Opdat zij allen één zijn (1)
Onderstaande tekst is een toespraak van ds. R.H. Bremmer, die hij heeft uitgesproken tijdens een radio-uitzending van de NCRV op 9 februari 1948. Naderhand is deze gepubliceerd in De Reformatie, 23e jaargang nr. 26, 27 maart 1948. De toespraak werd gehouden naar aanleiding van het gebed van de Here Jezus in Johannes 17.
De tekst is licht gemoderniseerd (met weglating van noten).
Ut omnes unum sint
De tekst, die ik u voorgelezen heb, heeft in de christelijke kerk en haar geschiedenis, steeds een grote rol gespeeld. Opdat zij allen één zijn: ut omnes unum sint, is een woord, dat telkens en telkens weer de harten van de gelovigen heeft aangegrepen en in gloed gezet.
Wie kent niet het heimwee naar de eenheid van Christus’ zo ontzettend verscheurde kerk en wie hoort niet in deze woorden een oproep om met deze verscheurdheid te breken en weder te keren tot de door Christus van den Vader afgebeden eenheid. En zeker in onze tijd, waarin over de Una Sancta, de éne heilige algemene christelijke kerk, aan alle zijden wordt gesproken, is het de moeite waard een ogenblik naar dit woord van Christus te luisteren.
Laat ons intussen niet denken, dat het juist onze tijd is, die de vraag naar de ene heilige algemene christelijke kerk aan de orde heeft gesteld. Reeds de grote reformator Johannes Calvijn schreef in zijn dagen aan Cranmer in 1552: “Tot de grootste misstanden van onze tijd moet het feit worden gerekend, dat de verschillende kerken zo uit elkander zijn gescheurd, dat het bij elkander behoren als mensen onder ons nog nauwelijks geldt, laat staan dan de heilige gemeenschap van de leden van Christus, die wel door allen met den mond beleden wordt, maar slechts door weinigen ook metterdaad beoefend. Daardoor komt het, dat het lichaam der Kerk met verstrooide ledematen verminkt neerligt. Ik persoonlijk zou het mij niet laten verdrieten, om als men mij gebruiken kan, indien nodig, tien oceanen te doorkruisen”.
Opdat zij allen één zijn, bidt Christus in dit Woord van de Vader. En als de Heere Christus zelf om die eenheid bidt, deze eenheid afbidt van zijn Vader, zouden dan zij, die Christus begeren te volgen, ook niet alles in het werk hebben te stellen, om deze eenheid der kerk te helpen realiseren en te bevorderen? Nu doet zich het merkwaardige feit voor, dat, wanneer men onder christenen zich op dit woord van Christus gaat bezinnen, de gedachten heel verschillende wegen inslaan.
Er zijn er, die er aan wanhopen, dat dit woord van de Heere Jezus ooit werkelijkheid wordt, die eigenlijk geloven dat dit een onverhoord gebed van de Heiland gebleven is. Ze wijzen u op de verscheurdheid der Kerk, op het feit, dat in één stad verschillende kansels elkander uitsluiten, dat de Avondmaalstafels tegenover elkaar staan opgericht, en dat, in plaats van dat de eenheid onder de kerken toeneemt, er een steeds grotere verscheurdheid valt te constateren. Zij beschouwen dit woord van de Heere Jezus hoogstens als een ideaal, dat ons wel voor ogen kan blijven zweven, maar waarbij de werkelijkheid altijd ver ten achter blijft. Eigenlijk staat het zo: zij vragen niet, wat heeft de Heiland, blijkens het eigen verband van het Evangelie met dit Woord bedoeld, maar zij benaderen dit Woord vanuit de werkelijkheid van de verscheuring der Kerk, en zonder te vragen naar den diepe zin in deze woorden van Christus, constateren zij haastig, dat, gezien die werkelijkheid, dit woord wel nooit realiteit zal worden.
Daar zijn ook anderen. Die gaan met de zo even genoemden een heel eind mee in hun redenering. Zij geloven ook niet, dat er ooit iets komt van de eenheid, waarom Christus hier bidt, zij hebben zich al lang neergelegd bij de verscheuring der kerk, zij geloven niet, dat daar ooit een einde aan komt. Maar zij zien deze bede van Christus anders. Zij geloven wèl, dat deze bede verhoord en tot realiteit wordt. Alleen maar: zij laten de eenheid, waarom de Heiland hier bidt, slaan, niet op de uiterlijke eenheid, op de z.g. zichtbare kerk, maar zij menen, dat de Heiland hier doelt op de onzichtbare kerk, op een eenheid, die er tussen alle gelovigen zou zijn in het z.g. onzichtbare Lichaam van Christus. De kerkmuren laten zij staan, maar zij zien een onzichtbare eenheid, over de kerkmuren héén, die alle gelovigen uit wat voor kerk zij ook mogen komen, zou verenigen, en daarop zou dan deze bede van de Heere Christus slaan. Het: opdat zij allen één zijn, zou elken dag vervuld worden in de onzichtbare eenheid, welke de gelovigen, uit allerlei kerkinstituten, zou samenbinden in Christus.
En eigenlijk, luisteraars, hebt u hier opnieuw dezelfde methode van benadering van dit woord van de Heere Jezus. Men vraagt niet: wat heeft de Heiland blijkens het verband van het Evangelie met dit woord bedoeld, maar men komt tot dit woord van Christus met een eenheidsgedachte, welke men niet van te voren met de Schriften zélf heeft geconfronteerd. De eenheid der kerk wordt naar de onzichtbaarheid verwezen, over de kerkmuren heen, en zo wordt dit woord en deze bede van Christus in de nevelen gezet. Maar het blijft de vraag, welke wij zo dadelijk willen trachten te beantwoorden, of de Heiland metterdaad hier alleen aan die onzichtbare kerk heeft gedacht.
