Route du Soleil

De vakantietijd is aangebroken – velen van ons reizen naar een vakantieoord, voor een periode van rust en ontspanning. Onderstaand een toespraak van prof. C. Trimp voor theologische studenten, gehouden voorafgaand aan de vakantieperiode. Een boodschap die o.i. voor ons allen van belang is: om juist tijdens de vakantie stil te staan bij Gods weg en werk in schepping en (kerk)geschiedenis.[1] – MV


Wij zijn als schoolgemeenschap bijeen om met elkaar de collegeperiode te besluiten. Hierna zullen wij de blik richten op de tijd die voor ons ligt en óver de tentamen- en examenperiode heen uitzien naar de vakantie.

Op dit moment wil ik u met nadruk vragen om tijdens uw vakantie theoloog te blijven. Niets is namelijk boeiender dan reizen door Europa terwijl u uw theologische studieresultaten ter beschikking hebt.

Stel, u wilt ‘de zon opzoeken’- zoals dat heet. U gaat op weg naar de zomerzon en kiest de bekende Route du Soleil, de autoweg van Parijs naar Marseille.

Lyon, Place des Terreaux

Op een bepaald moment zult u de stad Lyon passeren- vanaf oude tijden een verkeersknooppunt voor schepen en karavanen en in onze tijd een kruispunt van moderne autowegen. Wanneer u de stad Lyon nadert en u bent niet meer dan televisiekijker en krantenlezer, dan zult u geneigd zijn te denken aan de nazibeul Klaus Barbie, bijgenaamd, ‘de slager van Lyon’. Juist in deze dagen is hij in het nieuws, want na ruim veertig jaar wordt hij voor zijn rechters gebracht om zich te verantwoorden over beestachtige moorden, waarbij hij, volgens de aanklacht, in de oorlogsjaren betrokken was. Stellig zullen ook bij deze verlate rechtszaak de emoties alsnog hoog oplaaien, zoals dat ook elders in deze wereld het geval is. Maar wanneer u langs Lyon komt – gaande de Route du Soleil – en u bent nog niet vergeten dat u in Nederland theologie studeert, dan zult u zich realiseren dat er ver vóór de dagen van Klaus Barbie slagers en bloedvergieters woonden in Lyon. De kerkgeschiedenis van Gallië – zeg maar: van West-Europa – is begonnen met het verhaal van de 43 martelaren van Lyon: christenmensen die door Romeinse beulen voor de leeuwen zijn geworpen in het amfitheater van Lyon, dat tot op deze dag door elke toerist bezocht kan worden. Wij spreken nu over het jaar 177 na Christus’ geboorte. De filosoof-keizer Marcus Aurelius was niet zo stoïcijns en niet zo verdiept in zelfbespiegelingen dat hij vergat de christenen te vervolgen.

In die dagen was Irenaeus van Smyrna presbyter van de gemeente van Christus te Lyon. Ja, Irenaeus- een man uit Klein-Azië. In zijn jeugd heeft hij Polycarpus nog horen preken- een van hen, die wij de ‘apostolische vaders’ noemen. Deze Polycarpus is op zijn beurt leerling van de apostel geweest. Omstreeks het jaar 155 is deze Polycarpus als martelaar gevallen onder het Romeinse geweld.

Irenaeus behoorde dus tot de derde generatie, gerekend vanaf de apostelen. Op een dag was hij meegetrokken met de emigranten uit Griekenland en Klein-Azië naar de kust van Zuid-Frankrijk. Vandaar was hij naar het Noorden getrokken langs de oude handelsroute, stroomopwaarts langs de Rhône, tot hij arriveerde in die Romeinse kolonie, die de naam Lugdunum droeg. (Wij kennen óns Lugdunum, het Lugdunum Batavorum – ergens in de buurt van de monding van de Rijn bij Katwijk. Maar het eerste Lugdunum, dat van de Galliërs, was ons Lugdunum ver vooruit.)

Op deze wijze was Lyon in de tweede eeuw een eenzame voorpost van de christelijke kerk in West-Europa. Het is een merkwaardige gedachte dat reeds omstreeks het jaar 150 het evangelie op minder dan duizend kilometer vanaf deze plaats vaste voet had gevonden. Denkt dus aan Irenaeus, wanneer u langs Lyon komt. Denkt aan de man die de gnostiek bestreden heeft en ons de ogen opende voor het heilshistorisch karakter van het werk van God in Jezus Christus en in dagen van grote aanvechting, van ketterij en vervolging, de kerk heeft bewaard bij haar fundament: het woord van de apostelen. Waarom zouden wij de eerste theoloog van West-Europa niet in dankbare gedachtenis houden?

Mocht u inderdaad langs Lyon komen, gaande de Route du Soleil, denkt dan niet slechts aan de slachtoffers van Lyon in de Tweede Wereldoorlog, en ook niet alleen aan de martelaren van Lyon uit het jaar 177. Denkt dan vooral ook aan de vijf martelaren van Lyon uit het jaar 1553, die gevallen zijn onder de moordende hand van de Inquisitie. Het waren collega’s van u: Franse theologische studenten uit Lausanne, die in 1552 hun opleiding hadden voltooid en in maart van dat jaar op weg gingen naar huis – niet om vakantie te houden, maar om de vervolgde kerken in Zuid-Frankrijk te gaan dienen.[2]

Ook zij reisden via Lyon, komende uit de richting van Lausanne en Genève. Onderweg voegde zich een vreemdeling bij hen – een inwoner van Lyon, die hen uitnodigde om de avond in zijn huis door te brengen. Dat was op 1 april 1552. De vijf studenten liepen in deze val en werden diezelfde avond gearresteerd. Dertien maanden zuchtten zij in de kerker en na vele martelende verhoren werden zij op 16 mei 1553 naar de publieke brandstapel gesleept.

