Jaargang 6 (2021)

In onderstaand overzicht staan alle artikelen van jaargang 6 (2021). Artikelen die zijn geschreven ten behoeve van semper-reformanda.nl zijn herkenbaar aan een sterretje achter de naam van de auteur, de overige artikelen zijn herpublicaties.

Bijbelstudie
De komst van de Messias als het Woord Gods Plaggenmars, H. (*) 25-12-2021
Kerkzang is meer dan engelenzang Smitt, J.W. 24-12-2021
Een hemels wraakgebed? Veer, M.B. van ‘t 11-12-2021
Het bevelend spreken van de Geest Veer, M.B. van ‘t 27-11-2021
Psalm 120 – De Here redt Vermeer, M.R. (*) 22-10-2021
Gelijkheid in verschil Veer, M.B. van ‘t 9-10-2021
Plaatsvervanging naar de wet Veer, M.B. van ‘t 24-9-2021
Verbondsactiviteit Veer, M.B. van ‘t 3-9-2021
De energie van het gebed Veer, M.B. van ‘t 13-8-2021
Het verbond vervormd tot contract Veer, M.B. van ‘t 9-7-2021
Geloofsvermeerdering Veer, M.B. van ‘t 19-6-2021
Het legitimatiebewijs Veer, M.B. van ‘t 5-6-2021
Over het Pinksterevangelie Plaggenmars, H. (*) 21-5-2021
Ons moederland in de Hemelen Holwerda, B. 13-5-2021
De profetische kracht van het Woord van God/ Francke, J. 1-5-2021
Harmonie tussen ‘vragen’ en ‘geven’ Veer, M.B. van ‘t 1-5-2021
Disharmonie tussen ‘vragen’ en ‘geven’ Veer, M.B. van ‘t 17-4-2021
Geen catalogus van gezichten! (2, slot) Holwerda, B. 5-3-2021
Geen catalogus van gezichten! (1) Holwerda, B. 20-2-2021
Christelijke leer
Ds. Joh. Francke over ‘de Kerk’ (5, slot) Francke, J. 5-3-2021
Ds. Joh. Francke over ‘de Kerk’ (4) Francke, J. 20-2-2021
Ds. Joh. Francke over ‘de Kerk’ (3) Francke, J. 6-2-2021
Ds. Joh. Francke over ‘de Kerk’ (2) Francke, J. 22-1-2021
Ds. Joh. Francke over ‘De Kerk’ (1) Francke, J. 9-1-2021
Werkverbond? (3, slot) Vermeer, M.R. (*) 6-2-2021
Werkverbond? (2) Vermeer, M.R. (*) 22-1-2021
Werkverbond? (1) Vermeer, M.R. (*) 9-1-2021
Christelijk leven
Weest dankbaar Janssens, M. 4-11-2021
Route du Soleil Trimp, C. 30-7-2021
Globalisme Vermeer, M.R. (*) 20-3-2021
Kerkelijke ontwikkelingen
Deputatenbericht (6, slot) Bos, J. (*) 24-9-2021
Deputatenbericht (5) Bos, J. (*) 13-8-2021
Deputatenbericht (4) Bos, J. (*) 30-7-2021
Deputatenbericht (3) Bos, J. (*) 9-7-2021
Deputatenbericht (2) Bos, J. (*) 19-6-2021
Deputatenbericht (1) Bos, J. (*) 5-6-2021
Kerkgeschiedenis
Hervormingsdag Jongeling, P. 30-10-2021



De komst van de Messias als het Woord Gods

Door: Hendri Plaggenmars

 

Het evangelie over de komst van de Messias als het Licht in het vlees luidt als volgt (SV):

Johannes 1:9: “Dit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld”.
Johannes 1:14: “En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid”.

 

Donkere tijd
Kerstdagen, donkere dagen in een donkere tijd. Natuurlijk ook letterlijk, het zijn de donkerste dagen aan het einde van het jaar.
Maar ook een donkere tijd in de samenleving. De coronapandemie en haar gevolgen die maar voortduurt. Maatregelen vanuit de overheid die nodig zijn om de intensieve zorg te blijven waarborgen.

