De Zon der gerechtigheid. Aan de drempel van een nieuw jaar. (2, slot)

Door: Henri Plaggenmars

 


Het getuigenis over de wederkomst des Heeren als de Zon der gerechtigheid naar Maleachi als volgt (SV):
Maleachi 4 vers 2: “Maar voor u die Mijn Naam vreest zal de Zon der Gerechtigheid opgaan”.
Maleachi 4 vers 6: “Hij zal het hart van de vaders tot de kinderen terugbrengen, en het art van de kinderen tot hun vaders, opdat Ik niet zal komen en de aarde met de ban zal slaan”.


 

Deel 2: De Dag des Heeren is een dag van oordeel

 

De coronacrisis is ook in dit nieuwe jaar actueel. Evenals vorig jaar stijgen de besmettingen in ons land.

Is er vooruitzicht voor de gelovigen in deze tijd?

In de brief aan de Hebreeën staat dit als volgt weergegeven: “Want: Nog een heel korte tijd en Hij Die komt, zal komen en niet uitblijven” (Hebr. 10:37). En de gelovigen hebben volharding en standvastigheid nodig opdat zij de vervulling van de belofte zullen verkrijgen (Hebr. 10: 36).

Het vooruitzicht wordt dus bepaald door de wederkomst van Christus. En dit vooruitzicht is niet alleen af te leiden uit het Nieuwe Testament. Maar ook in het laatste Bijbelboek van het Oude Testament wordt gesproken over de wederkomst als “de Dag van de Heere”. Een dag van oordeel die zal komen brandend als een oven. Maar voor de gelovigen en hen die de Heere oprecht vrezen zal de Zon der Gerechtigheid opgaan.

Ook voor dit nieuw begonnen jaar het vooruitzicht voor de Kerk van Christus.

 

De dag des Heeren
Wij bezien in deze profetie de dag van de wederkomst ook als de Dag van het oordeel.

Het onderscheid tussen de rechtvaardige en de goddeloze zal vooral naar voren komen bij de toekomstige dag van de Heere (Mal. 4: 1). In deze profetie wordt duidelijk gesproken over “de dag” en “die dag”. De term “dag” komt vier keer voor in dit laatste hoofdstuk van het Oude Testament.

In het eerste vers duidt die dag de komst van de Heere aan. Volgens ds. Nieuwenhuis duidt deze dag op de grote dag van de Heere waarop God komt tot Zijn volk met zegen of met gericht, de grote dag die is aangebroken met de komst van Christus op aarde en dat uitloopt op de dag van Zijn wederkomst.

En die dag spreekt ook over de toorn van God. Een dag van oordeel en straf. Immers die dag komt brandend  als een oven en zo met oordeel over de goddeloosheid die zelfs in vlam gezet wordt.

Goddelozen zullen als schuldigen en de trotsen zullen als overmoedigen in vlam gezet worden zodat ze verschroeien. Een vlam dat verbrandt en verteert (Jes. 10: 17). Een vlam dus als uitwerking van straf en toorn. Zoals de mens als straf uit het paradijs verdreven is met een vlammend zwaard dat heen en weer bewoog (Gen. 3: 24). En vuur van Zijn aangezicht die de tegenstanders in vlam zet (Ps. 97:3).

En dat met het beeld van een brandende oven. Dr. Ridderbos wijst in de Korte Verklaring bij dit vers ook naar de rokende oven die Abraham te zien kreeg als teken van het verbond (Gen. 15: 17).

En de goddelozen zullen worden als stoppels. Stoppels kunnen vergeleken worden met kort stro of stengels die in oude tijden gebruikt werd voor de vulling van bijvoorbeeld tichelstenen. Dat stoppels zo een alternatief kunnen zijn voor stro is terug te lezen in Exodus 5 vers 12. Daar wordt vermeld dat in Egypte in die tijd stoppels werden verzameld in plaats van stro, met de volgende woorden: “Toen verspreidde het volk zich over heel het land Egypte om stoppels te verzamelen in plaats van stro”.

De dag van de toekomst is dus een dag van oordeel en gericht voor hoogmoedigen en goddelozen.

 

Zon der Gerechtigheid
Maar voor hen die de Heere vrezen zal de Zon der Gerechtigheid opgaan, vers 2.

De Heere vrezen door eerbied te tonen voor de Naam van de Heere. Vrezen als het eerbiedig dienen van de Heere in gehoorzaamheid aan Zijn geboden en in onderwerping aan Zijn stem. Zoals dit ook duidelijk naar voren komt in Deuteronomium 13 vers 4: “Hem moet u vrezen, Zijn geboden moet u in acht nemen en Zijn stem gehoorzamen”. Voor een ieder die dat doet zal de Zon der Gerechtigheid opgaan. De Zon van het recht die heil tot stand zal brengen, die alle duisternis verdrijft door haar licht (KV, p. 228).