Tijdens die dertien maanden hechtenis hebben tal van instanties getracht het leven van deze jonge mannen te redden. Zelfs het bestuur van machtige steden als Bern en Zürich heeft zich over deze zaak tot de koning van Frankrijk gericht.[3] Maar geen enkele interventie was in staat de tyrannieke macht van de kardinalen aan te tasten. De vijf studenten hebben hun reisdoel nimmer bereikt; hun jonge leven werd op smadelijke wijze in Lyon vernietigd.

 

Was die reis van deze studenten over Lyon ook een Route du Soleil? – zo zijn wij geneigd te vragen.

 

Het lijkt mij goed om deze vraag voor te leggen aan Calvijn. Zijn brieven aan deze gevangen studenten zijn voor ons immers bewaard gebleven en op die wijze weten wij iets van de zielszorg die Calvijn door middel van zijn brieven aan deze mannen heeft aangereikt.[4]

En het is een indrukwekkend getuigenis, dat uit deze brieven ook ons in de twintigste eeuw bereikt. Calvijn doet eigenlijk niets anders dan deze gevangen studenten terugwerpen op de belofte van God. God bewijst zijn trouw in hun leven: Hij geeft immers op evidente wijze de kracht om dapper te strijden en standvastig te blijven tegenover de verzoeking om het geloof te verloochenen. Door menselijke hulp alleen zou niemand tot zo’n overwinning in staat zijn. Daarom mogen wij vast geloven dat God zijn werk ook zal voltooien en kracht zal geven om tot het einde in zijn dienst staande te blijven. Vanuit dit perspectief kijkende naar het ellendig lot van deze jonge mannen, weet Calvijn hen aan te spreken over de eervolle dienst die zij mogen volbrengen als zaakwaarnemers van Christus op aarde in de verdediging van zijn evangelie. Daarin dienen zij God en heel de kerk van God. Het is – aldus Calvijn – een heerlijk ambt om getuigen van de waarheid te zijn en de Geest van God zal deze getuigen nooit verlaten. Het is niet mogelijk dat hun leven een eenzaam of onzeker avontuur zou zijn. Daarom mogen wij aan die Geest vragen of Hij de grote bitterheid zoet en lieflijk wil maken en onze blik wil richten op de kroon die in de hemel gereed ligt.

Toen het kwaad ten volle besloten was, schreef Calvijn, eind april 1553, een laatste troostbrief. Hij boog onder het feit dat God al de menselijke wapens heeft verbroken en het bloed van deze mannen wilde gebruiken tot verzegeling van de waarheid. Dus moeten wij bidden of God ons bereid moge maken onszelf voor Hem geheel ten offer te brengen. Dan zal de Heer Jezus niet toelaten dat één druppel bloed nutteloos zal vergoten worden. Ja, Calvijn voorspelt dat uit al dit leed veel meer goeds zal voortkomen dan een mens op dit moment kan overzien. Het bericht van deze dood zal verre weerklank vinden tot verheerlijking van Gods Naam en velen zullen erdoor bemoedigd worden in hun geloofsstrijd. De vijanden van het evangelie kunnen immers nooit begraven wat God in jullie zó helder doet schijnen dat men het reeds van verre ziet – aldus Calvijn. En zijn slotwoord is: God zal rechter zijn over hen die zijn volk hebben geknecht.

Ook in het sombere voorjaar van 1553, ginds in Lyon, kon het licht van de waarheid niet verduisterd worden.

Dat wordt voor ons bevestigd door het eigen getuigenis van deze studenten. Van hen is een brief bewaard gebleven van 9 maart 1553 – een dankbrief aan de predikanten van Bern, die zich voor hen veel moeite gegeven hadden.[5]

Wij zijn dus in staat tot op deze dag naar de vijf studenten te luisteren. In bedoelde brief zeggen zij onder meer het volgende (enigszins vrij vertaald): Met al ons vermogen willen wij u dringend vragen ons altijd te helpen met uw gebeden. Zo alleen zullen wij in staat zijn om met zo grote moed tegen de vijanden van de waarheid te strijden, dat wij na de vele moeiten en zorgen, hetzij door ons leven óf door ons sterven, met vreugde de overwinning zullen verkrijgen. Op deze wijze moge het licht van het evangelie steeds meer aan kracht winnen en zo zal er een eind komen aan die meer dan dikke duisternis waarin bijna heel de wereld gedurende zovele eeuwen gedompeld is geweest. Zo zal de zuivere lof die wij aan de levende God verschuldigd zijn Hem door allen bewezen worden.

Op deze wijze wisten deze jonge mannen hun martelgang in verband te brengen met de opgang van de zon van het evangelie. Ook dát is een ‘route du soleil’.

Dit aangrijpend verhaal vindt voor ons zijn laatste bevestiging in het opmerkelijke feit, dat deze vijf studenten op hun laatste levensdag hebben gegrepen naar een wapen, dat hun nog niet lang geleden was aangereikt: het psalmgezang in de volkstaal. Nog niet gehinderd door een theologie die ons verbiedt de Psalmen als wettig bezit van de christelijke gemeente te beschouwen, hebben zij hun situatie gezien in het licht van de negende psalm. Toen zij werden weggeleid naar de brandstapel die op de Place des Terreaux voor hen was opgebouwd, hebben zij deze psalm aangeheven. Psalmenzingend gingen zij het gruwelijke einde van hun leven op aarde tegemoet. Zij wisten zich zonen van de Reformatie die juist ook in het psalmgezang van het volk haar kracht mocht vinden – kracht van vertroosting en kracht tot verbreiding van de waarheid.

Stellig zullen zij die negende psalm gezongen hebben in de berijming van Clément Marot, de grote dichter van die tijd.[6] Dit lied was als ’t ware de echo op een van de laatste woorden van Calvijn: God is rechter, die het bloed van zijn getuigen wreken zal.