Maar aan de andere kant ook maatregelen met beperkingen voor de feestdagen zelf. De mogelijkheden voor familiebezoek zijn beperkt of helemaal niet mogelijk. En voor velen kan dat een groot gemis zijn in deze dagen.

En mogelijk is er meer te noemen over de tijd waarin wij leven.

Juist in een donkere tijd is het belangrijk om stil te staan bij de komst van de Heiland in het vlees. Hij immers is het Licht, de Weg, de Waarheid en het Leven (Joh. 14: 6 en 11). En hopelijk mag deze korte overdenking over de komst van de Heiland in het vlees hieraan een bijdrage leveren.

 

Licht in het donker
Wat betekent het nu dat de kerk het feest van het Licht viert in een moeilijke tijd?
Is het niet eerder een tijd om te treuren?

Treuren en weeklagen zoals te lezen is in het Bijbelboek Joël, vooral in het eerste hoofdstuk:
“Het veld is verwoest, het land treurt”.  Ja, zelfs de priesters treuren, de dienaren van de HEERE (Joël  1:9).
Sterker nog, in Joël 2 vers 17 staat: “Laten de priesters, de dienaren van de HEERE, wenen”.
Wenen en treuren want de dag van de HEERE komt (Joël 2:1), een dag van wolken en donkerheid.

Ja, ook in het Oude Testament, voorafgaand aan de komst van de Messias in het vlees, was er sprake van moeite en rampspoed (Joël 1:3). Immers, de wijnoogst (Joël 1:5, 7 en 12) en de graanoogst waren verwoest (Joël 1:10).
Een vuur heeft de weiden van de woestijn verteerd (Joël 1:19) en de waterstromen zijn uitgedroogd.
Er lijkt geen uitzicht meer. Zelfs de offerdienst in de tempel was weggenomen(Joël 1:9).

Maar toch profeteert de profeet Joël  over de Leraar der Gerechtigheid in het tweede hoofdstuk (Joël  2:23). Het uitzien naar de komst van Hem als de Leraar der Gerechtigheid is juist een reden dat de kinderen van Sion zich mogen verheugen in de Heere (Deut. 18:18).

Maleachi die in het tweede hoofdstuk schrijft over het uitroeien van de trouweloze uit de tenten van Jakob en het altaar van de HEERE dat bedekt wordt met tranen en met geween (Mal. 2:11-13). En dezelfde profeet die profeteert over de komst van de HEERE van de legermachten (Mal. 3:1). En zo uitziet naar de komst van de Heiland in het vlees.

 

Komst in het vlees
De profeet Jesaja die profeteert over de Knecht van de Heere “die verhoogd zal worden en verheven” (Jes. 52:53). En over een Licht voor de heidenvolken (Jes. 49: 6). Een Licht met een voorzetsel hetwelk een ‘richting’ of ‘doel’ aangeeft. De Korte Verklaring wijst daarbij niet alleen op Israël als de stammen van Jakob, letterlijk “Israëls bewaarden”, maar ook op de centrale vervulling door Christus komst in het vlees (KV, p. 123).  Knecht van de Heere die tot het licht der natiën wordt gesteld.  Evenals de profeet Jesaja kon later de apostel Petrus in zijn brief schrijven over “Zijn striemen die U genezen” (1 Petr. 2:24; Jes. 53:5). Hij die komen zou en nadien werkelijk in het vlees gekomen is als het waarachtige Licht (Joh. 1:9). Het waarachtige Licht dat ieder mens verlicht. Ook in een duistere en donkere tijd (Jes. 5:30).