Zoals de profeet Jesaja geprofeteerd heeft van heil en gerechtigheid, in Jes. 46 vers 13 waar staat: “Ik breng Mijn gerechtigheid nabij, zij zal niet ver zijn, en Mijn heil zal niet uit blijven”.

En de gerechtigheid en het heil is in Christus samengevat (KV, p. 228).  Ja, God wordt in de psalmen vergeleken met zon en schild. De kerk zingt dit vandaag zelfs met de woorden van Psalm 84: 12: “Want God, de Heere, is een zon en een schild” (vers 6 berijmd).

En de Heere is een eeuwig Licht (Jes. 60: 19). Hij is immers het waarachtige Licht dat de mens verlicht (Joh. 1: 9). Zoals later Zacharias kon uitspreken dat de Opgang uit de hoogte verscheen aan hen die gezeten zijn in de duisternis (Luc. 1: 78-79).

En onder Zijn vleugelen is genezing. Genezing als herstel van kwaal en leed (KV, p. 228). Herstel dat tot vreugde zal leiden voor een ieder die Hem vreest en zo gehoorzaam is aan Zijn geboden. Vreugde zoals kalveren uit de stal losgelaten worden en springen van vreugde, blijdschap over de verlossing van alle druk.

 

Gehoorzamen
Voor wie weigert te gehoorzamen is de dag des Heeren een brandende fakkel, die alles zal verteren. Maar voor wie naar God zal luisteren en daadwerkelijk gehoorzamen is, is er herstel, genezing en heil. Daarmee kan het voorafgaande worden samengevat.

Maar het oordeel over de goddelozen is groter. De goddelozen zullen tot stof onder de voetzolen worden (Mal. 4:3). Sterker nog, de goddelozen zullen vertrapt worden omdat zij onder de onderkant van de voetzolen terechtkomen.

In het Nieuwe Testament zien wij het gebruik terug dat het stof van de voeten moest worden afgeschut. En dat gebeurde als de discipelen met het Woord van God niet werden ontvangen en niet naar hen werd geluisterd. Als een getuigenis dat tegen hen gericht was moesten de discipelen later de stof afschudden die onder de voeten zit (Marc. 6:11). Het vertreden van het goddelozen als stof onder de voeten geeft het oordeel aan over hen die God niet vrezen en hen die Hem niet gehoorzaam zijn.

Dat leidt dan ook tot vermaning om de wet van Mozes te gedenken. Het grondwoord in dit vers duidt op de leer en het onderwijs van Mozes. Volgens dr. Ridderbos (KV) is daarbij te denken aan de zedelijke eis. En daarmee het vasthouden van het verbond door naar zijn geboden, voorschriften en bepalingen te wandelen.

 

De profeet Elia zal komen
De profeet Elia zal komen voordat de dag van de Heere komt.

De profeet Elia is immers ten Hemel opgevaren (2 Kon. 2). Joden hebben dan ook gemeend dat hij opnieuw op de aarde zou verschijnen (Matth. 17: 10). En daarbij moet genoemd worden dat de profeet Elia ook verschenen is op de berg der verheerlijking (Matth. 17: 3). Maar klopt dit met wat door Maleachi is geprofeteerd? Van de profeet Elia wordt immers vanaf vers 4 gesproken dat Hij het hart van de vaders tot de kinderen zal terugbrengen en de het hart van de kinderen tot de vaders.

Ook de komst van Johannes de Doper wordt in verband gebracht met Elia. Wanneer de Engel later aan Zacharias verschijnt en hem de geboorte van Johannes de Doper aankondigt lezen wij immers: “En Hij zal voor Hem uit gaan in de geest en de kracht van Elia, om het hart van de vaderen te bekeren tot de kinderen” (Luc. 1: 17).

Van Johannes de Doper getuigt Christus ook Zelf dat hij Elia is die komen zou (Matth. 11: 14).

Volgens Ds. Vreugdenhil zou in Johannes de Doper de ware Elia terug zijn gekomen. Hij kwam immers in de geest van Elia met dezelfde ijver en met dezelfde vuur. En Hij kwam in de kracht van Elia, in en door hem was er wel het betonen van de grote kracht van de Heere. In het evangelie naar Mattheüs staat immers opgetekend dat hij met kracht sprak over het Koninkrijk der Hemelen en de komende toorn (Matth. 3). Hij riep onder het volk op om vruchten voort te brengen in overeenstemming met de bekering (Luc. 3:8). Het volk kwam er zelfs toe om te vragen of deze Johannes niet de Christus zelf was (Luc. 3: 15).