Psalm 9 is immers een loflied op die God, de rechtvaardige Rechter, die de volken richt en zijn aarde niet prijsgeeft aan de willekeur van stervelingen.

Allen die Uw naam kennen, vertrouwen op U, want Gij hebt nooit verlaten wie U zoeken, o Here (vs. 11).

Het kennen van de naam van God, d.w.z. de vertrouwelijke omgang met God die Zich heeft willen openbaren, mag de levenskracht zijn van allen die Hem met heel hun leven zoeken en erop uit zijn Hem te ontmoeten.

Deze God heeft gezegd dat de poorten van het dodenrijk zijn gemeente niet zullen overweldigen, maar dat integendeel het onaantastbare leven het deel zal zijn van zijn volk.

Zo kan dan Psalm 9 de lof zingen van Hem die op Sion woont, de bloedschuld wreekt en het geroep van de ellendigen niet vergeet.

Maar al deze woorden zijn niet gesproken in menselijk triomfantalisme. Integendeel, deze lof voor God wordt ten grondslag gelegd aan een dringende roep om ontferming:

Wees mij genadig Here; zie mijn ellende, door mijn haters mij berokkend. Gij die mij opheft uit de poorten van de dood opdat ik in de poorten van de dochter Sions juiche over uw heil (vs. 14).

Sta op, o God, laat de sterveling niet zegepralen; laat de volken voor uw aanschijn gericht worden (vs. 20).

 

Het is een aangrijpende gedachte dat juist deze psalm in Lyon gezongen is op de Place des Terreaux. Het psalmgezang vond zijn weerkaatsing tegen de muren van het stadhuis en het Palais St. Pierre.

Het is datzelfde Lyon dat heeft bijgedragen aan de psalmbundel, die wij vandaag hanteren. In dát Lyon heeft Loys Bourgeois in 1547 de vijftig psalmen doen uitgeven , die hij voor ons in Genève getoonzet heeft.[7] De drukkers van Lyon zijn door God in dienst genomen om met name de melodie van Psalm 9 in Europa te verbreiden.

Leest u Psalm 9, dan herinnert uw kerkboek u aan Lyon 1547. En de kerkhistorie brengt u terug bij Lyon 1553. Zo mag het tot ons doordringen dat zelfs die machtige roomse stad[8] zijns ondanks heeft meegeholpen om over Europa het licht van het evangelie en van de reformatie van de kerk te doen opgaan. Het straalt ons toe uit onze psalmbundel en het is bezegeld door het bloed van vijf studenten.

 

Wie zulke verhalen tot zich laat doordringen, loopt kans zijn vakantie geheel te vergeten. Hij is geneigd te vragen of wij – met al onze welvaart en moderne gemakken – nog wel met vakantie kunnen gaan.

Toch moet het antwoord op die vraag positief zijn. Wij kunnen en mogen en durven het voorrecht van de vakantie te genieten. Maar het verhaal van vanmorgen verplicht ons wél dit voorrecht uit de sfeer van die vanzelfsprekendheid te halen. Wij moeten het aanvaarden in dankbaarheid voor wat God ons gaf aan mogelijkheden, in dit land en in dit werelddeel. Hoeveel offers zijn er niet gebracht, ook door leeftijdsgenoten van ons, om onze studie en onze vakanties mogelijk te maken!

Laten wij daarom ook in ons reizen en trekken kerkleden zijn en onze theologische vorming benutten om de wegen van God in ons werelddeel met verwondering op te merken.

Komt u langs Lyon, denkt aan de vijf studenten. Kiest u een andere route, doet het dan ook. Het zal glans werpen over uw studie in Kampen, over de cursus die wij samen mochten maken en over de gang die wij met elkaar mogen gaan naar de toekomst. Dat alles mag een klein stukje ‘route du soleil’ zijn, dwars door een donker avondland.

 

[1] Dit artikel is eerder verschenen in: De Reformatie (62/38) (27 juni 1987).
[2] Hun namen zijn: Marcial Alba, Pierre Escrivain, Bernard Seguin, Pierre Navalieres en Charles Favre.
[3] De brieven van Calvijn zijn te vinden in CR 42, no. 1631, 1642, 1708, 1715, 1746.
[4] Vgl. C. Pestalozzi, Heinrich Bullinger, 1858, 435.
[5] CR 42, no. 1709.
[6] Of de studenten deze psalm hebben gezongen op de (Geneefse) melodie die ons vertrouwd is, is een vraag die vermoedelijk negatief beantwoord moet worden. In Lausanne had men in 1552 nog niet de toonzetting van Genève in gebruik genomen. Men zong daar nog de vroegere melodieën, zoals die uit Straatsburg waren gekomen. Vgl. P. Pidoux, Le Psautier Huguenot du XVIe siècle, I (Bâle 1962), 13,14; H. Hasper, Calvijns beginsel voor de zang in de eredienst II (’s Gravenhage 1976), 42, 49 vv.
[7] De titel van het bundeltje van Bourgeois luidt: Pseaulmes cinquante, de David, Roy et Prophete… Imprimé à Lyon chez Godefroy & Marcelin Beringen à la rue merciere à l’ enseigne de la Foy. MDXLVII. Vgl. In ons kerkboek ook de psalmen 13 en 115. (Uit een bundel Lyon-1548 hebben wij de melodie ontvangen van de psalmen 19, 22, 24, 62, 65, 72, 95, 111, 140).
De vraag rijst, waarom Bourgeois zijn bundels in Lyon liet drukken. Zeer waarschijnlijk vanwege het feit dat in Lyon gerenommeerde muziekdrukkers woonden, vgl. Hasper, a.w., I, 518, 581; II, 42,43.
R.J. Miller, John Calvin and the Reformation of Church Music in the Sixteenth Century, Claremont 1970, 126 vv. Vgl. Ook MCG8, 1359v. (Met dank aan dr. J.R. Luth te Groningen).
[8] Lyon was zetel van de aartsbisschop, universiteitsstad, centrum van handel, wetenschap en roomse macht, basis van de contrareformatorische beweging van de Jezuïeten, ontmoetingspunt van renaissancecultuur, vgl. o.m. Hasper, a.w., I, 447, 489, 493 v.