Toch willen lang niet alle christenen wanhopen aan de verhoring van deze bede van Christus of de eenheid, waarvan hier gesproken wordt, alleen in het onzichtbare zoeken. Er zijn twee richtingen in het christendom, welke welbewust de hier door Christus afgebeden eenheid willen zoeken in de zichtbare, aanwijsbare kerk en die menen dat de hier door Christus genoemde eenheid óf al realiteit is óf op weg is die te worden. Daarbij denk ik aan het eenheidsstreven van de roomse kerk aan de ene zijde en aan dat van de oecumenische beweging aan den andere kant.
De kerk van Rome twijfelt er niet aan of deze bede van Christus wordt verhoord: immers de eenheid van de kerk is er. Komt zij niet heerlijk uit in de eenheid van de kerk over de gehele wereld met de pauselijke stoel te Rome? Straalt tegenover de jammerlijke verdeeldheid van het protestantisme deze eenheid niet wonderlijk uit? Ja, in het bekende werk: het Katholieke Geloof, wordt gezegd, dat deze eenheid van de roomse kerk een van haar meest in ’t oog lopende eigenschappen is. Zij is zo absoluut, zegt dit boek, dat er van afwijkingen in de leer en van particularistische strevingen geen sprake kan zijn. Wie van de eenheid in de leer afwijkt, staat daardoor als ketter buiten de Kerk; wie zich van de eenheid in het kerkelijk bestuur afscheidt, is een scheurmaker. Zowel de leer als de bestuursvorm der Kerk zijn onaantastbaar. Daar bovendien alle macht tot uitdeling der genade uitsluitend voortvloeit uit het ene sacrament van het priesterschap, wordt ook in dit opzicht de eenheid der Kerk gewaarborgd.
En wanneer de schrijver een overzicht heeft gegeven van de verscheurdheid van het protestantisme, zegt hij: “Het loont werkelijk de moeite, om na dit overzicht nog eens een blik te werpen op de Katholieke Kerk en met dit staatskerkendom en de inwendige verscheurdheid van de niet-katholieke godsdienstige genootschappen de innerlijke eenheid van de Katholieke Kerk onder haar eene, door God aangesteld opperhoofd te vergelijken. Dan komt het Woord dat de Heer tot Petrus sprak, in een helder licht, in een wonderbaren glans te. staan: ‘Gij zijt de rots, en op deze rots zal ik mijn Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen’ ”.
Men ziet het: hier wordt de door Christus afgebeden eenheid althans niet naar het onzichtbare verwezen, maar gezocht in de eenheidsopenbaring van de roomse kerk onder haar hoofd, de paus van Rome.
Maar ook binnen het protestantisme vindt men een beweging, welke staat naar de zichtbare openbaring van de eenheid der kerk. Ik denk hier in het bijzonder aan de z.g. oecumenische beweging, een beweging, welke de laatste tijd hand over hand toeneemt. Ook hier is men gegrepen door dit woord van Christus: dat zij allen één zijn. En ook hier wil men die eenheid zoeken te verwerkelijken in het zichtbare. Maar men gaat hier wel een heel anderen weg dan Rome.
In deze oecumenische beweging heeft men de verschrikking van de verdeeldheid der kerk ervaren en gaat men nu zoeken naar de eenheid der kerk, ook in het zichtbare. En deze eenheid zal zich openbaren wanneer alle kerken gaan deelnemen aan het z.g. oecumenische gesprek. Dat wil zeggen, dat men moet beginnen te erkennen, dat alle kerken in hun belijdenissen slechts een schets hebben ontworpen van Christus, dat in hun belijdenissen slechts een schets is ontworpen van zijn gelaat, en dat zij nu die schetsen moeten gaan vergelijken. Een van de vertegenwoordigers van deze beweging schreef: “Het enige dat ons overblijft om te doen is, de gemeenschap te zoeken met de gescheiden broederen, en in wederzijdse boete te komen tot een gemeenschappelijk gesprek. Tot een gesprek als om de Ronde Tafel, waarop de Heilige Schrift gelegen is, om bij gebed en boete tezamen naar de Christus der Schriften te gaan luisteren. Om te bidden, of Hij ons weer tot de ongeschonden zuiverheid en tot de onverkorte volheid van zijn Openbaring terug wil voeren. Of Hij ons allen gezamenlijk zo wil onderrichten uit het Oerbeeld van de H. Schrift, dat dat Christus-gelaat, dat wij allen van Hem hebben ontworpen, steeds meer trekken gemeen moge krijgen, opdat wij allen eens een Christus-beeltenis van Hem mogen ontvangen, die in alles samenstemt. Een Christus-gelaat, waarop ons aller schetsen meer en meer gelijken gaan, tot ze daarmee eens samenvallen. Totdat Hij ons allen eens een zelfde Christus-gestalte te aanbidden en te beminnen geeft, en alle confessies der kerken samenstemmen tot een eenstemmige belijdenis”.
Men bemerkt het, luisteraars, hoe hier het woord van Christus wordt verstaan. Zeker, zo zegt men hier, zijn bede wordt verhoord: opdat zij allen één zijn. Maar daartoe is de weg, dat wij eerst moeten erkennen, dat wij allen maar een schets van Christus hebben, een gestalte van waarheid Hem hebben gevormd. Wanneer wij eerst allen prijsgeven, dat wij in onze eigen confessies Christus hebben verstaan, als wij eerst maar erkennen dat het totale Christus-beeld der Schriften pas verstaan wordt in het prijsgeven van ons aller Christus-beeld, dan zal ook de eenheid der kerk dagen.