Johannes de  Doper verkondigde met klem de doop der bekering tot vergeving van de zonden.  Zo maakte hij de weg van de Heere gereed (Luc. 3:3).  Zelfs de overheid en de machthebber werd door hem terechtgewezen om de slechte dingen die hij deed (Luc.3:19)

Maar als het volk zich bekeert tot de gehoorzaamheid aan God en de vreze des Heeren is er heil en herstel.

Dan zal men de zaligheid zien die van God komt (Luc. 3:6).

 

De laatste kans
De oproep tot bekering kan gezien worden als de laatste kans. De laatste kans voor het volk om terug te keren tot de ware leer en het onderwijs van Mozes en dan te gaan luisteren naar de oproep tot bekering zoals gesproken door de profeet Elia.

Aldus vers 6: “En Hij zal het hart van de vaderen tot de kinderen wederbrengen en het hart van de kinderen tot de vaderen” (Mal. 4:6). In de tijd van de profeet Elia was er onderlinge verdeeldheid in de huisgezinnen. Vaderen en kinderen stonden tegenover elkaar. In de tijd van Elia hadden de Israëlieten immers het verbond verlaten, de altaren omvergehaald en de profeten gedood (1 Kon. 19: 10).

Volgens dr. Ridderbos zou dat een typerende trek zijn dat het volksleven in de tijd van de profeet Elia godsdienstig en zedelijk verdorven was onder het volk (KV, p. 231). En ook in de tijd van Maleachi kwamen gemengde huwelijken voor waarbij zelfs zonen een andere god vereerden dan de vaders (Mal. 2: 10-12). En volgens ds. Nieuwenhuis duidt de kloof tussen de ouders en de kinderen op geestelijk verval. Dit geestelijk verval zou er op wijzen dat het volk de wet van de Heere verlaten had en daardoor een kloof tussen de ouders en de kinderen is ontstaan.

Kort samengevat is er dus deformatie en verval in de dagen van Elia maar niet minder in de dagen van Maleachi (Mal. 3: 7). Het kan dus niet anders of de profeet Maleachi moet de toorn van de Heere prediken. Die grote en vreselijke dag van de Heere.

Ds. Vreugdenhil vat deze slotprofetie van het Oude Testament dan ook samen als “de laatste kans”.  De laatste kans om ontdekt te worden aan de ellende van het volksbestaan. De laatste kans om in gehoorzaamheid terug te keren tot ootmoed voor de Wet en het geschreven Woord van God.

 

Dag van gericht
De dag des Heeren is een dag van gericht.  Immers, zo luidt het slot van vers 6: “Opdat Ik niet zal komen en de aarde met de ban sla”. Het grondwoord overigens duidt op “banvloek”, de totale uitroeiing. In Leviticus 27 wordt de banvloek dan ook in verband gebracht met de dood (Lev. 27: 29). Dat de Heere de aarde met de ban zal slaan duidt op de manier waarop de Heere zal komen. Hij zal komen ten gerichte.

Maar het is tegelijk ook geen afgesneden zaak. Volgens ds. Nieuwenhuis worstelt de Heere in dit vers om het volk tot bekering te brengen. Er is een tijd van genade, een tijd van bekering. En volgens dr. Ridderbos is hieruit de bedoeling af te leiden dat de Dag des Heeren heil brengt en niet de banvloek als er de vrucht van bekering wordt gevonden (KV, p. 231).  Naar Zijn recht gerekend moet God komen met Zijn oordelen.

Zo ziet ook dit slot van het Oude Testament naar de wegbereider Johannes de Doper en diens oproep tot bekering, de wegbereider voor de komst van de Messias. En als er gehoor gegeven wordt aan Gods Woord en het evangelie in Jezus Christus dan treft de ban hem niet. Hij is immers de weg, de waarheid en het leven (Joh. 14: 6).

 

Vooruitzicht
Wat is nu het vooruitzicht voor de gelovigen ook in dit nieuw begonnen jaar?  Is dat een medische uitweg uit de pandemie? Zijn het onze eigen plannen en idealen?

Nee, allereerst is dat het besef dat de dag van de Heere een dag van oordeel is (Mal. 4:1).

Dat belijdt de kerk ook met artikel 37 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. In het laatste artikel van deze geloofsbelijdenis wordt immers beleden: “Tenslotte geloven wij in overeenstemming met Gods Woord, dat als de Heere bepaalde tijd, die aan de schepselen onbekend is, gekomen en het getal van de uitverkorenen vol zal zijn, onze Heere Jezus Christus uit de hemel zal komen” waarbij de kerk dan tegelijk ook het oordeel belijdt met de woorden: “Hij zal Zich openbaren als Rechter over levenden en doden”.