Deputatenbericht (4)

Door: J. Bos

 

Bijna aan het eind van ons vorige artikel gaven we de volgende citaten uit de rapportage van het deputaatschap EGB aan de synode van de GKN:

‘(…) op 2 september hebben de beide deputaatschappen weer verder kunnen spreken. Bij dit vervolg hebben deputaten elkaar ook gevonden in de geestelijke gezindheid als vertrekpunt waarin de gesprekken in het kader van de weg naar eenwording mogen en dienen te worden gevoerd. Graag maken wij u door middel van bijlage 1 (vertrekpunt) deelgenoot van die insteek.’ (Acta, p.10)

‘Deze bijlage is opgesteld in de ‘ik’ vorm, en is oorspronkelijk opgesteld door één van de predikanten. Omdat beide deputaten zich herkennen in de strekking van dit schrijven is door wederzijdse deputaten besloten om dit schrijven in de samensprekingen telkens voor ogen te houden en vanuit deze gezindheid ons werk te doen.’ (Acta, p.12)

We merken op, dat geen enkele synode om een ‘vertrekpunt’ betreffende ‘de geestelijke gezindheid’ heeft gevraagd. Het is een door de deputaten omarmd particulier initiatief van een van de GKN-predikanten. Zoals zal blijken, wordt het nieuw te vormen kerkverband hierdoor ondertussen echter wel in een bepaalde richting gemanoeuvreerd. Het deputaatschap ACOBB van DGK heeft iets dergelijks ook al eens gedaan met het opstellen van het eerder in een serie artikelen besproken ‘gespreksdocument’.[1]

We herhalen eveneens de eerste zinnen van het gedeelte uit het ‘Vertrekpunt’ dat in het deputatenbericht wordt geciteerd: ‘Daarom is het goed, dat we hebben uitgesproken dankbaar te zijn. Dankbaar over wat de HERE doet en geeft.’ Het citaat begint met het woordje ‘Daarom’. Dat duidt erop dat er iets aan de tekst voorafgaat dat een reden aangeeft voor wat volgt. Dat blijkt inderdaad het geval te zijn. Erboven staat namelijk, als aanhef van het ‘Vertrekpunt’:

‘Hoe til je de gesprekken tussen GKN en DGK op geestelijk niveau? Dat is een vraag die me al langere tijd bezighoudt. Niet alleen tijdens de gesprekken over het fundament van de kerk. Ook nu, nu we DGK hebben herkend als kerken van onze Here Jezus Christus. Dat is voor mij niet een formele uitspraak, omdat we ervan overtuigd zijn geraakt dat de ‘papieren’ in orde zijn. Dat is een voluit geestelijke uitspraak in de sfeer van Psalm 122. We trekken niet alleen samen op náár het huis van de HERE. We trekken samen op áls het huis van de HERE. Hem ten eigendom. Om de grote daden Gods te verkondigen, de magnalia Dei.’

De gesprekken tussen de GKN en DGK moeten op ‘geestelijk niveau’ worden getild. Kennelijk was dat tot nog toe niet het geval. We zullen proberen na te gaan wat ermee bedoeld wordt en wat het gevolg ervan is. Daarvoor kijken we eerst even terug naar enkele fragmenten uit voorgaande artikelen, waarin de opvatting van de deputaten over ‘geestelijke eenheid’ wordt weergegeven. In het samenvattende tiende artikel van de serie over het zojuist genoemde ‘gespreksdocument’ hebben we geschreven: ‘Het gespreksdocument gaat ervan uit (…) dat ‘het beleven van geestelijke eenheid over de ‘kerkmuren’ heen’ mogelijk is.’[2] En in het artikel ‘Houvast of moeras’[3] hebben we een samenvatting van een gesprek tussen de beide deputaatschappen geciteerd, waarvan de laatste zin luidt: ‘Verder moet ook geestelijke eenheid dringen tot kerkelijke eenheid.’

Deze opvatting heeft grotere consequenties dan we aanvankelijk dachten. Eigenlijk hebben we de betekenis die deze ‘geestelijke eenheid’ heeft in het denken van deputaten nog onderschat. Het blijkt namelijk dat het er niet slechts om gaat dat de kerkelijke eenheid er kómt (of die er nota bene zelfs in feite al ís volgens deputaten: ‘We trekken niet alleen samen op náár het huis van de HERE. We trekken samen op áls het huis van de HERE.’), maar óók dat daarbij niet kan worden stilgestaan. De ‘geestelijke eenheid’ dient op ‘geestelijk niveau’ te worden ‘uitgebouwd’ en ‘geformaliseerd’. Daartoe worden in het ‘Vertrekpunt’ vijf ‘V’s’ aangedragen en kort uitgewerkt: ‘verzoening’, ‘vergeving’, ‘vertrouwen’, ‘verbinding’ en ‘vereniging’, met de bedoeling van daaruit het werk verder te gaan doen. Het uitgangspunt wordt daarmee echter verschoven van de ‘leer’ naar de ‘geestelijke gezindheid’. Maar als de ‘geestelijke gezindheid’ het uitgangspunt is, staat ‘de mens’ centraal, de ‘vrome’ mens weliswaar, maar toch: ‘de mens’. Want ‘gezindheid’ is een menselijke eigenschap.[4]

