrekkelijker voor niet-vrijgemaakten zonder te tornen aan de eigenheid?’ (p. 106).

Over deze vraag werd door redactie en stichtingsbestuur intensief nagedacht.

Een en ander had met name betrekking op de kerkpagina. De meningen waren verdeeld.

‘Niet iedereen dacht gelijk: was het ND exclusief vrijgemaakt gereformeerd of niet?
De vanzelfsprekende houding tegenover de vrijgemaakt gereformeerde kerken was verleden tijd. Deze kerken werden onverminderd als ware kerken gezien, maar de houding van het ND werd breeduit bediscussieerd. (…)
In de groeiende ND-organisatie waren meer dan voorheen tegengestelde belangen en perspectieven ontstaan. Hiermee was een discussiecultuur ontstaan. Het eigen gelijk stond onverminderd overeind, maar de veranderingen op de kerkpagina moesten de krant toegankelijker maken voor andersdenkenden.’ (p. 107-108)

Als gevolg van de ontstane discussiecultuur kwamen ook de ingezonden brieven meer in het teken van debat te staan.

De meest prominente tegenstander van deze cultuur was prof. J. Kamphuis. Sinds 1956 was hij hoofdredacteur van het weekblad De Reformatie, en sinds 1972 eveneens vaste medewerker van het ND. In 1978 beëindigde hij dit medewerkerschap. De schermutselingen die daartoe hebben geleid worden door Van den Belt vrij uitgebreid beschreven. De kern ervan kan met de volgende citaten worden weergegeven.

‘Hij maakte zich zorgen over het ND. De koers ging in zijn ogen hoe langer hoe meer de verkeerde kant op. Met alle gevolgen van dien: door het onverantwoorde journalistieke werk van het ND verleerden de lezers ‘recht te spreken van de Here en van zijn werk in deze wereld’.’ (p 111)
‘De vrijgemaakt gereformeerde eensgezindheid was volgens Kamphuis voorgoed verleden tijd. De vrijgemaakte vrede had grofweg van 1968 tot 1978 bestaan.’ (p. 112)

Kamphuis wilde ook niet aanwezig zijn bij de eerstesteenlegging van het nieuwe ND-gebouw in september 1978.

‘Het gebrek aan een Bijbelvaste koers van de krant hield hem tegen. In Kamphuis’ ogen zaten openlijke discussies het leiding geven, wat hij van een vrijgemaakte krant verwachtte, in de weg. In zijn ogen behelsde waarachtige christelijke journalistiek een rechtlijnige Bijbelse koers. Te veel discussie leidde daarvan af. De ND-redactie daarentegen, De Vries voorop, wilde juist op zoek naar de beste Bijbelse argumenten. Niet louter leiding geven, maar wikken en wegen, hoor en wederhoor.’ (p. 113)

Uit de conclusie van Van den Belt halen we het volgende naar voren.

‘In de jaren zestig was de krant een verlengstuk geweest van de synode. Hierdoor was het ND exclusief vrijgemaakt. Dit karakter stond de eigen ambitie echter in de weg: een gereformeerde krant voor heel Nederland. Om deze ambitie waar te kunnen maken, vijlde de redactie de scherpe kantjes van de identiteit. Hiermee streek het ND tegen de haren in van prominente vrijgemaakten. Professor Jaap Kamphuis zag in die scherpe kantjes juist het bestaansrecht van de krant. Het dagblad stond voor de ware kerk of het was overbodig. De krant koos onder leiding van de nieuwe hoofdredacteur echter een eigen weg.’ (p. 148-149)

 

[1] Christoph van den Belt, Eigentijds en eigenzinnig, Een geschiedenis van het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad (1960-2000), Amsterdam, Prometheus, 2021