Over het vooruitzicht en de opdracht voor de gelovigen en de kerk van het Nieuwe Testament brengt de Apostel Paulus dit als volgt onder woorden in zijn brief aan Timotheüs: “Ik bezweer u, ten overstaan van God en de Heere Jezus Christus, Die levenden en doden zal oordelen bij Zijn verschijning en in Zijn koninkrijk: predik het Woord, Volhard daarin, gelegen of ongelegen. Weerleg, bestraf, vermaan en dat met alle geduld en onderricht” (2 Tim. 4: 1-2).

 

Troost
Is er vooruitzicht in deze bijzondere tijd? Is er vooruitzicht voor de kerk?

Ja, het Koninkrijk der Hemelen is nabij. Zo mogen wij ook in het komende jaar leven in de verwachting van de komst van Christus als Rechter op de jongste dag. Leven in het reikhalzend verlangen tot het openbaar worden van de kinderen van God (Rom. 8:19).

Reikhalzend verlangen ook in een tijd van moeite en crisis, in een tijd waarin de kerk moeite ervaart en klein is geworden. Zoals de apostel Paulus dat verlangen tot uitdrukking heeft gebracht in zijn brief aan de Romeinen. Een brief waar de apostel ook schrijft over slavernij en over verdrukking (Rom. 8). Zo schrijft de apostel Paulus van zijn eigen overtuiging in Romeinen 8 vers 18: “want ik ben ervan overtuigd dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden”.

De moeite en verdrukking in deze tijd weegt niet op tegen het vooruitzicht die de kerk ook dit jaar heeft. Want, schrijft de apostel: “ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch krachten, noch tegenwoordige, noch toekomstige dingen, nog hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heere” (Rom. 8: 38).

Een vooruitzicht met troost voor de gelovigen die deze toekomst met volharding verwachten (Rom. 8:25).

 

Maranatha
Een vooruitzicht dus met troost voor de kerk vandaag. Maar ook met vermaning. Immers, de grote en geduchte dag van de Heere komt. En deze dag komt met oordeel.

Leef daarom ook in dit nieuw begonnen jaar in het besef van Zijn wederkomst, de jongste dag. In het besef dat dit een dag van oordeel is. Want het Koninkrijk der Hemelen is nabij gekomen (Math. 3).

Neem het evangelie ter harte. Met de prediking van Johannes de Doper aldus: “Bekeer u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabijgekomen!” (Math. 3:1).

Bekeert u zich en geloof in Hem. Weest waakzaam en sta vast in het geloof (1 Kor. 16: 1). Ook het komende jaar.

Met de woorden van de Apostel Paulus (1 Kor. 16): Maranatha; onze Heer, kom!

En Hij komt spoedig! (Op. 22:20).

 

Bronnen
Bakker, dr. F. L. Geschiedenis der Godsopenbaring: Oude Testament, Kampen, JH Kok
Bavinck, dr. J. H. Geschiedenis der Godsopenbaring: Nieuwe Testament, Kampen, JH Kok
Lok, ds. P. De Kleine Profeten, Groningen (Vuurbaak) 1984
Nieuwenhuis, Ds. D. De profeet Elia als voorloper op de dag des Heeren, Vlaardingen 1953
Ridderbos, dr. J. Korte verklaring van de Kleine Profeten, Kok Kampen 1974
Vreugdenhil, Ds. D. Over de laatste kans, Zwolle 1946
Waal, dr. C. van der Sola Scriptura, Wegwijzer bij het Bijbellezen, Goes (Oosterbaan) 1967

 




De Zon der gerechtigheid. Aan de drempel van een nieuw jaar. (1)

Door: Henri Plaggenmars

 


Het getuigenis over de wederkomst des Heeren als de Zon der gerechtigheid naar Maleachi als volgt (SV):
Maleachi 4 vers 1: “Want zie, die dag komt, brandend als een oven. Dan zullen alle hoogmoedigen en allen die goddeloosheid doen, stoppels worden. En de dag die komt, zal ze in vlam zetten, zegt de Heere van de Legermachten, Die hen nog wortel noch tak zal overlaten”.


 

Deel 1: De kerk verwacht de wederkomst

 

Nieuwjaar
De jaarwisseling is inmiddels achter de rug. Nu staan wij aan het begin van een nieuw begonnen jaar. Beter gezegd: Anno Domini[1], in het jaar des Heeren 2022. In de afgelopen week ook een nieuw kabinet. En dan kan de mens bij de wisseling van de jaren een moment hebben om achteruit en vooruit te kijken.  Het kabinet komt met een nieuw regeerakkoord. En zelf kunnen wij plannen maken voor het komende jaar.