Het idee voor het inbrengen van deze ‘V’s’ zou maar zo ontleend kunnen zijn aan een handboek ‘teamvorming’ of ‘verandermanagement’. In zulke op postmodern-psychologische leest geschoeide processen wordt dikwijls met dergelijke ‘V’s’ gewerkt (vooral ‘vertrouwen’ en ‘verbinding’ zijn populair). De bedoeling van zo’n proces is de geesten van de deelnemers zodanig te beïnvloeden dat ze zoveel mogelijk worden gelijkgeschakeld, waardoor de samenwerking soepeler verloopt. De ‘V’s’ in het ‘Vertrekpunt’ worden weliswaar ‘christelijk’ uitgewerkt, maar in wezen zien we geen verschil. Daarbij is de motivering die voor dit handelen gegeven wordt: ‘Ik ben ervan overtuigd, dat we door het agenderen van deze punten vanzelf door de HERE naar een punt worden gebracht, waarop we mogen constateren dat Hij alle punten die ons uit elkaar houden uit de weg heeft geruimd.’ Schriftuurlijk-confessionele argumenten voor deze overtuiging en voor het introduceren van deze aanpak ontbreken echter.

Een gevolg van een en ander is een verschuiving van ‘vrede door recht’ naar ‘vrede door gezindheid’. De kwesties worden niet meer ‘objectief’ op basis van Schrift, belijdenis en kerkorde beoordeeld, maar ‘gefilterd’, via een bepaald ‘geestelijk niveau’ waarop men zichzelf gezamenlijk verheft. Dat niveau geldt vooralsnog alleen voor de deputaten. Zij lijken zich tot een ‘geestelijke elite’ te ontwikkelen, een nieuwe clerus, die het ‘geestelijke leiderschap’ naar zich toetrekt, en die ‘transparant, pastoraal en daadkrachtig’ voor de troepen uitmarcheert.[5]

Voor een tweede gevolg willen we eveneens waarschuwen. Want deze aanpak zal niet beperkt blijven tot deze deputaatschappen. Als een verschuiving eenmaal heeft plaatsgevonden, zal deze zich ontwikkelen en ook op andere terreinen steeds meer invloed krijgen, zowel naar binnen als naar buiten. Wat dat laatste betreft: door de ‘geestelijke gezindheid’ als uitgangspunt te formaliseren, begeeft men zich in de sfeer van de ‘gereformeerde gezindte’. Zodoende komt de deur naar het ‘orthodoxe deel’ van het ‘kerkelijk spectrum’ verder open te staan, en zal er straks sprake zijn van toenemende ‘interkerkelijkheid’.[6] Het ‘Vertrekpunt’ is daarom eerder ‘reformatorisch’ dan ‘gereformeerd’ te noemen.

 

[1] https://semper-reformanda.nl/wp-content/uploads/2020/05/Echt-katholiek.pdf
[2] https://semper-reformanda.nl/gespreksdocument-10-slot/
[3] https://semper-reformanda.nl/houvast-of-moeras/
[4] We zien hier een parallel met een eerder geconstateerde verandering van DGK, waarbij het uitgangspunt van beleid is verschoven naar de ‘eigenschappen’. Zie:
https://semper-reformanda.nl/groeiende-verandering-5/
https://semper-reformanda.nl/groeiende-verandering-6-slot/
https://semper-reformanda.nl/gespreksdocument-3/
[5] Zie ook ons voorgaande artikel: https://semper-reformanda.nl/deputatenbericht-3/
[6] Dit is sowieso niet verwonderlijk, gelet bijvoorbeeld op de betrokkenheid van GKN-predikanten bij de Haamstede Conferentie en de Leusense Conferentie. Zie voor de behandeling door de GS Lutten 2019 van de vraag of er bij de GKN nog sprake is van een pluriforme kerkvisie: https://semper-reformanda.nl/gespreksdocument-9/




Het verbond vervormd tot contract

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van ds. M.B van ’t Veer.[1]


 En (Judas) zei: Wat wilt u mij geven…?

~ Matth. 26: 15a

 

Hier treedt de zonde van Judas scherp in het licht!

Hij kent niet de wet van het Verbond, en leeft alleen maar bij de schikkingen van het contract.

Niet pas vandaag, nu hij Jezus verraden, maar ook reeds eerder. Deze vraag is geen nieuwe, geen vreemde vraag voor hem: hij heeft ze altijd gesteld. Het verschil is alleen, dat deze vraag er nu plotseling uitkomt.

En dat laatste is gevolg van Jezus werk aan Judas.

 

Christus tot koopwaar gemaakt
“Wat wilt u mij geven?”

De ene hand uitgestoken om het geld te ontvangen, de andere wijzend op de Nazarener – zo stoot Judas met hees geluid deze vraag uit schorre keel.

En op hetzelfde moment is de Christus tot koopwaar gemaakt. Door deze ene vraag ingeschakeld in de rij van ‘zaken’, waarboven geschreven staat de regel van ‘vraag en aanbod’.

Maar deze vraag heeft in Judas’ ziel geleefd van het begin af, – van de eerste ontmoeting af met Jezus. Toen Christus ook hem koos tot apostel, heeft hij deze ‘roeping’ aanvaard onder de klem van dezelfde vraag: “Wat wilt U, Jezus van Nazareth, mij geven?” Nu hij echter heden deze vraag de Overpriesters en Schriftgeleerden voorlegt, nu is er in tweeërlei opzicht verschil met het verleden. Het eerste is, dat nu de vraag duidelijk bewust, en in het openbaar wordt gesteld! Tot nu toe is die vraag er niet uit gekomen. Misschien was ze voor Judas zelf niet eens bewust. Maar toch heeft ze in hem geleefd, en is zijn handelwijze er door bepaald! En toch heeft Judas geweigerd zich te bekeren, en heeft in volle verantwoordelijkheid deze vraag vastgehouden.