 

Het Woord dat Vlees is geworden
De apostel Johannes beschrijft het kerstevangelie in vergelijking met de andere evangeliën op een andere wijze. Daar waar de Evangelist Mattheüs en Lucas in diens evangeliën een duiding geven over de plaats en tijd van Zijn geboorte en Zijn komst op aarde schrijft Johannes over “het vleesgeworden Woord van God” (vgl. Matth. 2:1 en 16 én Luc. 1:5).  In het eerste vers van het evangelie naar Johannes is het Woord zelfs onderwerp.  Het Woord dat ook als onderwerp in zijn proloog (voorrede) weer terugkomt (vers 14). Immers, het Woord was God.

En het Woord was er vanaf het begin. In den beginne vanaf de schepping van hemel en aarde (Gen. 1:1). Zoals in Psalm 33 ook het Woord van de HEERE wordt bezongen die de hemel heeft gemaakt (Ps. 33:6). Volgens dr. Bouma tekent Johannes hier de Zoon als de volkomen Openbaring van God.  Johannes noemt Hem in zijn eerste brief “Het Woord des Levens” dat aan ons is geopenbaard en aan ons verkondigd wordt (1 Joh. 1:2).

 

Het waarachtige Licht
Johannes de Doper kwam om van Het Licht te getuigen (vers 7). Hij was immers door God gezonden om van Hem te getuigen. Om wegbereider te zijn met als doel en opdracht getuigenis te geven over de Zoon van God (Mal. 3:1). In Jesaja 40:3 staat dit als volgt uitgedrukt: “Een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereid de weg van de HEERE, maak recht in de wildernis een gebaande weg voor onze God”. En volgens Johannes 1:7 getuigde Johannes de Doper in het bijzonder van Het Licht. Volgens dr. Bouma duidt het getuigen van het Licht niet zozeer op het getuigen van waarheid maar in het bijzonder van Zijn heerlijkheid (KV, p. 58). De Zoon van God wordt in Hebreeën 1 vers 3 genoemd “de afstraling van Gods Heerlijkheid en de afdruk van Zijn zelfstandigheid”.  Hij was het waarachtige Licht (vers 9). Zoals de Zoon van God ook van zichzelf getuigt in Johannes 9 vers 5: “Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het Licht der wereld”. Volgens dr. Bouma is Christus als Zaligmaker het Licht, hetgeen betekent dat Hij voor de mens de weg is tot ware kennis van God en van Zichzelf (KV, p. 211).

 

Licht in de duisternis
Kerst vieren in een donkere tijd. De kerk staat stil bij de komst van de Heiland in het vlees. In het Oude Testament was het uitzien naar de komst van de Messias, de Christus der Schriften. Een uitzien in een donkere tijd van moeite. De kerk van het Nieuwe Testament heeft het evangelie met het getuigenis over de Zoon van God in het vlees. De Zoon van God die naar de profetie van Micha werkelijk geboren is in Bethlehem Efratha (Micha 5:1 en Matth. 2:5). Hij immers is het echte en werkelijke Licht die op die naam ten volle aanspraak kan maken.

Zo kan de kerk zich in deze tijd troosten met het volle evangelie. Het evangelie met het getuigenis van Christus zelf. Hij immers die van Zichzelf getuigde te zijn: “Het Licht der wereld; wie Mij volgt, zal beslist niet in de duisternis wandelen, maar zal het licht van het leven hebben” (Joh. 8:12).[1]

 

[1]

Bronnen:
Bouma, dr. C. Korte verklaring van het Evangelie naar Johannes Kampen 1974
Greijdanus, dr. S Bijzonder Canoniek Kok Kampen 1974
Greijdanus, dr. S. Commentaar op het nieuwe testament: De brieven van Johannes Bottenburg 1929
Ridderbos, dr. J. Korte verklaring van de Kleine Profeten Kok Kampen 1974

 

 




Kerkzang is meer dan engelenzang

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van ds. J.W. Smitt (1902-1997).[1]


“En het geschiedde, toen de engelen van hen weggegaan waren naar de hemel, dat de herders tegen elkaar zeiden: Laten wij dan naar Bethlehem gaan en dat woord zien dat er geschied is, dat de Heere ons bekendgemaakt heeft.