Vooruitzien en bezig zijn met de nabije toekomst is een goede bezigheid. Tegelijk staat er in Ps. 90 vers 12: “Leer ons zo onze dagen tellen”. En dat is belangrijk.  Maar in deze zelfde psalm staat ook dat de dagen van onze jaren snel worden afgesneden en losgemaakt. Omdat de mens moet weten[2] hoe hij of zij de korte tijd van het leven moet besteden tot Zijn dienst, immers de vreze des Heeren is wijsheid (Job. 28:28).

 

Vooruitzicht
Maar jaarwisseling of niet, de coronacrisis duurt voort. En evenals vorig jaar stijgen de besmettingen in ons land. En dat ook in de afgelopen weken.

Maar wat is nu het vooruitzicht voor de kerk in deze tijd? Want Hij regeert (Ps. 93) en duizend jaren zijn in Zijn ogen als de dag van gisteren (Ps. 90: 4).

In de brief aan de Hebreeën staat dit als volgt weergegeven: “Want: Nog een heel korte tijd en Hij Die komt, zal komen en niet uitblijven” (Hebr. 10:37). En de gelovigen hebben volharding en standvastigheid nodig opdat zij de vervulling van de belofte zullen verkrijgen (Hebr. 10: 36). En de rechtvaardige zal immers uit het geloof leven (Hebr. 10: 38). En dat ziet ook op de wederkomst van Christus.

En ook aan het begin van een nieuw jaar weet de kerk door Gods Woord dat de dag van de Heere komt (1Thess. 5: 2). En ook dat de tijd nabij is (Openb. 1: 3).[3] Hij komt spoedig en haastig om te oordelen de levenden en de doden (Openb. 22).

In dit eerste deel een schriftoverdenking over de verwachting van de kerk zelf. In het tweede deel zal verder worden ingegaan op de Dag des Heeren.

 

Wederkomst als een dag van oordeel
Het vooruitzicht dus wordt bepaald door de wederkomst van Christus.  Daarvan doet de Kerk vandaag belijdenis in Zondag 19 van de Catechismus, tot troost voor de gelovigen.

In het bijzonder met antwoord 52 en daarmee de belijdenis dat ik met alle droefheid en vervolging Hem als Rechter uit de hemel verwacht. De wederkomst waarin het oordeel zal worden voltrokken. Dat komt ook duidelijk tot uiting in de formulering in de Apostolische Geloofsbelijdenis; “dat Hij zal komen om te oordelen de levenden en de doden”. Christus zal komen om te oordelen.

Maar Hij zal ook komen tot troost van de gelovigen. En hoe kan het oordeel in de belijdenis over de wederkomst van Christus nu tot troost zijn? De Catechismus formuleert het antwoord hierop met de volgende woorden: “Hij zal dan al Zijn en mijn vijanden aan de eeuwige ondergang overgeven”. Maar voor de kerk, de gelovigen wordt in dezelfde zin beleden: “Maar mij met alle uitverkorenen tot Zich nemen in de hemelse blijdschap en heerlijkheid”.

De wederkomst komt met de ernst van het oordeel. Maar voor de gelovigen die Hem als Rechter uit de hemel verwachten is er troost omdat Hij de vloek zal wegnemen. En dat is een vooruitzicht voor de gelovigen, de vromen. Dat is het vooruitzicht voor de kerk ook in dit nieuwe jaar.

 

Geprofeteerd
Over de wederkomst als de dag van het oordeel is ook geprofeteerd in het Oude Testament. In het bijzonder in het laatste Bijbelboek van het Oude Testament, Maleachi.

De naam van deze laatste profeet van het Oude Testament betekent: “Mijn bode” en tegelijkertijd ook “de Bode van de Heere”, aldus dr. Ridderbos. De naam Maleachi zegt dus ook iets over de dienst die hij te verrichten had, te weten; het staan in de dienst van de Heere en het profeteren in de Naam van de Heere (Mal. 3:1).

Hij zou hebben geprofeteerd bij en na de opbouw van de tempel in Jeruzalem (Mal. 1: 7-10/Ezra 5:14).[4] Ook wordt in het Bijbelboek Maleachi gesproken over het verhandelen van de ‘tienden’, evenals hierover een vermelding staat in het Bijbelboek Nehemia (Neh. 10:37).

In dit laatste Bijbelboek komt de bestraffing van de Heere aan de orde over de ondankbaarheid van het volk. Maar vervolgens ook over het volksleven. De bestraffing over de gemengde huwelijken en over de priesters met hun godsdienstige vervalsing gevolgd door het vermaan tot boete en bekering tot de toekomst van Christus als de oprichter van de “ware godsdienst”. Deze laatste profetie van het Oude Testament besluit met de aankondiging van de Dag des Heeren (KV, p. 195).

De profetie in dit Bijbelboek typeert zich overigens als een dialoog. Een behandeling van de profetie in gespreksvorm met het volk zoals wij dat in dit Bijbelboek naar voren zien komen in vraag en antwoord vorm.