Duidelijk blijkt dit uit de éne mededeling, dat Judas een dief was (Joh. 12:6).

Dus werd hij van het begin af reeds beheerst door de vraag: Wat wilt u mij geven? En in stilte heeft hij Jezus reeds lang vernederd en Hem gehoond, door Hem als koopwaar aan te bieden aan de menigte. Want alles wat de menigte aan Jezus zou geven, alle eer en alle rijkdom, zou langs en over Jezus ook Judas toevloeien. Wat in de beurs van de Meester kwam, verdween voor een deel ook in particuliere beurs van de penningmeester.

Zo liep Judas drie jaren achter de rabbi aan. Maar in zijn ziel doodde hij niet deze vraag! Ze werd integendeel aangewakkerd. Hij predikte en verrichtte wonderen, hij toonde de macht van Jezus en sprak met vuur over Zijn verschijning, maar vroeg in dat alles aan de menigte: Wat wilt u mij geven voor Hem? Wat echter tot nu toe voor anderen verborgen leefde in zijn hart, wordt nu naar buiten geperst en openbaar gemaakt.

En het tweede verschil is, dat deze vraag wordt voorgelegd aan de vijanden van Jezus.

Tot op heden heeft Judas zich gewend tot Jezus’ vrienden!

Maar de vrienden worden minder – en de vijanden groeien. Reeds is het zo, dat de voornamen, de elite van Israël zich geschaard hebben bij de tegenstanders. Wel kiest het (arme) volk nog Jezus’ zijde, maar ook bij hen komt reeds aarzeling en zwenking. En wat alles afdoet: Jezus zelf verkondigt, dat Zijn einde nadert, en spreekt openlijk van Zijn begrafenis.

Zo is er maar heel weinig meer te verdienen voor Judas! Van Jezus’ volgelingen is niets meer te verwachten, daarom – want Judas kan en wil die vraag niet loslaten – legt hij nu die vraag aan de vijanden voor. Dat zal hem zeker betere kansen geven.

 

Judas maakt het verbond tot contract
Zo staat Judas voor de ambtsdragers van Israël! En de vraag wringt zich los uit zijn door onheilige begeerte brandende ziel! En zijn hand grist naar het geld. En zijn stem is schor en droog. Een moment van hoge spanning! Vergadert men hier niet in de tegenwoordigheid van God?

Zo dan is Judas openbaar geworden, omdat hij openbaar gemaakt is. Judas heeft te dicht gestaan bij het licht, om niet onderkend te worden, is te veel in aanraking geweest met het vuur van de beproeving, om nog langer een vraagteken te zijn.

Het was het uur van crisis (Joh. 3:19). En niemand kan in het crisismoment leven zonder geschift te worden. Niemand kan met de Crisis-bewerker, Jezus Christus, in contact gebracht worden, zonder dat het hem over de grenslijn heenbrengt. Zo moest aan al de discipelen vervuld worden, wat één van de apostelen later zou schrijven. “Wie onrecht doet, laat hij nog meer onrecht doen; en wie vuil is, laat hij nog vuiler worden; en wie rechtvaardig is, laat hij nog meer gerechtvaardigd worden; en wie heilig is, laat hij nog meer geheiligd worden” (Openb. 22:11).

Judas was vuil, en wilde niet rein of rechtvaardig zijn! Nu dan, laat hij nog vuiler worden!

Christus Jezus haalt er uit, wat er in zit, of wat er in gelegd is.

Judas moest openbaar worden. Alsmede de andere discipelen! Zo dreef Christus, Die ook Judas in gehoorzaamheid tot apostel verkoren had (o.a. Joh. 6:70) hem zelf weer uit, uit de kring van de twaalven. Zijn Woord werkte, werkte ook in Judas! Want het Woord van Christus loutert of verteert, maakt levend, of doodt. En Judas kon de vuurproef niet doorstaan: het vuur van God verteerde hem. Dus werd hij gedreven naar de tormenten van Satan.

Want dit is de zonde van Judas: hij volhardt in de zonde, die het verbond maakt tot contract. En dat is de verbondsschending bij uitnemendheid.

Het contract leeft uit de regel: do ut des, d.w.z. ik geef, opdat ook u aan mij weer terug zult geven! Mijn geven vindt alleen zijn oorzaak in de begeerte om terug te ontvangen; om meer te ontvangen, dan ik gaf, dus om er beter van te worden.

Het Verbond kent ook het geven, maar een geven, dat geven moet, en niet anders kan. Het verbond kent de regel: ik geef, opdat ik al meer (niet: ontvangen, maar) geven kan. Levend uit de regel van ‘alles of niets’, geeft het verbond alles, en vindt in dat geven de hoogste vreugde, omdat het daarin leeft naar zijn aard.

Wie dan ook het verbond van ouders en kinderen; het huwelijksverbond of enig ander verbond omzet in contract, heeft het verbond op het hoogst geschonden.

Dit nu doet Judas, omdat hij nog nooit het verbond begeerd heeft. Omdat hij het contract blijft vasthouden: d.w.z. de vraag, hoe het meeste er uit te halen is. Want het contract wil ook uit een bankroet nog halen wat er te halen is.

En hier is een ‘failliete zaak’. De zaak van Jezus van Nazareth. Bij Hem is niets meer te halen. Daarom wil hij er nog uitslaan, wat mogelijk is, d.w.z. zich terugtrekken uit dat ‘avontuur’ met de hoogst mogelijke winst.