En de herders keerden terug en zij verheerlijkten en loofden God om alles wat zij gehoord en gezien hadden, zoals tot hen gesproken was.” ~ Luk. 2: 15, 20.

 

Telkens als wij op de catechisatie na het lezen van het kerstverhaal uit Lukas 2, aan de kinderen vragen: ‘En wie hebben nu eigenlijk het ‘Ere-zij-God’ gezongen op het kerstfeest?’, dan zeggen ze: ‘De engelen’. Natuurlijk is dat niet fout, maar wel onvolledig. Want ook de herders hebben het gezongen. Trouwens, dat ze het ‘gezongen’ hebben, lezen we van geen van beide. Maar wel lezen we van beide, dat ze God prezen en van de herders ook nog, dat ze Hem loofden. En op dat laatste, dat loven en prijzen van God door de herders, loopt het kerstverhaal uit. Dat is de climax, het hoogtepunt ervan. Daar gaat het tenslotte om.

Want de kerkzang (of declamatie of verkondiging) van de herders is meer dan de engelenzang. Want het gaat op het kerstfeest om het ‘Ere-zij-God’, het loven en prijzen van God door de kerk. De eredienst en de ambtsdienst van de kerk (HC Zondag 3, v&a 6).

 

De herders horen bij het kerstfeest
De herders…! Niemand kent ze eigenlijk; niemand weet wie ze waren; niemand kent hun namen; niemand weet het begin en het einde van hun levensgeschiedenis!

En toch horen ze zo bij het kerstfeest. Ze horen er bij, niet omdat ze juist als herders met hun schaapjes zo mooi passen in de mystieke sfeer van de kerstromantiek. Maar ze horen er bij, omdat ze mensen zijn. Meer nog, omdat ze gelovige mensen zijn, kerkmensen, die de vertroosting van Israël verwachtten van de Christus die komen zou.

Want zonder mensen kan het kerstfeit geen kerstfeest worden. Zonder die mensen met hun adventsverwachting heeft het engelenkoor geen stof tot declameren: ‘En op aarde vrede in mensen des welbehagens’. Want het heilsfeit va Bethlehem is slecht alleen geschied terwille van die mensen! Het feest van die mensen!

En zo is wat wij van de herders weten, lang niet genoeg om hun levensgeschiedenis te kennen, het kerstevangelie te verstaan in wat God de Here doen wil aan de mensen in wie Hij een welbehagen heeft.

‘En het geschiedde, dat de herders tot elkaar zeiden: Laten wij dan gaan naar Bethlehem…’.

Kijk, dat is nu het grote, dat God doet geschieden aan die herders. Dat is de gebeurtenis, die het kerstfeit maakt tot kerstfeest voor de mensen.

Er was al veel geschied in dezelfde dagen. ‘Het geschiedde, dat er een gebod uitging van de keizer Augustus…’.

‘Deze eerste beschrijving geschiedde als Cyrenius over Syrië stadhouder was’. ‘En het geschiedde toen zij daar waren, dat zij baren zou’.

Maar nu moet er nog meer geschieden, opdat de mensen kerstfeest zouden kunnen vieren. Het moet ook geschieden, dat de herders heengaan naar Bethlehem. En daar zorgt God ook voor.

 

Heilshistorie wordt geloofshistorie
De nacht heeft zich over de velden van Efratha gelegd. In het donder houden de herders de nachtwacht over hun kudde.

Dit is de nacht, die voor de wereld van de grootste betekenis is!

Maar de herders weten het niet, nog niet. Ze zijn bezig met hun gewone arbeid en hun gesprekken houden zich bezig met de gebeurtenissen van de dag, het gewone leven misschien.

Maar wat in Bethlehem geschied is, weten de herders niet. En de mensen in Bethlehem weten het zelfs nog niet eens.