Gespreksvorm wordt al duidelijk in hoofdstuk 1 waar gevraagd en geantwoord wordt met de volgende woorden: “Was Ezau niet de broer van Jakob? Toch heb ik Jakob liefgehad” (Mal. 1:2). En ook in hoofdstuk 2 waarin de profeet de volkszonden benoemd in vraag en antwoordvorm, vooral in het laatste gedeelte (Mal. 2: 14-15).

En dit vinden wij ook terug in de profetie over ‘de Dag’ zoals dit vermeld staat in hoofdstuk 3 vers 18, met de volgende woorden: “Dan zult u opnieuw het onderscheid zien tussen een rechtvaardige en een goddeloze, tussen wie God dient en wie Hem niet dient”.  Het volk moet zich van de zonden terugkeren tot de verordeningen van de vaderen. Want niet de Heere is veranderd maar het volk is veranderd (Mal. 3: 6-7).

 

Het volgende deel over de Dag des Heeren (deel 2)
Het vooruitzicht voor de kerk wordt bepaald door de wederkomst van Christus. De Dag des Heeren. De dag van Zijn oordeel waarin het onderscheid tussen de rechtvaardige en de goddeloze naar voren zal komen. Wat houdt het vooruitzicht op die oordeelsdag in? In het tweede deel zal op deze vraag verder worden ingegaan.

 

[1] Opmerking uit de enkele bronnen: Anno Domini of christelijke jaartelling. Volgens de literatuur is de christelijke jaartelling voortgekomen uit de opstelling van een ‘paastabel’ ter bepaling van de paaszondag door Dionysius Exiguus en in 525 aangeboden aan Paus Johannes 1. Zie ook G. Declercq, Anno Domini (2000)
[2] De uitdrukking ‘ons leren’ staat hier in verband met ‘doen weten’ (Broers, Lex. P. 136).
[3] Zie ook kanttekeningen SV no. 9 bij Openb. 1:3.
[4] Evenals in de Geschiedenis der Godsopenbaring (Bakker, Kampen P456) verhandelt de Korte Verklaring (p. 192) bij dit Bijbelboek over de Perzische Tijd na de ballingschap vooral op basis van Mal. 1:8 waar gesproken wordt over Pecha, de titel van de Perzische stadhouder (Ezra 5:14 en Hag. 1:1).




Psalm 121 – De Here is uw Bewaarder

Door: M.R. Vermeer

 

In Psalm 121 wordt ‘opgegaan’ naar Jeruzalem, naar het huis van de Here.[1] De gelovige moet immers de eenheid van de kerk onderhouden, zich voegen bij de heilige vergadering (art. 28 NGB). Een ‘opgaan naar Gods huis’ wat niet zonder gevaren is, maar: ‘De Here is uw Bewaarder’.

 

Een geloofsbelijdenis (vs. 1-2)
In dit ‘lied van de opgangen’[2] slaat de pelgrim zijn ogen op naar ‘de bergen’. Wat zijn dat, deze bergen?[3] Bergen – het kunnen tekenen zijn van Gods trouw en ze kunnen heenwijzen naar Zijn heiligdom: ‘Rondom Jeruzalem zijn bergen, zo is de Here rondom zijn volk…’ (Ps. 125:2). Toch zijn bergen ook vol gevaren: een plaats waar men wordt achtervolgd (Klaagl. 4:16) en wegslipt (Jer. 13:16), de plaats zelfs van valse godsdienst (Deut. 12:2).

De pelgrim die zijn ogen opslaat naar de bergen, kan dan ook angst en bedreiging ervaren: ‘Vanwaar zal mijn hulp komen?’[4] Ook een gelovig kind van de Here kan dit meemaken: “… de gedachten van de godvruchtigen zijn nooit zo volkomen vervuld van, en ingenomen met Gods Woord, of zij worden in het eerste ogenblik wel eens door dit of dat verloksel van Hem afgeleid, inzonderheid wanneer wij ons door gevaar bedreigd zien, of door sterke verzoekingen worden aangevallen” (Calvijn).[5] De ogen opheffen – het kan een houding zijn van gebed en vertrouwen: ‘Ik sla mijn ogen op naar u’ (Ps. 123:1). Indien onze ogen zich echter richten niet op de Here, maar op onze omgeving, dán ontstaat twijfel en aanvechting.