Zo drijft Jezus de verrader, die de verbonden haat, en de contracten bemint, uit. Hij drijft hem uit, door hem te stellen voor de eis van het verbond. En die kan Judas niet verdragen. Jezus heeft immers zo juist voor Zich Zelf opgeëist de kostbare zalf van Maria, en Judas te verstaan gegeven, dat Hij in dit hoge uur van de crisis, alles neemt, omdat Hij alles vraagt (het verbond); en geen goederenverdeling kan gedogen waarbij en aan Hem en aan Judas naar contractueel verband iets zou toevallen. En toen Judas dit gezien had, toen, ja toen (zie vs. 14) ging Judas uit naar de overpriesters en vroeg hun: “Wat wilt u mij geven?” En hierin wordt hij verdoemd, omdat hij het verbond Gods maar blijft degraderen tot een contract.

 

Christus gaat door met Zijn verbondswerk
Daarin wordt Christus wel sterk vernederd; wel satanisch gehoond!

Want Hij is het Hoofd van het Verbond. En al Zijn werk is Verbondswerk en wordt geheel beheerst door de Verbondswet. Geeft Hij niet alles uit sterke liefde, die alleen begeert te geven? Die Zich Zelf geeft tot een rantsoen voor velen?

Want niemand heeft meerder liefde, dan Hij, die Zijn leven geeft voor anderen- en Hij stelt Zijn leven voor de schapen (Joh. 10:15). Want zo eist de wet van het Verbond!

Maar dan is er ook geen groter verdriet, dan te worden behandeld naar de schikkingen van het contract. Want nu wordt Hij verhandeld, en er wordt over Hem gehandeld. En de handslag van de gesloten koop verscheurt Zijn ziel: Hij is tot koopwaar gemaakt in deze wereld.

Maar Christus wil ook dit dragen. Hij hoort de vraag van Judas, en verneemt het loven en bieden, en weet van de gesloten koop, maar het kan Hem niet afhouden van Zijn Verbondswerk. Hij gaat heen naar de Paaszaal en verordineert het Avondmaal, en zoekt Gethsemane, en strekt zich uit naar Golgotha: het Verbond, de Verbondswet: zie, Ik kom o God, om Uw wil te doen! Hij is werkelijk mijn Verbondshoofd!

 

Leven uit het verbond
Maar laat ons Zijn Geest dan niet bedroeven! En laat ons bidden, dat wij het verbond niet schenden, als Judas, om het te maken tot een contract.

Judas’ zonde leeft in ons allen! “Wat wilt u mij geven?” Het contract lijkt ons profijtelijker dan het verbond. Het heilige tot koopwaar maken! Aan Jezus willen verdienen! Laat ons geen rechter willen zijn over Judas- de Heere zal hem richten.

En zal ook ons richten!

Wee de mens, die Zijn huis maken wil tot een huis van koophandel.

Want alleen kan behouden worden de mens die zijn ziel bewaart van deze zonde, waardoor Gods verbond verlaagd wordt tot contract.

Hij zal leven door het geloof uit deze verbondswet, die alles geven wil, omdat Christus Zelf eerst alles gegeven heeft.

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: M.B. van ’t Veer, Het rijke woord (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.), pp. 38-41. Voor de leesbaarheid zijn ook tussenkopjes toegevoegd.

 




Deputatenbericht (3)

Door: J. Bos

 

Zoals vermeld, bevat de rapportage van het deputaatschap EGB aan de synode van de GKN een Bijlage 1, met de titel ‘Vertrekpunt’ (Acta, p. 11-13). In het bericht dat eind april 2021 door de deputaatschappen ACOBB van DGK en EGB van de GKN is gepubliceerd, wordt uit die bijlage geciteerd. Het vorige artikel in deze serie had betrekking op het eerste gedeelte van dat citaat.[1] We sloten af met de woorden: ‘Uit wat tot nog toe door de deputaten naar buiten is gebracht, kunnen we opmaken dat zij hun uitgangspunt nemen in een geestelijke eenheid die ze onderling ervaren. Daarover hopen we een volgende keer meer te schrijven.’ Voordat we daaraan toekomen, willen we eerst nóg iets opmerkelijks uit het citaat nader bezien.

 

Voor de duidelijkheid noteren we de tekst van het tweede gedeelte in z’n geheel. Nadat ‘de macht van Jezus Christus’ is aangewezen, volgt:

Wat dat betreft moet de volgende vraag dan ook zijn: wat wil Hij nu, dat we vervolgens doen? Dan blijven we namelijk dichtbij Hem, in plaats van dichtbij instructies en spitsvondige redeneringen over herkennen en erkennen. We bouwen samen de zaak niet of wel. We mogen samen bouwen aan de zaak van Jezus Christus. Dat doen we niet naar onze orde. Dat doen we naar Zijn orde. Hij heeft in de Schrift toch duidelijk aanwijzingen gegeven, hoe Hij wil dat het in Zijn huis toegaat.’

In verband daarmee kijken we alvast een stukje verderop in de bijlage, en citeren we ook iets wat dáár staat, namelijk: ‘Kortom, ik wil er graag positief en gelovig in kunnen staan, niet als een kerkelijk ambtenaar om het volgende instructiepunt van een synode af te ronden. En ik meen, dat we als predikanten juist hierin ook een taak hebben: we voeren de kudde in en naar de weide van Jezus Christus, transparant, pastoraal en daadkrachtig. Daarbij hebben we dan alleen iets te zeggen, wanneer Hij het zegt.’ (Acta, p.13)

Wat hier beweerd wordt ten aanzien van synode-instructies, is toch wel zeer merkwaardig, en beslist af te wijzen. Als alle deputaatschappen zo zouden werken, was het einde zoek. De orde van Jezus Christus is immers dat we ons houden aan Zijn geboden, ook aan het 5e gebod. ‘Hij heeft in de Schrift toch duidelijk aanwijzingen gegeven, hoe Hij wil dat het in Zijn huis toegaat.’ Inderdaad, dus als ‘een’ synode een instructie opstelt, zal een deputaatschap die loyaal moeten uitvoeren, ook al bestaat het uit nog zoveel predikanten. Maar voor déze deputaatschappen lijkt een ‘hogere orde’ te gelden, waardoor zij zelf menen te mogen beoordelen in hoeverre hun opdracht al dan niet relevant is. En er is niets tegenin te brengen, want ze blijven ‘dichtbij Hem, in plaats van dichtbij instructies’, en ze hebben ‘alleen iets te zeggen, wanneer Hij het zegt’. Daarnaast worden deputaatschappen die ernaar streven hun instructie nauwkeurig uit te voeren, impliciet als ‘kerkelijke ambtenaren’ gekarikaturiseerd.

