Kerk en krant (2)

Door: J. Bos

 

In zijn boek Eigentijds en eigenzinnig[1] bespreekt de historicus Christoph van den Belt de geschiedenis van het ND en het RD tussen 1960 en 2000 in vijf hoofdstukken en een epiloog. In het eerste hoofdstuk legt hij de opzet van zijn onderzoek uit. In de hoofdstukken 2 tot en met 5 wordt decenniagewijs de geschiedenis van het ND en het RD telkens om en om behandeld. ‘Hoofdstuk 2 gaat over de aanloop naar 1967 en 1971, toen het ‘Nederlands Dagblad’ en het ‘Reformatorisch Dagblad’ verschenen, hoofdstuk 3 gaat over de jaren zeventig, hoofdstuk 4 gaat over de jaren tachtig en hoofdstuk 5 gaat over de jaren negentig en eindigt rond 2000.’ (p. 37)

Uit het ‘Woord van dank’ (p. 397-392) blijkt dat Van den Belt als het ware vanaf een nulpunt is begonnen aan zijn onderzoek. Voordat hij de vacature voor de functie van promovendus aan de Vrije Universiteit (VU) las, wist hij niet van het bestaan van het ND en het RD. In zoverre is het te begrijpen dat hij slechts uit kon gaan van het enkele feit van het bestaan van deze twee dagbladen. Wel is het opmerkelijk dat hij vanuit de VU kennelijk niet meer heeft vernomen dan dat beide kranten door twee ‘groepen gereformeerden’ zijn voortgebracht. Blijkbaar neemt men daar het uitgangspunt niet in het bestaan van ‘kerken’, maar in het bestaan van ‘gereformeerden’, en houdt men ook geen rekening met het principiële verschil tussen ‘gereformeerd’ en ‘reformatorisch’.

Zoals gemeld, willen we het boek gebruiken door een aantal zaken, welke met name met de relatie tussen ‘kerk’ en ‘krant’ te maken hebben, naar voren te halen, en deze nader te bezien. We hebben in ons vorige artikel iets geschreven over het ‘seculiere’ karakter van de ‘afstandelijke’ benadering vanwege de hedendaags-wetenschappelijke maatstaven die worden gevolgd. Daar gaan we verder zoveel mogelijk aan voorbij. Maar het blijft wel iets om rekening mee te houden bij wat we uit het boek citeren.

In hoofdstuk 1, getiteld ‘Onderzoeksopzet’, komt de ‘kerkelijke’ achtergrond van de kranten ter sprake.
Waar komen de vrijgemaakt en bevindelijk gereformeerden vandaan? Beide groepen ontstonden na kerkscheuringen die plaatsvonden in de negentiende eeuw. In de twintigste eeuw presenteerden ze zich, elk met hun eigen krant, als de ware erfgenamen van de Reformatie en daarmee als dragers van het gereformeerde Nederland.’ (p. 17)

Aansluitend aan dit citaat geeft de schrijver een beknopte samenvatting van de kerkgeschiedenis vanaf de Reformatie tot eind jaren veertig van de twintigste eeuw. Nadat de Vrijmaking van 1944 is beschreven, vervolgt hij:
‘In de ogen van Schilder en zijn volgelingen, vrijgemaakt gereformeerden, zetten zij de ware kerk voort, terwijl de gereformeerden [synodaal, jb] zich op een dwaalspoor bevonden. De kerk werd omstreeks de Tweede Wereldoorlog in brede kring belangrijk geacht, maar dat was voor veel vrijgemaakt gereformeerden niet genoeg: zij hamerden op de allesbepalende rol van het kerkelijk instituut. De kerk was de bron van al het leven, het belang van de ‘ware’ kerk kon niet overschat worden.

Daar kwam bij dat veel vrijgemaakten vonden dat ze na het schisma van 1944 een ‘ethisch conflict’ hadden met de gereformeerden. Samenwerking (…) was ook buiten de kerk geen optie meer. (…) Vandaar dat ze eigen kerkgebonden organisaties oprichtten, zoals de politieke partij het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) en het Gereformeerd Gezinsblad, dat uitgroeide tot het Nederlands Dagblad. Hiermee isoleerden de vrijgemaakt gereformeerden zich en ontstond een nieuwe hechte gemeenschap[2] met een religieus gefundeerde identiteit: zij waren de ‘ware’ kerk.’

Het Reformatorisch Dagblad werd opgericht door bevindelijk gereformeerden. Wie zijn zij en hoe verhouden zij zich tot het gereformeerde verleden? Het gaat om orthodoxe gereformeerden die nadruk leggen op de persoonlijke doorleving van bekering en wedergeboorte, bevinding genoemd. De groep is verspreid over meerdere kerkverbanden.’ (p. 19)

Vervolgens wordt het ontstaan van de bedoelde kerkverbanden in het kort beschreven[3], waarna de schrijver concludeert:
‘Zodoende waren er, binnen christelijk Nederland, eind jaren veertig twee groepen gereformeerden te onderscheiden: de vrijgemaakt gereformeerden en de bevindelijk gereformeerden. (…) deze twee groepen gereformeerden [organiseerden] zich in de loop van de twintigste eeuw op maatschappelijk terrein. Met de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) hadden de bevindelijk gereformeerden al sinds 1918 een eigen politieke partij. Andere belangrijke organisaties ontstonden vanaf de jaren zestig. De vrijgemaakt gereformeerden begonnen met de oprichting van eigen organisaties vanaf de jaren veertig. Begin jaren zeventig hadden beide gemeenschappen ook hun eigen dagblad.’ (p. 21)

We zien dus dat het ND afkomstig is uit de ‘ware’ kerk, en dat het RD van oorsprong interkerkelijk is. Uit de artikelen die we de afgelopen jaren hebben gepubliceerd op deze website, kan worden opgemaakt dat het uitgangspunt dat bij de oprichting van het ND werd gehanteerd, nog steeds geldig is. Van daaruit hopen we dan ook verder te werken in de hierna volgende artikelen betreffende enkele zaken die in het boek beschreven staan.