Maar daar zorgt God wel voor. ‘En zie, een engel van de Heere stond bij hen en de heerlijkheid van de Heere omscheen hen en zij werden zeer bevreesd. En de engel zei tegen hen: Wees niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die voor heel het volk wezen zal, namelijk dat heden voor u geboren is de Zaligmaker, in de stad van David; Hij is Christus, de Heere.

Dat is de kerstboodschap, het woord, dat geschied is, hetwelk de Here hun heeft verkondigd.

En zal er nu nog meer geschieden? Als de engelen van hen weggevaren waren, horen en zien de herders niets meer, maar ze geloven da het verkondigde woord geschied is.

Maar dan moet er nog meer geschieden!

Er moet nog één ding geschieden, opdat het kerstfeest kan zijn voor de herders, de mensen.

En wat er nu nog geschiedt, is eigenlijk heel eenvoudig, zouden we zo zeggen, heel vanzelfsprekend. Maar nee, het is een wonder! ‘En het geschiedde, toen de engelen van hen weggegaan waren naar de hemel, dat de herders tegen elkaar zeiden: ‘Laten wij dan naar Bethlehem gaan’.  Dat is het wonder, dat God de Here zelf al had voorbereid, waarom Hij ook de engel zeggen liet: ‘U zult het kind vinden’. De herders komen dan ook in beweging door de kerstprediking. En daarin wordt Gods heilshistorie ook tot geloofshistorie van deze herders. Dat is de geloofsbeweging van de kerk!

En dat is zo heel bijzonder, omdat dat lang niet met iedereen geschiedt, die de kerstverkondiging heeft gehoord.

Het is geschied in Bethlehem, maar velen komen niet in geloofsbeweging. Ze blijven staan in het donker, omdat ze niet bewogen worden door de kerstboodschap, waardoor anderen wel bewogen worden.

Velen horen wel het Woord, maar hun ontbreekt het heengaan, dit heengaan, deze geloofsbeweging van de kerk!

En waar dán heen…??

 

Geloofsbeweging vandaag
Alleen als wij de geloofsbeweging kennen, die geloofsbeweging van de herders, van de kerk, dan is het kerstfeit ook voor ons tot een kerstfeest geworden.

Laat ons dan heengaan!

Heengaan naar Bethlehem???

Kunnen en moeten we dat nog wel doen op kerstdag vandaag? Het is al zo lang geleden, dat de herders heengingen naar Bethlehem. En is er sindsdien dan niets veranderd?

Ja, er is grote voortgang in Gods heilshistorie. Voortgang in het heilswerk van onze Here Jezus Christus. Hij ging van kribbe naar kruis. Daarna opgestaan van de doden; opgevaren ten hemel, zittende aan de rechterhand van God, de almachtige Vader. Dat is ook al geschied.

Wij moeten de voortgang van Gods heilshistorie bijhouden en onze geloofsbeweging moet gericht zijn op wat God ons heden reeds heeft geopenbaard. Want de Here verkondigt ons vandaag niet: heden is u geboren de Heiland, en niet: vandaag zult u het kind vinden in de stad van David. En daarom gaan we vandaag ook niet uit Overijssel en Gelderland naar Bethlehem. Want wat zouden we daar nog zoeken?

De kribbe is er niet meer… In Israël wachten de Joden nog op de Messias en staan nog bij de klaagmuur te Jeruzalem. Wat hopeloos toch!

Maar onze geloofsbeweging is vandaag, gelovende alles wat van dit kind gezegd is in de Schriften, ook dat Hij Koning der ere geworden is en gezeten is in de hoogste hemelen, onze ‘harten in de hemel verheffen’, waar Christus is vandaag en vanwaar Hij weekomen zal.

Dat moet onze geloofsbeweging van ons kerstfeest heden zijn. In die beweging gaan wij biddend heen naar Christus, naar waar Hij nu is.

 

Van engelenzang naar kerkzang
“En het geschiedde, toen de engelen van hen weggegaan waren naar de hemel, dat de herders tegen elkaar zeiden: ‘Laten wij dan naar Bethlehem gaan…” En heeft u nu ook al zo geantwoord op de kerstprediking, dat het kerstfeit voor u tot kerstfeest geworden is?