De psalmist blijft echter niet hangen in twijfel en aanvechting. De vraag om hulp blijft in deze psalm niet openstaan. Integendeel, direct hierna volgt een geloofsbelijdenis: ‘Mijn hulp is van de Here, Maker van hemel en aarde’. In het geloof moet en mag beleden worden dat de hulp is van de Here, de trouwe God van het Verbond, Die de Schepper is van alle dingen. De hulp van de God Die de wereld (inclusief de bergen!) geschapen heeft, Die haar ook onderhoudt en regeert, Die dan ook Zijn kerk kan en zal bewaren, zelfs ‘tegen het woeden van de hele wereld’.

 

Israël heeft een Bewaarder (vs. 3-4)
Vanaf vers 3 is er een wending in aanspraak: niet langer spreekt een ‘ik’ (verzen 1 en 2), maar er wordt een persoon aangesproken (‘uw voet’, ‘uw Bewaarder’, etc.). Spreekt de pelgrim vanaf vers 3 tot medereizigers, om hen als het ware moed in te spreken? Of wordt de ‘ik’ uit de voorgaande verzen vanaf vers 3 zelf aangesproken (bijv. door een priester)?[6]

Duidelijk is in ieder geval dat vanaf vers 3 stapsgewijs, met toenemende duidelijkheid, wordt ontvouwd Wie de Here is en wat Híj doet. De Here en Zijn beloftewoord staan centraal, niet de geloofsbeleving van het individu.

In vers 3 wordt dan eerst als het ware omschreven waaraan de Helper moet voldoen: ‘Moge Hij uw voet niet toestaan te wankelen, moge uw Bewaarder niet sluimeren.’ Het is uiteraard onmogelijk dat de Bewaarder zou doen wankelen en sluimert. Vers 4 zegt dan ook direct: ‘Zie, Hij sluimert niet en Hij slaapt niet.’[7] De Almachtige, Schepper van hemel en aarde, is de Bewaarder van Zijn volk, die waakzaam is en voor de schapen van Zijn kudde zorgt (Psalm 23). Het beeld wat hier wordt opgeroepen is dat van een herder die voor zijn schapen zorgt, of van een wachter op de muren van een stad.

Deze bewaarder is de bewaarder van Israël. Niet slechts van een gelovig individu, maar van het verbondsvolk als geheel. Hij bewaart Zijn kerk en haar leden.

 

De Here is uw Bewaarder (vs. 5-6)
De Bewaarder wordt nu bij naam genoemd: de Here is Uw bewaarder. De Here, die tot ons komt met Zijn belofte en eis, de Verbondsgod, die met ons en onze kinderen een eeuwig verbond van genade gesloten heeft – Híj is de Bewaarder.

Bewaring betekent ook ‘bescherming’. Met twee samengevoegde beelden wordt de alomvattende bescherming van de Here aangeduid: ‘De Here is uw schaduw aan uw rechterhand’. [8] Een schaduw is in het Oosten onmisbaar tegen de verzengende hitte van de zon. De rechterhand was de plaats waar de beschermer of advocaat staat: ‘…omdat Hij aan mijn rechterhand is, wankel ik niet’ (Ps. 16:8, ook Ps. 109:31).

De zon en de maan beheersen de dag en de nacht. Maar wát er ook gebeuren kan in een etmaal, het zal de gelovige niet raken.[9] De Schepper van hemel en aarde regeert over de schepping en doet alle dingen meewerken ten goede voor hen die God liefhebben (Rom. 8:28).

 

De Here zál bewaren (vs. 7-8)
De bewaring van de Here is tot nu toe steeds omschreven als eigenschap: ‘De Here is de Bewaarder’. Een eigenschap die in de climax van deze psalm nu terugkomt als werkwoord, in actieve zin: ‘De Here zal u bewaren’. Dáádwerkelijk zal de Here Zijn kinderen bewaren voor alle kwaad, of het nu van vijanden of natuurkrachten afkomstig is. Ja, de Here zal ‘uw ziel’ bewaren. De ogen (vs. 1) moesten zich richten op de Here: Hij laat immers de voet (vs. 3) niet wankelen en is de schaduw aan uw hand (vs. 5) – ja, de ziel, de gehele mens, zal door de Here worden bewaard.[10]

‘De Here zal uw uitgaan en uw ingaan bewaren, van nu aan tot in eeuwigheid.’ ‘Uitgaan en ingaan’  – dat omvat de gehele breedte van het leven. In een agrarische samenleving was er een ‘uitgaan en ingaan’ naar het veld (Deut. 28:6). Ook een leider en aanvoerder als Jozua kende een ‘uitgaan en ingaan’ (Joz. 14:11). Zo is het gehele leven omsloten door Zijn bewaring. ‘Van nu aan tot in eeuwigheid’ – Zijn bewaring omvat niet alleen de breedte van het leven, maar is ook voortdurend.