 

Dit uitgangspunt stond voorheen niet op papier, en is weliswaar afkomstig van GKN-zijde, maar achteraf gezien blijkt het deputaatschap ACOBB van DGK in het verleden in feite ook al op deze manier te werk te zijn gegaan. Wellicht zijn er lezers die zich herinneren hoe er tijdens de GS Groningen 2013-2014 gebakkeleid is om in de instructie van het deputaatschap het woordje ‘kunnen’ veranderd te krijgen in ‘zullen’. Dit betrof ‘zaken die aan de orde zullen komen’ in de loop van de gesprekken met de GKN. Maar het maakte niet uit dat het ‘zullen’ werd, want toen deputaten dat goeddacht, deden ze in de praktijk alsof er ‘kunnen’ staat, zoals onder meer is gebleken bij de ‘scheuringen en schorsingen’ en ‘de rechtmatigheid van de Vrijmaking van 2003’. Verder hebben we de afgelopen tijd meer voorbeelden genoemd van eigenmachtig optreden door dit deputaatschap, en aangetoond dat er deputatocratisch gehandeld werd.[2][3][4][5][6]

Er had misschien nog gehoopt kunnen worden, dat de deputaten het zelf niet meteen in de gaten hebben gehad, maar dat ze zich alleen wat al te enthousiast hebben vergaloppeerd. Nú wordt echter duidelijk dat er een gedachte achter zit. We constateren dat hier sprake is van deputatocratie die zichzelf legitimeert, iets wat we als ‘deputatocratisme’ willen betitelen. Aangezien men zich laat voorstaan op het predikant-zijn, kunnen we er ook ‘dominodeputatocratisme’ van maken.

 

Overigens kwamen we bij het voorbereiden van dit artikel een interessante tekst betreffende de GS Ede 2014 van de GKv tegen, die we zonder meer op de huidige situatie in DGK/GKN kunnen betrekken:

Opnieuw spreken we er onze verbazing over uit hoe groot de rol van deputaten en adviseurs is die ze krijgen en zich aanmeten. (…)

Er lijkt een deputatocratie te ontstaan die de kennis en navenante macht in de kerken heeft en zijn invloed massief uitoefent, ook tussen de synoden in. De synode daarentegen heeft het moeilijk om in alle rust en bezonnenheid haar eigen spoor te trekken. Zij is min of meer een ad hoc vergadering waarvan de samenstelling veelal niet wordt geselecteerd op hoge kennis van materie en kundigheid in besturen maar op beschikbaarheid. Nu is dat op zichzelf niet erg, misschien zelfs wel goed, als ze tenminste de kans krijgt om intern ongehinderd en onbeïnvloed haar werk te doen.[7]

Opvallend genoeg lijkt op de website waar we deze passage aantroffen, de tegenwóórdige deputatocratie niet te worden onderkend. Er werd althans zonder blijk van enige verbazing daaromtrent over het deputatenbericht gemeld:

Met grote blijdschap geven we het volgende bericht door van gesprekken tussen de gezamenlijke deputaatschappen van ACOBB (DGK) en EGB (GKN).[8]

 

Tot nog toe hebben wij ons beperkt tot wat er is op te maken uit de tekst van twee citaten uit de genoemde bijlage. Er is echter meer aan de hand, want deze citaten blijken in een breder verband te staan. In de rapportage staat over Bijlage 1 het volgende:

‘(…) op 2 september hebben de beide deputaatschappen weer verder kunnen spreken. Bij dit vervolg hebben deputaten elkaar ook gevonden in de geestelijke gezindheid als vertrekpunt waarin de gesprekken in het kader van de weg naar eenwording mogen en dienen te worden gevoerd. Graag maken wij u door middel van bijlage 1 (vertrekpunt) deelgenoot van die insteek.’ (p.10)

En ergens in de bijlage zelf wordt gemeld:

‘Deze bijlage is opgesteld in de ‘ik’ vorm, en is oorspronkelijk opgesteld door één van de predikanten. Omdat beide deputaten zich herkennen in de strekking van dit schrijven is door wederzijdse deputaten besloten om dit schrijven in de samensprekingen telkens voor ogen te houden en vanuit deze gezindheid ons werk te doen.’ (p.12)

In dit ‘vertrekpunt’ is de eerder aangeduide ‘geestelijke eenheid die de deputaten onderling ervaren’ onder woorden gebracht. We zijn van plan er de volgende keer verder over te schrijven.

 

[1] https://semper-reformanda.nl/deputatenbericht-2/
[2] https://semper-reformanda.nl/het-bestaansrecht-van-dgk-2/
[3] https://semper-reformanda.nl/deputatocratie/
[4] https://semper-reformanda.nl/gespreksdocument-1/
[5] https://semper-reformanda.nl/gespreksdocument-8/
[6] https://semper-reformanda.nl/gespreksdocument-9/
[7] http://eeninwaarheid.info/index.php?rub=7&item=985
[8] http://eeninwaarheid.info/index.php?rub=12&item=2028