Want voor u kan het geen kerstfeest zijn als er alleen iets geschied is buiten u om.

Dan weet u niet, ‘De genade van onzen Here Jezus Christus, dat Hij omwille van u arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat u door Zijn armoede rijk zou worden’ (2 Kor. 8:9­).

De engelenzang en -verkondiging moet beantwoord worden door de kerkzang van ons. De zang van de heilige engelen, de knechten van God zijn, moet worden beantwoord door de levende kerkleden, die zonen van God zijn.

Dat ‘ere-zij-God’ van de kerk is dan niet meer de aanzet van de engelenzang in de kerstverkondiging bewerkt door Gods Geest maar de inzet van de kerkzang het kerstfeest.

Want niet om die engelenzang maar om de kerkzang is het God te doen! En daarom is ook het einde en de climax van het kerstverhaal: ‘En de herders keerden terug, God lovende en prijzende…’. God loven en prijzen is de rijke inhoud van het ‘Ere-zij-God’ van de herders, de kerk.

‘Heerlijk klonk het lied van der herders
in het veld van Efratha.
Ere zij God in den hoge…’

Met het ‘loven’ van God en het ‘prijzen’ van Hem is in dit zo fijn beschreven verhaal niet hetzelfde bedoeld. In loven gaat het om Hemzelf, de verheerlijking van zijn persoon. ‘U bent mijn God, U zal ik loven, verhogen, Uw majesteit.

En in prijzen gaat het om zijn werk, zijn heilswerk. Bij Jezus’ intocht in Jeruzalem begonnen de discipelen God te prijzen om alle machtige daden, die zij gezien hadden (Luk. 19:37). En bij zijn komst in Bethlehem prijzen de herders God om alles wat zij hadden gehoord en gezien op dit kerstfeest. Dat is de kerkzang van de kerk en het kerstfeest van de herders. En ook van ons als wij dit kerstevangelie verstaan en geloven. Dan loven en prijzen wij onze God ook vandaag om alles wat wij van zijn heilsopenbaring gehoord en gezien hebben.

‘Ik wil zingen al mijn dagen:
Halleluja, prijs de HEER.
Psalm en lied, Hem opgedragen,
Zal ik wijden aan zijn eer.
Juich, mijn ziel, in God verblijd,
Heel uw aardse levenstijd.’

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: J.W. Smitt, Levend lidmaat van de kerk (Groningen: De Vuurbaak, 1973), pp. 157-161.




Een hemels wraakgebed?

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van dr. M.B. van ‘t Veer (1904-1944).[1]


“En zij riepen met luide stem: Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen?” ~Openb. 6:10

 

Deze bede van de zielen onder het altaar levert toch wel grote moeilijkheden op voor hen, die de ‘vloekpsalmen’ van het Oude Testament als ‘mindere openbaring’ tegenstrijdig achten met de geest van het Nieuwe Testament. Want hier wordt de bede om oordeel en wraak zo maar ingedragen in de hemel. Voor wie hier het Woord van God leest, wordt de gedachte aan een zondig gebed in de hemel reeds bij voorbaat radicaal afgewezen.  Maar daarmee zijn nog niet alle vragen opgelost. Daarom moeten we dit ‘hemels vloekgebed’ wat nader bezien.

 

De bede van de zielen onder het altaar
Deze bede staat bekend als de bede van de ‘zielen onder het altaar’.

Dit laatste is natuurlijk beeldspraak, ingegeven door het feit, dat de hemel in Openbaring meermalen wordt beschreven naar het interieur van de tabernakel.

Zo wordt hier gedacht aan het offerbloed, dat van het altaar afdruipt en aan de voet vergaderd wordt. Want “met hun bloed was hun ziel uitgegoten aan de voet van het altaar, en deze zielen van ’s Heeren bloedgetuigen worden thans voorgesteld, gezamenlijk onder dat altaar aanwezig te zijn. De voorstelling doet uitkomen, dat deze bloedgetuigen om ’s Heeren wil, en in Zijnen dienst , gedood zijn” (Greijdanus).