De Here bewaart Zijn volk en kinderen. Een bewaring die niet betekent dat Gods kinderen altijd een gemakkelijk en eenvoudig leven zullen hebben (Calvijn). Op de kerkweg zullen ze echter kunnen blijven wandelen! Zolang ze dan maar deze weg blijven gaan, de weg naar de dienst van het Woord, naar de gemeenschap waar de beginwoorden van deze psalm gezamenlijk worden beleden: ‘Onze hulp is in de naam van de Here, die hemel en aarde gemaakt heeft’ (Ps. 124:8).

 

[1] Deze psalm is het tweede ‘lied van de opgangen’ (over de bundel psalmen 120-134, zie ook het eerdere artikel over Psalm 120 op deze website, https://semper-reformanda.nl/psalm-120-de-here-redt/).
[2] De aanhef van deze psalm (‘lied van de opgangen’) heeft een klein maar opmerkelijk verschil met de aanhef van de overige psalmen in deze bundel. Bij de psalmen 120 en 122-134 is de aanhef steeds: ‘het lied der opgangen’, d.m.v. een constructie waarbij twee naamwoorden (hier: ‘lied’ en ‘opgang’) worden verbonden [de Hebreeuwse status constructus, hier weergegeven door de tweede naamval (‘der’)]. In psalm 121 is de aanhef echter: ‘een lied van/voor de opgangen’.
Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de aanhef van psalmen 120/122-134 moet worden gelezen als ‘de pelgrimage-liederen’ (meervoud) en oorspronkelijk bedoeld was voor de gehele bundel psalmen. Deze aanhef werd later toegepast op de afzonderlijke psalmen 120-134, waardoor een ietwat vreemde aanhef ontstond voor een enkele psalm, wat in psalm 121 dan is aangepast [Leslie C. Allen, Psalms 101-150, Word Biblical Commentary (Waco, TX: Word, 1983)]. Het kan echter ook gaan om een stilistische variatie zonder inhoudelijk verschil.
[3] Met het woord ‘bergen’ kunnen overigens ook ‘heuvels’ zijn aangeduid.
[4] Het ‘vanwaar’ wordt soms opgevat als verwijzing naar de bron van hulp (zo de Statenvertaling: ‘vanwaar mijn hulp komen zal’). Toch geeft ‘vanwaar’ gewoonlijk een vraag aan, bij deze lezing geeft vers 2 ook inhoudelijk antwoord op vers 1.
[5] Calvijn (in zijn commentaar op deze psalm) wijst er op dat de psalmist denkbeeldig deze twijfel kan voorstellen, maar ook kan hij ‘naar zijn eigen gevoel en begrip’ hebben gesproken: “Want wij weten, dat deze ijdelheid van nature in ons aller hart ingeworteld is, nl. dat wij, als wij door vreze worden bevangen, onze ogen naar ginds en elders heenrichten, totdat het geloof ons van deze dwaling weg, en heenvoert naar God alleen.”
[6] Dr. Noordtzij in de Korte Verklaring: “En nu is het hem, als geeft een geheimzinnige stem uit het verre heiligdom hem antwoord op de vraag, die hij daarheen richtte. Hij heeft zijn God gevonden en de Heere antwoordt hem nu in een vorm, die ook de laatste twijfel uit zijn ziel bannen moet.”
[7] In vers 3 staat een ander woord voor ‘niet’ dan in vers 4, een woord dat niet een ontkenning, maar een wens of vereiste aangeeft [J.M. Brinkman, Psalmen IV (Kampen: uitgeverij Kok, 2001), p. 87]. Een enkel keer (vooral in poëzie) kan dit woord worden gebruikt voor een ontkenning, toch lijkt de gebruikelijke betekenis hier goed mogelijk: vers 4 geeft dan stellig aan (‘Zie, niet…’) wat meer impliciet in vers 3 (‘Moge Hij uw voet niet toestaan…’) ligt.
[8] Hier zal niet bedoeld zijn dat de schaduw zelf letterlijk aan de rechterhand is, zowel ‘schaduw’ als ‘rechterhand’ zijn beeldspraak en samengevoegd tot één beeld.
[9] De gevaren van zon en maan zullen niet letterlijk zijn bedoeld, maar staan symbool voor alle gevaren die zich kunnen voordoen. Calvijn verwijst naar de stijlfiguur van een synecdoche, waarbij een deel voor een geheel staat. Door sommige uitleggers wordt verwezen naar de oud-oosterse gedachte dat maanziekte kan voorkomen (zie bijv. Matth. 17:15), waarbij in dit vers dan wordt aangesloten (onzes inziens een onnodige verklaring).
[10] Het woord voor ‘ziel’ kan ook de keel aanduiden (de eerstgenoemde betekenis ‘ziel’ is ontstaan vanwege de ademtocht via de keel: adem is leven). De ‘ziel’ duidt in de Schrift de mens in zijn totaliteit aan.