 

[1] ) Christoph van den Belt, Eigentijds en eigenzinnig, Een geschiedenis van het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad (1960-2000), Amsterdam, Prometheus, 2021
[2] Het begrip ‘hechte gemeenschap’ wordt door de schrijver gebruikt ‘als alternatief voor de terminologie van de verzuiling.’ (p. 14-17)
[3] Met name worden genoemd de Gereformeerde Gemeenten, de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, de Oud Gereformeerde Gemeenten, de Gereformeerde Bond in de NHK.




Kerk en krant (1)

Door: J. Bos

 

De historicus Christoph van den Belt (1991) deed aan de Vrije Universiteit in Amsterdam promotieonderzoek naar de geschiedenis van het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad tussen 1960 en 2000. Eind 2021 verscheen zijn proefschrift, getiteld ‘Eigentijds en eigenzinnig’, bij uitgeverij Prometheus.[1]

De schrijver benoemt de bedoeling van het boek in het eerste hoofdstuk, ‘Onderzoeksopzet’. Nadat hij twee groepen heeft onderscheiden, bevindelijk gereformeerden en vrijgemaakt gereformeerden, schrijft hij:
Het doel van dit boek is om de geschiedenis van de twee dagbladen die deze twee groepen gereformeerden hebben voortgebracht op basis van bronnenonderzoek inzichtelijk te maken. De ambitie is om de kranten te verstaan als onderdeel van het gereformeerde milieu waarin ze actief waren. Ook zullen ze worden gespiegeld aan de uitgangspunten van andere dagbladen van hun tijd.’ En: ‘(…) dat ik met deze studie er zoveel mogelijk naar streef om beide kranten en hun gemeenschappen recht te doen door ze – als historicus – te begrijpen in hun maatschappelijke context.’ (p. 8)

De flaptekst meldt o.m.: ‘Eigentijds en eigenzinnig werpt licht op het ontstaan en de ontwikkeling van ND en RD’. (…) ‘Christoph van den Belt biedt aan de hand van rijk bronnenmateriaal een analyse van journalistieke en christelijke idealen en laat zien hoe we deze kranten moeten begrijpen.’

De studie is verricht volgens hedendaags-wetenschappelijke maatstaven. Dat wil zeggen dat er ten opzichte van het onderwerp een ‘kritische distantie’ in acht wordt genomen, waarbij de analyse wordt gebaseerd op een zoveel mogelijk objectieve weergave van feiten. We merken op dat Van den Belt de feiten nauwkeurig weergeeft en zijn onderwerp met respect behandelt. (Zo kwamen we maar een klein aantal passages tegen waarvan de toonzetting door ‘insiders’ als ‘badinerend’ opgevat zou kunnen worden.)

Een zoveel mogelijk objectieve weergave van feiten is goed, maar er dient wel rekening mee gehouden te worden dat deze ‘afstandelijke’ manier van werken als geheel in wezen ‘seculier’ van aard is. Dat komt dan met name tot uiting in de analyse van de feiten. Naar de maatstaven van de hedendaagse wetenschap beperkt men zich tot wat voor ogen is en van daaruit trekt men conclusies. Alles blijft in het ‘horizontale vlak’. Bovendien: wie analyseert, maakt keuzes en dat kan nooit volledig ‘objectief’. Op de bewering van de flaptekst: ‘Christoph van den Belt (…) laat zien hoe we deze kranten moeten begrijpen’, valt dus wel wat af te dingen.[2]

Ook, bijvoorbeeld, Van den Belts oordeel met betrekking tot de toekomst van ND en RD is derhalve op ‘seculiere’ analyse gebaseerd. Zodoende kan hij aan het eind van zijn boek beide kranten in ‘seculiere’ zin ‘salonfähig’ verklaren: ‘(…) zolang het ND en het RD blijven verschijnen, voegen zij kleur toe aan de Nederlandse journalistiek. Dat is niet alleen relevant voor abonnees en interessant voor historici, maar dat is ook goed voor de journalistiek zelf. Immers, welke andere dagbladen zijn eigentijds én eigenzinnig?’ (p. 305)

Vooral de beschrijving van de geschiedenis van het ND leverde bij ons veel herkenning op. Het betreft dan ook ‘onze’ geschiedenis. Ons inziens is de schrijver er binnen het kader waarin hij zijn studie heeft verricht in geslaagd zijn doel te bereiken. Bovendien is de tekst prettig leesbaar, helder en vlot geschreven, niet te langdradig en niet te beknopt. Wie een praktische samenvatting zoekt van de geschiedenis van ND en RD tussen 1960 en 2000 kan die in dit boek vinden. We willen het gebruiken door een aantal zaken, welke met name met de relatie tussen ‘kerk’ en ‘krant’ te maken hebben, naar voren te halen, en deze nader te bezien.

 

[1] Christoph van den Belt, Eigentijds en eigenzinnig, Een geschiedenis van het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad (1960-2000), Amsterdam, Prometheus, 2021
[2] Een flaptekst wordt echter meestal door de uitgever geschreven. Wellicht zou de schrijver het zelf niet zo hebben uitgedrukt. Hij heeft immers in de ondertitel vermeld dat zijn boek ‘een’ geschiedenis betreft, waarmee hij aangeeft dat er meer weergaven mogelijk zijn.