We hebben dus te doen met een bede van martelaren. Er is geen reden om deze roepende martelaren in één bepaalde periode van de geschiedenis te plaatsen, we zullen veeleer te denken hebben aan de martelaren in het algemeen, aan allen wiens bloed in de dienst van de Heere is vergoten.

Zoveel is wel duidelijk, dat zij tot God roepen om recht. Zij verlangen zeer, dat er geoordeeld wordt, d.i. dat met de stem van het hoogste gezag zal uitgemaakt worden aan welke zijde het recht was. Maar ook bidden zij om de wraak van de Heere, waarin zijn hun wens kenbaar maken, dat er in overeenstemming met de rechtsuitspraak volledig en zuiver zal worden gestraft. Het is in één woord zo samen te vatten: zij roepen tot God om de jongste dag in sterk begeren, dat Christus’ rechterstoel hun volledig recht zal doen tegenover hun vijanden.

 

Conflict tussen recht en geweld
Deze bede is dus ontsprongen aan het schrijnend conflict tussen recht en geweld. Want zij zijn op aarde ten offer gevallen aan het rechteloos geweld. De vijanden van God zijn over hen gekomen, en hebben met beroving van alle rechten, hen vervolgd, gekerkerd, gemarteld en gedood (er staat eigenlijk: geslacht). Daarin heeft voor het oog van de hele wereld het geweld getriomfeerd boven het recht. Dat is het pijnlijk contrast. En hun op de aarde vergoten bloed paart zich met de bede van hun zielen in de hemel tot één machtige roep: ‘Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser.

Laat ons toch de scherpte van dit conflict zien. Zij zijn hier gevallen, ondanks dat zij stonden met al de beloften van God over hun uiteindelijke overwinning! Zij hebben toch vastgehouden aan de toezegging, dat de poorten van de hel Christus’ kerk niet zouden kunnen overweldigen. Ze hebben vertrouwd op de belofte, dat, als God voor ons is, niemand iets tegen ons vermag. Zij hebben gezongen hun zegelied, opklinkend in de oren van hun vijanden!

De HEER is met mij, ‘k zal niet vrezen.
Geen sterveling verschrikt mij meer.
De HEER wil mij tot helper wezen:
ik zie op al mijn haters neer (Ps. 118:2).

En ondanks deze sterke geloofsbetuigingen zijn ze toch gevallen en hebben zij stervend nog moeten opvangen het loflied op het rechteloos geweld, dat hen overmocht.

Dit spannend conflict perst deze bede met kracht naar boven.

 

Geen onheilige bede
De vraag blijft echter nog, of deze bede zich laat verstaan met ‘de geest’, die in de hemel heerst. Kan er zo gebeden worden in het klimaat van de hemel?

De bidders geven daarop zelf reeds het antwoord door de aanspraak van hun gebed. Zij roepen God aan als de Heerser, de Despoot, Wie alle macht in hemel en op aarde toekomt. Maar dan ook als de Heilige en Waarachtige! En daarmee verbinden zij hun strijd, hun zaak aan de heiligheid en de waarachtigheid van hun Almachtige Koning. ’t Is niet hun zaak maar Zijn zaak! Hij Zelf staat of valt er mee, omdat Zijn heiligheid en waarachtigheid er mee staat of valt.

Zij mogen, moeten, hun strijd en dood aan Hem verbinden, omdat Hij Zelf Zijn naam heeft verbonden aan hen. Daardoor is het in de volste zin geworden één belangengemeenschap tussen God en Zijn volk. Gods eer is in geding. Als de Heere dan ook niet zou komen en geen gericht oefenen, dan zou het recht eeuwig krom gebogen blijven; dan zou de smaad van de Heere nooit worden uitgewist; dan zou de Heere moeten terugdeinzen voor de geest uit de afgrond.

Dan – dan was de wereld verloren in eeuwige ontbinding. Want waar alle recht is verloochend en het geweld alleen zegeviert is de ontbinding reeds gekomen.

Zo is hier geen onheilige bede- maar de bede om het heiligst recht.

Zo is hun bede ook niet door zondige wraakzucht ingegeven – zij zoeken niet zichzelf, maar de eer van de Heere. Men moest dan ook niet spreken van een wraakpsalm of een vloekgebed, maar van een bede om volledig rechtsherstel en om de volle zege voor Christus’ Kerk.

 

De stem van Christus’ bloed
Is er echter geen tegenstrijdigheid tussen de bede van Christus aan het kruis en de roep van deze zielen onder het altaar? Zijn deze martelaren wel bezield met de Geest van Christus, van Wie het eerste woord aan het kruis een bede was om uitstel over het gericht van Zijn vijanden, omdat ze niet wisten wat ze deden?

We kunnen gerust zijn, want zij bidden ‘naar God’.

Hun bede ontvangt immers dit antwoord, dat zij nog een weinig moesten rusten, d.i. dat er nu nog een pauze is. Ze leven nu nog in de tijd van het moratorium, hetwelk Christus in Zijn eerste kruisbede heeft afgebeden. Nóg weten niet allen, die het weten moeten, wat zij gedaan hebben; nog is de gang van de Evangelieverkondiging niet ten einde.

Want hun medebroeders, die ook als zij gedood worden, zijn nog niet vervuld.

En daarin rust deze schare van bidders. Zij bedwingen met vreugde de roep van hun bloed om de stem van Christus’ bloed (dat betere dingen spreekt dan Abel en zijn mede-martelaren) volle geldigheid te doen krijgen. Zij dringen naar het einde, maar hun drang is niet onbeteugeld; de Heere Zelf brengt hun begeren in overeenstemming met Zijn begeerte, die Hij aan het kruis heeft kenbaar gemaakt. En als dan straks de pauze ten einde is en Christus geen uitstel van het gericht meer nodig heeft, zal tevens het ogenblik zijn aangebroken, waarop de Heere deze bede van de martelaren zal vervullen. Ook in hun gebed zijn zij medearbeiders met hun Koning, Jezus Christus.

 

Een machtige troost
Voor de Kerk hier op aarde is het een gedachte van machtige troost, dat de gelovigen in de hemel door de kracht van hun gebed heendringen naar het uiterste gericht, de publieke rechtvaardiging. De eenheid van de Kerk is niet gebroken door de dood: zij blijven in Christus met elkaar verbonden.

De Kerk boven strijdt met de Kerk beneden mee, door het krachtigste wapen, dat een mens gegeven kan worden. Dit wapen is voor ontwapening niet vatbaar. Stervend hebben zij geroepen en hun bloed blijft roepen en hemel en aarde vervullen. Zo ontketent de Kerk de machtigste energieën, die in de wereld werken.

Want dit gebed van Christus’ Kerk beheerst de wereld. Het werpt in de weegschaal van God Zijn macht en heiligheid en waarachtigheid. En wie dat tot inzet maakt, zal overwinnen.

Wij vragen ons vaak af, door welke factoren de geschiedenis van de mensen wordt beheerst. En we kunnen vele factoren noemen van stoffelijke en geestelijke aard.

Maar de Heere geeft ons nu deze troost, dat achter al het gebeuren werkt het gebed van Zijn Kerk; van de gelovigen zowel daarboven en hier beneden. En dat dit gelovig gebed beheersen zal niet alleen de gang, maar ook het einde van de historie. Dat zal ons in alle woeling doen leven in de rust, die er overblijft voor het volk van God.

Dat zal ons troosten in het geloof aan ‘het herstel van alle dingen’ (Hand. 3:21).

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: M.B. van ’t Veer, Het rijke woord (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.), pp. 168-171. Voor de leesbaarheid zijn ook tussenkopjes toegevoegd.